Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 1 en 2

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 1202 woorden
  • 1 februari 2008
  • 65 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
65 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Begrippen
§1.1

Agrarisch: Betrekking hebbend op de landbouw
Cultuur: Geheel van voortbrengselen van een gemeenschap
Neolithische: Nieuwe steentijd
Nomadisch: Trekkers
Paleoantropologen: Wetenschappers die onderzoek doen naar oorsprong en ontwikkeling van mensachtige en mensen.
Evolutietheorie: Theorie waarin gezegd wordt dat de mensachtige van de aap afstamt.
Creationisten: Mensen die geloven dat God alles op aarde heeft gecreëerd.
New Archeology: Onderzoeken hoe de natuurlijke omstandigheden veranderden en op welke wijze de mensen zich daaraan aanpasten om e overleven. Door middel van wetenschappelijk onderzoek moet het leven van de mensen in de Prehistorie gereconstrueerd kunnen worden.

Carrying capacity: De hoeveelheid mensen die op een gebied kunnen wonen, zonder dat de voedselbronnen uitgeput raken.
Egalitair: Non-hiërarchisch, geen statusverschillen.

§1.2
Landbouwsamenleving: Mensen leven permanent op een vaste plek en de bevolking kan aanzienlijk groeien.
Domesticeren: Mensen laten zelf gewassen groeien, maken dieren tam en fokken zelf dieren.
Oase theorie: Volgens Childe zorgde het einde van de laatste ijstijd ervoor dat het in het Nabije Oosten zo droog werd, dat mensen en dieren naar plaatsen trokken waar water voorradig was. Hier gingen zij over op het domesticeren van gewassen en dieren om te kunnen overleven.
Neolithische revolutie: Landbouw revolutie
Sedentaire revolutie: Een vaste verblijf- of standplaats hebbend
Tell: Arabisch woord voor ruïneheuvels
11000 v.Christus: Levenswijze veranderde in het Nabije Oosten, er kwam een landbouwsamenleving.
7500 v.Christus: Bijna alle culturen in het Nabije Oosten leefde van de landbouw
5000 v.Christus: Neolithische revolutie trok naar West-Europa.
5300 v.Christus: Eerste landbouwers vestigden zich in Limburg

§1.3
Mesopotamië: Tussen de rivieren, tussen de Eufraat en de Tigris

Irrigatielandbouw: Bij deze soort landbouw worden de gewassen kunstmatig bevloeid (hierdoor leverde 1HA grond600-1100 KG tarwe of 1000-1400 KG gerst op. Zonder de bevloeiing was dit 400 KG tarwe of 800 KG gerst)
3000 v.Christus: 90% van de inwoners van Soemerië woonde in steden
6500 v.Christus: Toen ontstonden aan de oevers van de Eufraat en de Tigris de eerste dorpen.
Nederzettingen: Dorpen
3500 V.Christus: Stedelijke nederzettingen of stadstaten (gem. 10.000 inwoners) zijn ontstaan waarvan Uruk rond 3000 v.Christus de grootste was met 50.000 inwoners
Hiërarchisch: Met een leider(koning, vorst of keizer) die via bloed is aangesteld
Sociale piramide: Hoe de bevolking ergens ingedeeld was(klasse’s)
Ziggurat: Een soort piramide
Redistributie: Herverdeling
3300 v.Christus: Soemeriërs ontwikkelen een schrift, logogrammen/spijkerschrift

§2.1
Democratie: Meerdere leiders
Klepsyda: Wateruurwerk
Stadstaat: Een soort provincie
Burger: Inwoner
Directe democratie: De burgers mogen zelf (mee)beslissen over zaken in de stad/het land
Plato: Tegenstander van de democratie
Politiek: Betekende vroeger het functioneren van de burger
Polis: Stadstaat(red.)

Esculaap: Symbool voor artsen(slang om een paal)
Eed v. Hippocrates: Eed die artsen af moeten leggen tegen bedrog en voor beroepsgeheim
600 v.Christus: Snelle ontwikkeling van de medische kunst
Hippocrates: Belangrijke arts die van 460 tot 380 voor Christus leefde

§2.3
Julius Caesar: Romeinse leider die van 100 tot 44 voor Christus leefde
Imperium: Rijk
100 n.Christus: Het Romeinse rijk was op zijn grootst
Kelten: Galliërs
Senaat: Voorzitters
Dictator: Alleenheerser
45 n.Christus: Caesar werd dictator voor het leven
Augustus: Adoptiefzoon van Caesar, regeerde van 30 v.Christus tot 14 n.Christus en kreeg de ontwrichtte gemeenschap weer als een geheel
Treveren: Een Germaans-Keltische stam die volgens Caesar de sterkste ruiterij van Galië had
Indutiomarus: Treverense leider die in opstand kwam tegen Caesar
Cingetorix: Treverense leider die na de opstand van Indutiomarus de macht van Caesar kreeg

Imperium Romanum: Romeins rijk
15 v.Christus: Drie nieuwe provincies werden gecreëerd o.a. Gallia Belgica
Civitas: Een bestuurlijke eenheid
Augusta Treverorum: Latijnse naam voor Trier, als hoofdstad der Treveren geschicht
Romanisering: Romeinse cultuur zoveel mogelijk overnemen
Burgerrecht: Dezelfde rechten als een burger hebben
Burgerschap: Opgenomen worden in de bevolking
306 n.Christus: Constatijn de Grote werd tot keizer uitgeroepen en werd in 324 alleenheerser. Hij was ook de eerste keizer die het Christendom toestond

§2.4
1930: Er werd in Simpelveld een gave natuurstenen kist gevonden uit begin 3e eeuw
Sarcofaag: Kist om het as van een overledenen in te zetten met een sofa en inrichting van een huis
28 n.Christus: Friezen komen met succes in aktie tegen de Romeinen
Cananefaten: Inwoners van het hedendaagse Rijswijk

Forum Handriani: Handrianusmarkt
Hypocaustum: Romeinse centrale verwarming
Villa rustica: Het enige gebouw in de Romeinse cultuur met als enig doeleind om erin te leven

§2.5
Graffito: Tekening/schildering
Christendom: Geloof in Jezus
Monotheïsme: Aanbidden van maar een God
Jodendom: Geloof in Jahwel
30 n.Christus: Jezus van Nazareth werd gekruisigd
Messias: Een verlosser
Polytheïsme: In meerdere goden geloven
Diaspora: Joodse groepen die verspreid over de Hellinistische wereld leefde
Isis: Griekse Godin
Mithras: Perzische God
64 n.Christus: Een grote brand in Rome die volgens keizer Nero door de Christenen aangestoken was
Trajanus(98-117): Keizer die zei dat Christenen niet meer actief opgespoord mochten worden
250 n.Christus: Joden en Christenen werden gedwongen aan de Romeinse Goden te offeren

Porphyrius: Iemand die tegem de Christenen was
312 n.Christus: Stonden 2 Romeinse legers tegen elkaar bij de Pons Mulvius(Tiber)
392 n.Christus: Keizer Theodosius verbood alle heidense handelingen en het Christendom werd staatsgodsdienst

Samenvatting §1.1
Paleoantropologen proberen aan de hand van gevonden skeletten en fossielen een beeld te krijgen van de menselijke evoluties. Aan de hand van de bevindingen die zij tot nu toe hebben gedaan, kunnen zij zeggen dat de mensachtige, 6 miljoen jaar geleden zijn ontstaan en afstammen van de apen. Dit hoort bij de evolutietheorie. Tegenover de evolutietheorie staan de creationisten. Zij geloven dat God alles op aarde en eromheen heeft gecreëerd.

De Australische archeoloog Gordon Childe heeft een omschrijving gegeven van wat wij, onder cultuur moeten verstaan: “We vinden sporen van het verleden – potten, werktuigen, sieraden, graven, huizen – waarvan we denken dat ze bij elkaar horen. Ze zijn afkomstig van een zelfde groep mensen. De makers van de voorwerpen die steeds bij elkaar worden gevonden, noemen we een culturele groep of gewoon cultuur.” In de jaren 60 waren de archeologen het niet helemaal meer eens, met de gedachte dat zij zich vooral bezig moesten houden met het indelen van de geschiedenis. Zij wilde zich ook bezig houden om de ontwikkelingen uit het verleden te onderzoeken. Daar dienden zij, volgens henzelf, nou eenmaal voor. Deze opvatting kreeg als naam: ‘New Archeology’.

Door een daling van de waterspiegel van het Meer van Galilea in 1989, deed een team archeologen een ontdekking, Er kwamen sporen van een kamp jagers-verzamelaars van ongeveer 20.000 jaar oud te voorschijn. Deze mensen werden de Ohalo-cultuur genoemd. Hier werden sporen gevonden van ronde hutten die bijna helemaal gemaakt waren van wilgen- en eikentakken. En al was het hout zelf bijna helemaal vergaan, op de grond waren de verkleuringen nog te zien die precies de vormen aangaven. Op de vloer van deze hutten vond men veel vuurstenen werktuigen en kralen die van schelpen werden gemaakt. Waarschijnlijk diende gras, als bed.

De groepsgrootte in een kamp werd bepaald door de carrying capacity van een gebied. Als deze overspannen was, trokken mensen naar een ander gebied, moordde een deel van de bevolking uit of stierven ze gewoon van de honger. Als zij wegtrokken naar een ander gebied, lieten zij hun basiskamp achter en bouwde deze weer op in hun nieuwe gebied. Er waren verschillende soorten culturen, de ene woonde in het basiskamp, de andere trok vanuit het basiskamp naar andere kleine kampen en gingen vanuit daar jagen.

In tegenstelling tot de andere culturen, was de Ohalo-cultuur geen nomaden. Zij woonde het hele jaar in hun kamp.


Er was echter wel een verdeling tussen mannen en vrouwen, dit kan afgeleid worden uit de grafgiften die gevonden worden in de oude graven. Ondanks de egalitaire samenleving, had de ene persoon soms toch meer grafgiften dan de anderen.

REACTIES

V.

V.

ik zou iets meer voor kleinere kinderen schrijven.

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.