Hoofdstuk 1

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • Klas onbekend | 489 woorden
  • 17 februari 2009
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Geschiedenis begrippenlijst H1

Oostenrijk-Hongarije = Een monarchie die bestond uit Oostenrijk, Zwitserland en nog wat landen ten oosten van Oostenrijk.
Incorporatie = opneming
Annexeren = (een gebied) al of niet gewelddadig bij het eigen grondgebied inlijven
Habsburgse monarchie = ??
Prestige = aanzien op grond van echte of vermeende prestaties of capaciteiten
Ultimatum = aan een tijdslimiet gekoppelde laatste voorwaarde
Mobilisatie = het leger in gereedheid brengen van een eventuele oorlog

Hegemonie = Heersen over een bepaald onderwerp/ding (bijv. industrie)
Wedloop om koloniën = De strijd tussen de grootmachten uit Europa en de VS om koloniën.
Expansie = vergroting van grondgebied
Driebond = zie centralen.
Triple Entente = zie geallieerden
Wapenwedloop = strijd tussen landen om een zo groot mogelijke wapenvoorziening te hebben.
Schlieffenplan = Plan van Duitsland om via een omweg Parijs te veroveren. Genoemd naar de bedenker Alfred von Schlieffen.
Tweefrontenoorlog = Oorlog aan de ene kant van het land en aan de andere kant van het land. Strategisch gezien niet goed.
Osmaanse Rijk = Rijk dat was waar nu Turkije is. Was voor de oorlog erg machtig, maar brokkelde langzaam af.
Centralen = Bondgenootschap tussen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Osmaanse Rijk.
Geallieerden = Bondgenootschap tussen Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Later kwamen er meer landen bij.
Blokkade = Afsluiting van een land, zodat er geen grondstoffen meer binnen kunne komen.

Totale oorlog = De hele samenleving wordt ingeschakeld ten behoeve van de oorlog
Thuisfront = de burgerlijke bevolking voor zover die meewerkt aan de oorlog
Propaganda = systematische werkzaamheid om aanhangers te winnen voor zekere principes
Sociale verhoudingen = De verhoudingen tussen socialistische partijen.
Regeringen van nationale eenheid = regering, waar socialisten eindelijk een belangrijke rol gingen vervullen.
Censuur = Invloed op de media
Staat van beleg = Staat waarin het leger grote macht had.
Muiterijen = ??
Polarisatie = proces van verscherping van tegenstellingen
Repressief autocratisch systeem = Systeem dat niet bereid was tot verregaande hervormingen
Liberalen = voorstanders van een rechtse politiek
Doema = Russisch parlement
Voorlopige Regering = Regering nadat de tsaar was afgestoten van de troon
Sovjets = Arbeiders- en soldatenraden
Mensjewieken = Linkse politici die op 5 mei 1917 zitting namen in de regering.
Sociaal-revolutionairen = Linkse politici die op 5 mei 1917 zitting namen in de regering.

Bolsjewieken = Groep die radicale veranderingen wilde
Vrede van Brest-Litovsk = Verdrag van het beëindigen van de oorlog. Dat was een belofte van de Bolsjewieken, maar meerdere landen kwamen onder Duitse controle.
Eenpartijdictatuur = Er is maar een partij in een land. Er mogen geen andere partijen bestaan.
Requisities = Plunderingen op het platteland om de steden te voorzien van voedsel.
NEP = Nieuwe Economische Politiek, politiek om de ergste economische problemen op te lossen.
Sovjet-Unie = Naam van Rusland na de Eerste Wereldoorlog. Het bestond uit Sovjets, van groot naar klein, vandaar Unie.
Rijkskanselier = Leider van Duitsland
14 punten = De 14 punten van Wilson als Amerikaanse oorlogsdoelen voor de Vrede van Versailles.
Verdrag van Versailles = verdrag dat gesloten was na de Eerste Wereldoorlog. Duitsland kwam hier als schuldige uit, en werd in dit verdrag zwaar gestraft.
Ansschlusverbot = Het verbod dat het resterende Oostenrijk zich niet mocht aansluiten bij Duitsland
Oorlogsproductie = De industrie wordt alleen gebruikt voor spullen voor de oorlog.
Industriële hegemonie = de beste zijn op industrieel gebied

Inflatie = vermindering van de geldswaarde
Zelfbeschikkingsrecht = ??
Reviseren = recht te zetten

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.