Economische begrippen

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • Klas onbekend | 564 woorden
  • 23 februari 2004
  • 66 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
66 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Productiefactoren (middelen die nodig zijn voor de productie): - Arbeid - Kapitaal - Grond - Ondernemersactiviteit
Produceren = het combineren van productiemiddelen met tot doel waarde toe te voegen
Productie=toegevoegde waarde= verkoopwaarde van de productie – onderlinge leveringen
Nationaal product bestaat uit de som v/d in een land gedurende een periode van een jaar toegevoegde waarde
Nationaal inkomen bestaat uit de som v/d gedurende een periode van een jaar in een land aan de productiefactoren uitgekeerde beloningen
Welvaart = de mate waarin in de behoefte is voorzien

Externe effecten doen zich voor als t streven naar welvaart door de 1 onbedoeld invloed uitoefent op de welvaart van een ander
Welvaart in enge zin = aantal goederen
Welvaart in ruime zin = ook om hoe je je voelt
Beroepsbevolking = alle personen tussen de 15 & 64 jaar oud die beschikbaar zijn om betaald werk te doen
Kapitaalgoederen = goedreen die niet bestemd zijn voor consumptief gebruik, maar om andere producten te produceren of een inkomen te verwerven
Investeren = het aanschaffen van kapitaalgoederen
Kapitaalintensiteit = hoeveelheid kapitaalgoederen per eenheid arbeid
Breedte-investering = investering waarbij kapitaalintenstiteit niet verandert
Diepte-investering = investering waarbij kapitaalintensiteit toeneemt
Afschrijvingen geven de in geld uitgedrukte waardedalingen van kapitaalgoederen weer
Substitutie = vervanging van arbeid voor kapitaal
Geen rechtspersoonlijkheid = geen scheidingen tussen bezetting en schulden
Wel rechtspersoonlijkheid = duidelijke scheiding tussen eigenaars en eigenlijke bedrijf
Bedrijfskolom = de opeenvolging van economische activiteiten die nodig zijn om een bepaald product te maken

Bedrijfstak = alle bedrijven die zich in dezelfde fase in de bedrijfskolom bevinden en die dus eenzelfde soort voortbrengen
Verticiale bewegingen = bewegingen binnen 1 bedrijfskolom
Horizontale bewegingen = v/d ene bedrijfskolom naar de andere
Integratie = samenvoegen van 2 of meer opeenvolgende fasen v/d bedrijfskolom in 1 bedrijf
Differentiatie = afstoten v/e bepaalde activiteit naar een voorgaande of volgende fase in de bedirjfskolom
Parallellisatie = dat een bedrijf producten uit andere bedrijfskolommen, die zich in hetzelfde stadium van bewerking bevinden, in zijn assortiment opneemt
Specialisatie = dat een bedrijf zich gaat toeleggen op de productie van één of enkele producten binnen een bedrijfstak
Concentratie = het verschijnsel dat beslissingen over de productie van goederen en diensten door steeds minder bedrijven worden genomen
Concern = bundeling v bedrijven die binnen een grotere eenheid als ‘dochter’ of ‘kleindochter’ hun plaats hebben
Holding company = bezit meer dan 50% v/d aandelen v/e ander bedrijf&daarmee de zeggenschap (ook wel moeder- of houdstermaatschappij genoemd) Motieven voor schaalvergroting: - Kostenvoordelen - Risicospreiding - Afzet - Toegang tot vermogensmarkt - Geld voor research
Multinational = in meerdere landen vestigingen

Motieven om in buitenland te gaam opereren: - Profiteren v lage lonen - Profiteren v lage belastingdruk - Profiteren v lage transportkosten
Kartel = samenwerkingsvorm tussen juridisch zelfstandige ondernemingen met het doel de concurrentie te beperken
Prijskartel = ondernemers maken afspraken over prijs (boekhandelaren – prijs) Productiekartel = ondernemers spreken af niet meer dan een bep. hoeveelheid te produceren (OPEC) Rayonkartel = verdeelt de afzet geografisch (zuivelproducenten) Voorwaardenkartel = maakt afspraken over kortingen, garantie, betalingsvoorwaarden
Jaarrekening (verplicht onderdeel v jaarverslag) : - Balans - Resultatenrekening - Toelichting op beide
Balans = overzicht v bezittingen, schulden & eigen vermogen v/e bedrijf op een bep. tijdstip
Vaste activa Eigen vermogen - Gebouwen - Aandelenvermogen - Machines - reserves
Vlottende activa Langlopende schulden - hypotheek - Voorraden Kortlopende schulden - Debiteuren - Belastingsschuld - Liquide middelen - crediteuren
Solvabiliteit = verhouding tussen eigen vermogen en het totale vermogen
Liquiditeit = verhouding tussen vlottende activa en de kortlopende schulden
Resultatenrekening = overzicht v opbrengsten & kosten en de daaruit voortvloeiende winst of verlies over een bepaalde periode

REACTIES

M.

M.

Heej Joris!
Wat heb je toch weer een goede samenvatting gemaakt! Dat is echt heel nuttig! Hoef ik het zelf niet meer op te zoeken en dan kan ik dus de samenvatting van de woordjes gaan leren! HEEL ERG HARTELIJK BEDANKT!!
Kussies Marloes

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.