Klassiek of kopie

Beoordeling 4.5
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 5e klas vwo | 1817 woorden
  • 26 augustus 2008
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 4.5
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Par 1

Hellas = Griekenland in de Oudheid (1200v Chr. – 500 n Chr.)
Hellenen = de inwoners van Griekenland ( in de Oudheid)
Alexander de Grote = 300 v Chr. veroverde hij Griekenland +Griekse Rijk strekte zich toen uit tot in Egypte, Syrië en India. (356-323 voor Chr.)
Duistere eeuwen = 1200 –800 v. chr.
Myceense beschaving = paleiscultuur, waarin vorsten heersten vanuit hun paleizen. Ze krijgen steun van bureaucraten en grootgrondbezitters. 1200-800 voor Chr.
Klassieke periode = 500-338 v. chr.

Orakel van Delphi = de Griekse oppergod Zeus zou twee adelaars in tegengestelde richting rond de aarde hebben laten vliegen en op de plek waar ze elkaar ontmoetten, een heiligdom en orakel voor zijn zoon Apollo hebben gesticht. Dit werd de plek waar de Grieken de goden om raad gingen vragen via de pythia.
Pythia = de priesteres van de Apollotempel in Delphi. Zij heeft in trance een goed advies gegeven, in ruil voor offers.
Angora = ontmoetingsplaats in Athene, een gemeenschapscentrum waar het brengen van offers plaatsvond, maar ook sociale, sportieve, educatieve, politieke, juridische en commerciële activiteiten. Soort centrale marktplaats
Akropolis = ontmoetingsplaats op het hoogste punt van Athene. Hier stonden bijna alle tempels voor de goden.
Trajanus = Romeinse keizer, tweede eeuw voor Chr. Hij liet bijv. na zijn overwinning op de Dacieërs ( die op het grondgebied van het huidige Roemenië woonden) een gigantische herdenkingszuil maken.
Grieks theater = halfronde bouwwerken met schuin oplopende zitplaatsen
Romeins amfitheater = halfronde bouwwerken met schuin oplopende zitplaatsen, hier werden gevechten georganiseerd. Er stond een reusachtig standbeeld van de keizer
Hadrianus = Romeinse keizer 117-138 na Chr. Hij liet een standbeeld van zichzelf maken.
Nimbus = schijf of stralenkrans, om goddelijkheid uit te drukken.
Zeus = Griekse oppergod, hij heeft een heiligdom en orakel voor zijn zoon Apollo gesticht.
Athena = de dochter van Zeus, de Griekse oppergod
Nikè = Griekse overwinningsgodin
Romulus = stichter van Rome samen met zijn broer Remus, ze werden opgevoed door een wolvin. 753 voor Chr.
Pantheon = tempel met koepel voor het ‘algoddelijkste’ Tempel gewijd aan alle goden

Triomfboog = een boog waar mensen onderdoor kunnen lopen Ereboog in het oude Rome die opgericht werd voor een succesvol aanvoerder. Vaak werden de roemrijke daden van die aanvoerder op die zuil afgebeeld
Plato = filosoof 429-347 v.chr. Grieks wijsgeer, de grootste onder de Griekse filosofen, behoorde tot de intieme vriendenkring van Socrates en onderging de werking van diens revolutionaire denken. Hij heeft her christelijk denken en ook de Arabische wereld beïnvloed.
Swastika = hakenkruis, ter versiering - geluk en voorspoed
Meander = sterk kronkelende lijk, bochtige rivier in klein Azië
Attica = streek rond Athene 600 v. chr.
Romeinse keizerrijk = het gebied dat de romeinen onder hun heerschappij hadden (west- Europa en het middellandse Zeegebied)
Marathon: plaats waar de Grieken een grote overwinning hadden op de Perzen.
Stadstaten: steden langs de Heilige Weg. Ze hadden tempelvormige gebouwen en beeldgroepen
Sophocles: 496 tot 405 v. Chr. Was een schrijver van vooral tragedies (treurspelen)
Kouroi: persoon volgens het ideaal van de Grieken

Par2

Edict van Milaan = 313, een wet waarin staat dat iedereen vrij is om te kiezen voor een godsdienst hierna hadden christenen vrijheid van godsdienst in het Romeinse rijk.
Theodosius = Romeinse keizer die het christendom tot staatsgodsdienst maakte in 394
Pietas = een klassiek motief dat een nieuwe christelijke betekenis kreeg

Orante = een persoon met opgeheven armen als gebedshouding
Basilica = een markthal of rechtszaal
Val van het West Romeinse Rijk = 476, de klassieke cultuur leeft voort in het oost Romeinse rijk.
Nimbus = lichtkrans boven een hoofd om goddelijkheid te tonen
Iconen = geschilderd of gebeeldhouwde religieuze voorstelling ( Grieks woord voor beeltenis)
Diptiek = Romeinen: 2 delig-beeld en schrijftafel
Christenen: 2 luikschilderij
Karolingen = vanaf 700 in west Europa, kreeg de macht door aantal veroveringen. Met als Karolingische vorst Karel de Grote.
Karel de Grote = hij wilde het Romeinse rijk herstellen en waardigheid hernieuwen
Plotinus = Griekse filosoof - lichtfilosofie, dat betekent licht is onder invloed van materialen
Gotiek = 11e eeuw, west europa, nieuwe kunstvorm. ( opzichzelfstaande kunst)
Kathedraal = een kerk met hoge gewelven en grote gebrandschilderde ramen, ontworpen door de Romeinen.
West-Romeinse rijk: In 395 wordt het Romeinse Rijk opgesplitst in het West- en Oost-Romeinse Rijk. Het West-Romeinse rijk (moet voortaan als hoofdtad Ravenna) bestond niet lang : in 410 werd Rome geplunderd en in 476 werd de laatste West- Romeinse keizer afgezet.

Byzantijnse rijk: Een andere naam voor het Oost-Romeinse rijk. Toen het West-Romeinse rijk was opgehouden te bestaan, leefde de klassieke cultuur voort in het Byzantische rijk (Oost-Romeinse rijk) tot 1500.
Staatsgodsdienst = officiële godsdienst van een bepaald land.
Consuls: Consuls waren de hoogste overheidspersonen in het Romeinse rijk.
Karolingen: De Karolingen waren een dynastie die het Frankische Rijk regeerde van de 8e tot de 10e eeuw. De dynastie nam het Frankische rijk over van de Merovingen in 751, door Pepijn de Korte. De naam van de dynastie zelf is afgeleid van de meest machtige man van de familie, Karel de Grote rond 800.
Karel de Grote: Hij was de belangrijkste Karolingische vorst en zijn rijk strekte zich uiteindelijk uit over een groot deel van West-Europa. Hij werd in 800 tot keizer gekroond. Hij wilde het West-Romeinse rijk herstellen en de Romeinse keizerlijke waardigheid en tradities hernieuwen. Hij reisde met ambachtslieden en geestelijken naar Italië om de christelijke beeldende kunst en architectuur uit de Romeinse tijd te bekijken.
Paus: leider van de kerk.
Corinthische stijl: versierd met acanthus ofwel berenklauwen.
Karolingische rijk: het rijk van Karel de Grote
Noormannen: vijanden van het Karolingische rijk.
Getijdenboeken: de gebeden in deze boeken moesten op bepaalde tijden worden gelezen en werden voorzien van tekeningen met de verschillende werkzaamheden over het hele jaar.

Miniaturen: vooral in de Middeleeuwen werd de Bijbel met de hand door monniken in kloosters overgeschreven. Deze handschriften waren geïllustreerd met een klein tekeningen: miniaturen. Ze hadden als thema meestal een Bijbelse voorstelling.
Bijbel: Verenigingen voor een bepaal ambacht bijv.slager, timmerman, etc. De gilden zorgden voor opleiding, kwaliteits- en prijsbevolking, zorg voor zieken, weduwen en wezen.

Gotiek: een nieuwe kunstvorm in West-Europa vanaf de 11e eeuw.
Gilden: Bestaat uit het oude Testament waarin de relatie tussen god en het joodse volk staan beschreven en het nieuwe Testament waarin evangelisten en apostelen vertellen voor het nieuwe verbond tussen god en christenen.

Par3


Constantinopel: 1453, hoofdstad van het christelijke byzantijnse rijk. Ingenomen door de
Turkse moslims.
Paus: hoofd van de rooms-katholieke kerk
Borgia-familie: zij wilde van het verbrokkelde Italië weer een eenheidsstaat maken, onder
leiding van de paus.
Humanisten: geleerden die boeken uit de klassieke Oudheid bestudeerden en verzamelden. Ze lazen naast godsdienstige boeken ook Griekse en Romeinse boeken.
Medici-familie: Rijkste familie van Florence. Hun leider werd verbannen in1433, omdat hij gevaar zou zijn voor de republiek. 1434 keerde hij terug na een machtsgreep.
Isabelle d’Este: Zij was een beroemde edelvrouw en gulle vriendin van vele kunstenaars. Bijv. Leonardo da vinci.
Basilica: Romeinen: markthal of rechtszaal, in de middeleeuwen kreeg het de functie als kerk.

Homo universalis: universeel mens zijn, iemand die zijn gehele persoonlijkheid ontplooit.
Paus Nicolaas V: regeerde van 1447 tot 1458, hij begon met het restaureren van Rome. Hij haalde ambachtslieden, architecten en kunstenaars naar Rome om de stad te herstellen in haar rol als centrum van het christendom.
Ottomaans rijk: Oost-Romeinse rijk. Na de val van Constantinopel is het rijk in 1453 gevallen.
Kruistochten: geloof verspreiden en niet gelovige bekeren.
Renaissance: periode van 1400 tot 1600. Betekent letterlijk wedergeboorte.
Roomkatholieke kerk: afsplitsing van het christendom. Staat olv. de paus.
Phythagoras: Griekse wiskundige, leefde van 560 tot 504 v. Chr. Hij had een bekende stelling: het kwadraat van de schuine zijde van een driehoek gelijk is aan de som van kwadraten van de rechte zijden.
Kathedraal: kerk waar de katholieken hun diensten houden.
Boekdrukkunst: hierdoor werden de ideeën van de Renaissance sneller verspreid.
Rafaël: schilder tijdens de Renaissance, maakte: ‘De school van Athene’
Michelangelo: beeldhouwer, architect, schilder en dichter tijdens de Renaissance, belichaamt het ideaal van de homo universalis.
Gouden Eeuw: 17e eeuw. Werd zo genoemd vanwege de opleving van kunst.

Par 4


Hitler: Bij Hitler werd het arische ras door middel van klassieke kunst verheerlijkt. Arische vrouwen werden bijvoorbeeld als Griekse godinnen afgebeeld in combinatie met een Griekse tempel en rashonden.

Napoleon:In 1809 werd Rome deel van het Franse keizerrijk en daarmee werd in de ogen van de Franse keizer en zijn familie het Romeisne keizerrijk voortgezet. Op schilderijen en beeldhouwwerken werden Napoleon en zijn familieleden vertoond als opvolgers van Romeinse vorstenhuizen. Daarbij werden composities en symbolen uit de klassieke kunst gebruikt als inspiratiebron. De klassieke kunst zelf, in het bijzonder als het gaat om uitbeeldingen van het menselijk lichaam, stond toen symbool voor waarden als schoonheid, waardigheid, reinheid en zelfbeheersing.
Mussolini: Mussolini schakelde kunstenaars en wetenschappers in om aan het hele italiaanse volk uit te leggen dat het fascistische dictatoriale regime de ergenaam was van het Romeinse klassieke erfgoed. De Italiaans dictator liet zich, het liefst na een overwinning van het leger, als Romeins keizer fotograferen op een wit paard. Zijn bewondering voor alles watr Romeins was ging zo ver dat hij archeologen tot nieuwe opgravingen aanzette, om het oude Rome weer in zijn volle glorie te kunnen reconstrueren.
Neoclassicisme: ideeën over de rechten en vrijheden van het volk tegenover de aristocratische machthebbers populair.
Natie: een land waar de mensen zich één voelen.
Nationalisme: grote voorliefde voor het eigen volk, gaat vaak gepaard met haat tegen andere volkeren. De mensen voelen zich er één.
Monarchie: land wordt bestuurd door een vorst die is aangewezen door God.
land wordt bestuurd door gekozen mensen. De vorst was niet de baas.
Republiek: Democratie: volk heeft invloed op wie de baas is in het land.
Revolutie (in Frankrijk): 1789. Begon met de bestorming van de Bastille. Mensen wilden niet meer alles hoeven te doen wat hun koning hun opdroeg. Ze wilden vrijheid. Belangrijkste idealen waren vrijheid, gelijkheid, broederschap.
Feodaal: leenstelsel, waarbij de vorst grond leent aan zijn ‘trouwe’ onderdanen.
Napoleon Bonaparte: maakte van Frankrijk een keizerrijk. Toen hij Rome had ingenomen zag hij dit als de voortzetting van het Romeinse Rijk.
Romantiek: het neoclassicisme te kunstmatig en zij propageerden een meer ongebonden ‘natuurlijke’ kunst

Volkssoevereiniteit: macht van regering was niet meer door God gegeven, maar door de burgers. Begon vanaf 1750. Dit lijdt tot de democratie.
Natiestaten: samenvoeging van verschillende kleine staten in een natie.
Eerste Wereldoorlog: duurde van 1914 tot 1918
Benito Mussolini: leider van de fascistische beweging in Italië. Kwam in 1922 aan de macht
Fascistische beweging: leider was Benito Mussolini. Propagandeerde een sterke nationalistische staat onder dictatoriale leiding naar het voorbeeld van de Romeinse keizer Augustus.
keizer Augustus: leefde van 27 v. Chr. tot 14 n. Chr. Tijdens zijn bewind werd Rome verfraaid en was alles een stuk beter.
Romeinse revolutie:
Caesar: leefde van 100 tot 44 v. Chr. In dit jaar werd hij vermoordt. Hij nam de macht over in het Romeinse Rijk.
Adolf Hitler: leider van de fascistische beweging in Duitsland. Kwam in 1933 aan de macht.
Goebbels: minister van propaganda in de tijd van Hitler.
Führer: de leider van de Duitse fascistische beweging. Dit was Hitler.
Arische ras: het ras zoals Hitler zich dat voorstelde. Blauwe ogen en blond haar.
Derde Rijk: rijk dat Hitler wou vormen.

Postmodernisme: combineert elementen uit allerlei stijlen. Volgens postmodernistische kunstenaars hebben ook de klassieken iets te bieden.
Dorische stijl: Griekse stijl die herkenbaar is aan de zuilen, de versierde friezen en de driehoekvormige tympanen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.