Thema's rechtsstaat

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 2056 woorden
  • 5 december 2007
  • 154 keer beoordeeld
Cijfer 7
154 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Begrippenlijst:

§1

Democratische rechtsstaat: biedt de burgers een dubbele garantie of waarborg. Ze mogen meedoen aan verkiezingen en daardoor indirect meebeslissen over politieke kwesties. Ze worden ook beschermt tegen machthebbers.

Dictatuur: één machthebber (willekeurig) wat de regels zijn, voert de regels uit, is de rechter. Burger = weinig vrijheid, geen persvrijheid, geen vrijheid van meningsuiting. Tegenstanders= achtervolgt, zonder proces gevangen gezet

Bestuurders: Mensen die macht hebben in de samenleving; Burgemeesters, kamerleden, ministers etc.


Absolute macht: De macht van een staat ligt in 1 persoon zijn handen.  Lodewijk.

Montesquieu: De bedenker van trias politica.

Trias politica: Het idee van Montesquieu - Tegen de macht van de koning moest door het volk gekozen parlement komen, dat wetten kon maken. Tegenover deze beide machten moest dan weer een onafhankelijke rechterlijke macht komen. (scheiding der machten)

Constitutionele monarchie: De koning/koningin is gebonden aan de grondwet. Dit houdt in dat de koningin of koning niet zomaar alles kan doen.

UVRM: Universele Verklaring van de Rechten van de Mens  Opgericht door de verenigde naties in 1948.

EVRM: Europees Verdrag van de Rechten van de Mens  1950 in Rome.

Mensenrechten: Zijn veelal in grondrechten vast gelegd daarom kan je ze ook grondrechten noem: Rechten die zo fundamenteel zijn voor vrijheid, de ontplooiing, het welzijn en de bescherming van het individu en van groepen.

Kunnen:

- Je kunt de rechtstaat als een sociaal contract zien omdat; De regels zijn democratisch vastgesteld als jij ze, als burger die regels volgt. Hoeft de rechtstaat ook niet voor jou andere maatregelen stellen. Zij zullen zichzelf ook aan die regels behouden.
- Na de 2e wereldoorlog wilden de wereld een einde hebben aan de dictatuur en fascisme. De UVRM en EVRM werden opgericht. De rechten van de mens werden belangrijk zonder die rechten is er ook geen rechtstaat. Ze werden vastgelegd in boeken (wetten). Iedere burger dient zich daaraan te houden.
- Montesquieu is de bedenker van trias politica. Hij zei dat tegenover de macht van de koning een door het volk gekozen parlement moest komen, die democratisch wetten mocht vaststellen. Tegenover deze twee machten moest een onafhankelijke rechterlijke macht komen.


§2

Grondwet: De grondwet is een binden middel van een pluriforme samenleving (deze kent uiteenlopende normen en waarden). De grondwet heeft als doel:
- Beperking van de macht  rechten van de burgers te garanderen.
- Fundamentele rechten van burgers vast te leggen.
- Aan te geven hoe de belangrijkste organen van de staat in grote lijnen zijn georganiseerd.

Bataafse Republiek: Nederland kreeg in 1798 de staatsregeling van de Bataafse Republiek. Daarmee werd Nederland een gecentraliseerde staat.

Klassieke grondrechten: Vrijheid, gelijkheid en broederschap. Je kunt de klassieke grondrechten herkennen doordat er beperking van bevoegdheden van de overheid tegen over de burgers bevat.

Vrijheidsrechten: Rechten van de mens bijvoorbeeld voor vrijheid van godsdienst, meningsuiting etc.

Bescherming van het individu: Als een burger vind dat zijn rechten zijn geschonden kan deze naar de rechter gaan.

Juridische bescherming: De burger is beschermt als de wet niet is vastgelegd is deze ook niet strafbaar.

Sociale grondrechten: De overheid heeft een zorgplicht over zijn burgers:
- Werkgelegenheid en vrije arbeid
- Bestaanszekerheid en welvaart

- Leefbaarheid en milieu
- Volksgezondheid
- Onderwijs

De overheid moet actief optreden om de sociale grondrechten waar te maken.

Wijziging van de grondwet: De grondwet is heel fundamenteel voor de samenleving. Daarom kan de overheid niet 1,2,3 de grondwet wijzigen. Als er een wet veranderd moet worden moet het eerst langs de Eerste en Tweede kamer. Meer dan 2/3 moet voor zijn. Als dat zo is moet de koningin deze ondertekenen.

Horizontale werking grondrechten: Verhouding tussen burgers en burgers  recht op privacy.

Verticale werking grondrechten: Verhouding tussen burgers en de overheid  Vrijheid en rechten van de burgers respecteren.

Botsing van grondrechten: De rechten van mensen botsen dan met elkaar.  Mag je racistische opmerkingen maken vanwege meningsuiting of valt dit dan onder discriminatie.

§3


Wetgevende macht: Deze kreeg als taak om algemene wetten te maken, te wijzigen of in te trekken. (parlement).

Uitvoerende macht: Deze kreeg als taak om wetten in praktijk te brengen en in concrete gevallen toe te passen.(koning)

Rechterlijke macht: Deze kreeg de taak als er onenigheid was over de wetten en bij alle conflicten die met rechtsregels konden worden opgelost, recht mocht spreken.


‘check and balances’: De drie machten weerhouden elkaar in het veroveren van te veel macht en houden daarmee elkaar weer in balans.

Regering: koning en ministers

Parlement: tweede en eerste kamer

Tweede kamer: Keuren nieuwe wetten.

Eerste kamer: Keuren nieuwe wetten.

Staten-Generaal: Parlement

Ministeriële verantwoordelijkheid: De minister wordt gecontroleerd door het parlement. Hij moet alle daden van zijn ambtenaren voor zijn verantwoordelijkheid nemen. (4e macht)

Onafhankelijke rechters: Rechters zijn onafhankelijk van de ministers. Zij kunnen daarom uitspraken doen waar de ministers misschien eigenlijk helemaal niet mee eens zijn.

Wet op de uitgebreide identificatie plicht: Deze wet is ingevoerd op 1 januari 2005. Iedereen vanaf 14 jaar is verplicht een ID kaart op zak te hebben buitenshuis. Er is een boete opgelegd als jij deze niet bij je hebt. Ze kunnen je overigens alleen aanhouden als je je verdacht gedraagt.

Jurisprudentie: Het geheel van uitspraken door rechters.


Toetsingsrecht: Rechters het recht te geven om nieuwe wetten te toetsen aan het grondwet.

Kunnen:

- Trias politica is ontstaan in 1748. Het is door de Frans man Montesquieu bedacht.
- Wetten moeten:
1. Algemeen zijn. Ze mogen dus niet voor één situatie of één persoon geschreven zijn
2. Ze moeten duidelijk zijn. Iedereen moet het kunnen begrijpen en het moet behoorlijk bekendgemaakt worden.
3. Ze moeten haalbaar zijn en uitvoerbaar zijn.

§4


Rechtsorde: Het geheel van recht in ons land.

Rechtsregels: Zijn gedragsregels die wettelijk door de overheid zijn vastgelegd.

Sociale regels: Staan meestal niet opgeschreven en geven een beoordeling van gedrag in termen van wel of geen rekening houden met anderen  niet in korte broek naar de kerk, niet met schoenen op de bank, in de bioscoop je mobiel uit.

Morele regels: Staan meestal niet opgeschreven deze geven een beoordeling van goed of kwaad. - Help vrienden in nood, wees altijd eerlijk, steel niet, wat u wil dat u niet geschiet doet dat ook een ander niet.

Privaatrecht: (horizontale relaties) Regelt alle relaties tussen burgers onderling. - Kopen van een auto, aangaan van een huwelijk, adopteren van een kind etc.


Burgerlijk recht: Het zelfde als Privaatrecht.

Publiekrecht: (verticale relaties) Regelt alle relaties tussen de burgers en de overheid. - Sommige zaken worden door de overheid zo belangrijk gevonden die deze niet aan vrije keuzen aan de burgers geven, zoals leerplicht, belastingplicht en de volkgezondheid.

Personen- en familierecht: Zaken regelt als het sluiten van een huwelijk, echt scheiding, geboorte, overlijden en het adopteren van kinderen. (Behoort tot privaatrecht)

Ondernemingsrecht: Het regelt bijvoorbeeld de voorwaarden waaronder je een stichting, vereniging of een BV kan oprichten. ( behoort tot privaatrecht)

Vermogensrecht: Deze regelt alle zaken die te maken hebben met iemands vermogen en in geld uit te drukken. Hiermee krijg je dus te maken als je overeenkomsten sluit zoals een koop, een huurovereenkomst of een arbeidsovereenkomst. (behoort tot privaat recht).

Staatsrecht: Hierin staan de regels voor de inrichting van de staat denk hierbij aan grondwet, ministers, de rechten van de tweede kamer en het meedoen aan verkiezingen.

Bestuursrecht: Hierin gaat het om de bestuursactiviteiten.  Het bouwen van een huis of een café beginnen. Verder behoren de ruimtelijke ordening en het belastingrecht hier ook bij.

Strafrecht: Dit bestaat uit alle wettelijke strafbepalingen.

§5


Wetboek van strafrecht:

Onschuldvermoeden: De verdachten is onschuldig totdat het tegendeel bewezen is.

Staande houden: Laten stil staan en je ondervragen.

Aanhouden: Je wordt dan gearresteerd en meegenomen naar het politie bureau.

Dwangmiddelen: De politie mag je behalve aanhouden ook fouilleren en bewijsmateriaal in beslag nemen.

Voorarrest: De tijd voordat de verdachte berecht wordt. Dit mag maximaal 110 dagen duren.

Officier van justitie: Een persoon die het Openbaar Ministerie vertegenwoordigt.


Transactie: Dit betekent dat iemand akkoord gaat met een geldboeten of een taakstaf.

Seponeren: Besluiten om een zaak niet te vervolgen.

Tenlastelegging: Hierin staat de aanklacht tegen de verdachte precies geformuleerd.

Rechtbank: plaats waar een strafzaak begint.

Politierechter: Eenvoudige misdrijven waar meestal niet meer dan een jaar wordt geëist wordt berecht door een politierechter.

Meervoudige kamer: Zware misdrijven zoals moord worden door meerdere rechters berecht in de meervoudige kamer.

Pleidooi: De advocaat doet een goed woordje voor jou. Om de straf voor jou te minderen.

Gerechtshof: Een plaats waar de strafzaak nog is wordt overgedaan.

Hoge raad: hoogste rechtsprekende instantie.

Strafproces:

1. aanhouding
2. opsporing door politie en recherche onder leiding van een officier van justitie
3. vervolging door openbaar ministerie
4. de berechting door meerdere rechters.
5. eventueel hoger beroep en cassatie
6. feitelijk uitvoeren van de opgelegde straf.

§6

Legaliteitsbeginsel: Geen feit is strafbaar dan op grond van een daaraan voorafgaande strafbepaling. Niemand kan veroordeeld worden op iets wat van te voren niet strafbaar was.

Algemene bepalingen: Deze geven antwoord op vragen als; wanneer is iemand medeplichtig? Wanneer is iemand niet strafbaar? Welke soorten straffen zijn er in Nederland?


Misdrijven: Zijn ernstige strafbare feiten zoals; moord, verkrachting, mishandeling, diefstal met geweld.

Overtredingen: Minder ernstige strafbare feiten zoals; Geen toegang voor onbevoegde.

Strafuitsluitingsgronden: Hierbij gaan zij na of de dader dit willens wetens heeft gedaan.

Rechtvaardigheidsgronden: Het gepleegde feit is in het licht van bijzondere omstandigheden niet meer strafbaar

Noodweer: Je verdedigt jezelf en/of een ander tegen geweld.

Overmacht - Noodtoestand: Soms gelden strafregels niet omdat ze te rechtvaardigen zijn.

Ambtelijk bevel: Als je door iemand die in dienst is van de overheid oneerlijk wordt bekeurd kan je deze op rechtvaardigingsgrond beroepen.

Schulduitsluitingsgronden: Hierbij is het feit wel strafbaar maar heeft de dader geen schuld.

Psychische overmacht: Als je door een ander gedwongen wordt. De opdrachtgever is dan wel schuldig maar jij niet.

Noodweerexces: Hierbij overtreedt je bij verdediging van jezelf of een ander, in tegenstelling tot bij noodweer, wel de grenzen van noodzakelijke verdediging overtreden.

Ontoerekeningsvatbaar: Als iemand echt niet weet wat hij doet, vooral bij een geestelijke stoornis of psychisch volledig buiten zinnen was. Je straf wordt dan opgeheven maar je wordt wel ter beschikking van de staat gezet. Je moet dan een psychiatrische behandeling ondergaan.

Tbs: Een psychiatrische behandeling die maximaal 4 jaar mag duren. Deze kan wel verlengt worden door de artsen als er geen verbetering is opgetreden.


Afwezigheid van schuld: Als je helemaal geen schuld hebt.

Hoofdstraffen: Geldboete, Taakstraf, Vrijheidsstraf.

Bijkomende straffen: intrekking rijbewijs, stadion verbod, uitzetting bij een beroep bv. Arts. Bijkomende straffen hebben meestal een relatie met het gepleegde delict.

Maatregelen: schadevergoeding voor slachtoffers, verplichte behandeling in afkickkliniek, tbs
Haltbureau: Jongeren tussen de 12 en 18 jaar worden voor kleine delicten zoals kleine winkeldiefstallen naar bureau halt gestuurd. Deze legt dan een taakstraf op, zo hoeven de jongeren niet naar de rechter.

§7

Preventieve maatregelen: Hierbij staat sociale controle centraal zoals; meer stadswachten, meer conducteurs bij openbaar vervoer, meer sociale begeleiding (maatschappelijk werk).

Repressieve maatregelen: Hierbij gaat het om strengere bestraffing. Repressieve groeit steeds meer dat blijkt uit toename van politie agenten en het bijbouwen van gevangenissen.

Maatschappelijke gevolgen: Valt in 2 categorieën onder te delen; Materieel en immaterieel.

Materiële schade: spullen die bij een delict vernielt zijn en vervangen moeten worden.

Immateriële schade: De gevoelens van personen die beïnvloed zijn door delict(en) die zij mee hebben gemaakt. (geestelijke schade).

Sociobiologie: Het verklaren van het gedrag van mensen uit biologische factoren; daarbij ligt de nadruk op neurologisch en hormonale processen. Bijvoorbeeld; sommige kinderen hebben een lagere hartslag dit kan betekenen dat ze minder last hebben van angst en de grenzen steeds hoger opzoeken.


Lombrose: Hij schreef bepaalde kenmerken (doorgegroeide wenkbrauwen, kaal hoofd) toe aan mensen die zogezegd volgens hem crimineel zijn.

Hirschi: Bedenker van de bindingstheorie (1969).

Bindingstheorie: Gedachte dat in ieder mens een crimineel schuilt maar dat deze door bindingen (familie, vrienden, geld,) niet tot uiting komen. Pas als deze bindingen er niet meer zijn, zijn mensen eerder geneigd tot crimineel gedrag.

Aangeleerd-gedragtheorie: Wanneer jongeren intensief contact hebben met criminelen is er een grotere kans dat deze dit gedrag overnemen.

Sutherland: Bedenker van de aangeleerd-gedragstheorie.

Sigmond Freud: De bedenker van persoonlijkheidtheorie; (1856-1939)

Id, ego en superego:
Id: Driften zoals seks en agressiviteit
Ego: bewuste deel dat de overhand krijgt als je volwassen wordt.
Superego: het geweten, waardoor we schuld en schaamte hebben.

Wanneer de balans tussen deze drie delen verstoord raken kan dit volgens Sigmund Freud tot crimineel gedrag leiden.

Anomietheorie: De bedenker is Merton (1910-2003). Hij zegt dat als mensen er niet in slagen hun levensdoelen te behalen er meer kans is op criminaliteit. Sommige zullen het idee bijstellen anderen gebruiken illegale of strafbare middelen om toch hun levensdoelen te behalen.

REACTIES

J.

J.

hey dankjewel,
maar leer schrijven!!
gr

12 jaar geleden

P.

P.

Nepdemocratie: een democratie waar van alles door de politici wordt verzonnen waar het merendeel van de bevoling niet mee eens is. Een paar voorbeelden: ons halfcommerciele monster van de zorg. De veranderingen in het openbaar vervoer waardoor het niet alleen versnipperd is maar bovendien, tegen de belofte in, duurder is geworden.

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.