1 Een zoute smaak in je thee is niet lekker.
2 Voorbeelden: eieren, hout, aardappels en chocola.
3 Water wordt ijs als je het heel koud maakt en het wordt waterdamp als je het heel heet maakt.
4 paarse kleur, bessen geur (zoete prikkelende smaak)
5 grijsachtig van kleur en buigbaar
6a plasticmoleculen
6b zuurstofmoleculen
7 verschillend
8 gelijk
9
Vast
Vloeibaar
Gas
Hout
melk
zuurstof
Steen
water
lucht
Plastic
olie
aardgas
Wol
cola
stikstof
Glas
wijn
chloor
10a afkoelen
10b verwarmen
11a geen
11b geen
11c een
12a niet
12b ijs
13 asvormig
14 Water dat uit een bron komt.
15 Nee, het bestaat uit verschillende stoffen.
16a vloeistof
16b vaste stof
17 vaste stof
18 vast
19 smelten
20 stollen
21 bevriezen
22a vaste stof
22b vloeistof
22c vloeistof
23 vaste stof
24 0 °C
25 het metaal verwarmen
26 Je kunt die stof daaraan herkennen.
27 goud
28 vloeibaar
29a verdampen
29b condenseren
30a Condens is water dat ontstaat bij het condenseren van waterdamp.
30b afkoelen
30c de koudste plaats
31a heel kleine druppeltjes water
31b heel dunne laagjes ijs
32a dampbellen in de vloeistof (de vloeistof is in beweging)
32b 100 °C
32c 78 °C
32d De temperatuur waarbij een stof kookt.
33 Het water uit de warme ruimte condenseert op de koude bril.
34a Uitblazen of een deksel erop doen.
34b De gaskraan dicht draaien
35 Dan komt er roet op het voorwerp. De vlam is minder heet dan de blauwe vlam.
36 Je ziet dat de brander aan is.
37 Daar worden lucht en aardgas gemengd.
38 LPG (of Autogas) is niet gasvormig als je het tankt. Er wordt vloeistof in de tank van de auto geperst.
39a De dichtheid is de massa van 1 cm3 van die stof.
39b Je kunt een stof herkennen aan de dichtheid.
40 dichtheid, kleur (smeltpunt, kookpunt)
41 alcohol
42a dichtheid = = 0,8 g/cm3
42b dichtheid = = 7,3 g/cm3
42c dichtheid = = 10,6 g/cm3
43 spiritus, alcohol (aceton)
44a het zinkt want de dichtheid is groter dan de dichtheid van water
44b dichtheid = = 1,29 g/cm3
44c ebbenhout
44d nee, want de dichtheid is groter dan de dichtheid van water
45 C
46 C
47 D
48a vast, vloeibaar, gas
48b ijs, water, waterdamp
49 gasvormig
50 TEKENING
51a De temperatuur waarbij die stof smelt.
51b 0 °C
51c 0 °C
52a vast
52b vast
52c vloeibaar
53 Condens is water dat ontstaat bij het condenseren van waterdamp.
54 De stof kan vloeibaar worden.
55a dampbellen in de vloeistof
55b de temperatuur waarbij een stof kookt
56 Bij verdampen verandert een vloeistof in gas. De moleculen in het bovenste laagje vloeistof ontsnappen dan uit de vloeistof.
57 Het water op je huid verdampt. De warmte die hiervoor nodig is, wordt ook uit je huid gehaald.
58a waterdamp gecondenseerd op gras of bladeren
58b heel kleine waterdruppeltjes in de lucht
58c een laagje ijs op takken of op de weg
59 Bj koken ontstaan er overal in de vloeistof dampbellen, bij verdampen alleen maar aan het oppervlak.
60 dichtheid = = 19,2 g/cm3
61 groter
62 De dichtheid van ijs is 0,9 g/ cm3 ; de dichtheid van cola is gelijk aan die van water dus 1,0 g/ cm3
De ijsblokjes zullen dus op de cola drijven.
De antwoorden gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden