Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Basisvragen hoofdstuk 1 t/m 10

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 4e klas havo | 5480 woorden
  • 3 juli 2011
  • 121 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
121 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 De tijd van jagers en boeren
Par. 1.2 Het ontstaan van de landbouw

1. Noem een voorargument van de landbouwrevolutie?
Er is veel veranderd.
2. Noem een tegenargument van de landbouwrevolutie?
Het was een langzaam proces (veranderde niet snel).
3. Waar is de landbouwrevolutie ontstaan?
In Messopotamie, Eufraat en Tigris.

Par. 1.3 Het ontstaan van de eerste steden

1. Wat zijn de eerste steden?
Midden-Oosten en Jericho (Israel).
2. Wat voor tempels waren er in de steden?

Tempels voor de goden.

Hoofdstuk 2 De tijd van Grieken en Romeinen
Par. 2.1 Wetenschap en Politiek in de Griekse stadstaat

1. Hoe noemde ze Griekenland ook wel?
Hellas ( geen eenheid)
2. Wat is een stadstaat?
Stad en de omringende platteland.
3.
Monarchie - Erfelijke vorst
Tirannie - Alleenheerser
Aristocratie - Regering van de beste
Oligarchie - Klein groep die regeert
Democratie - Het volk regeert ( alle vrije mannen in Athene)
4. Wanneer had Athene democratie?
5e/4e eeuw V Chr. Door denkers/filosofen.
5. Wat is de acropolis?
Kasteel in Athene.
6. Wat het citadel?
Een fort/ versterkte burcht.
7. Wat is de ekklesia?
Volksvergadering.
8. Wat is een tragedie?
Treurspel. (toneelstuk)

9. Wat is mythologie?
Godenverhalen.

Par. 2.2 Het Romeinse imperium

1. Wat is het imperium?
Het Romeinse rijk.
2. Wat is Pax Romana?
Welvaart, rust en vrede in het Romeinse rijk.
3. Wat was de bloei van de handel en cultuur?
Pax Romana.
4. Wie waren de opdrachtgevers voor cultuur?
Keizers, legeraanvoerders en bestuurders

Par. 2.3 De Grieks- Romeinse cultuur

1. Waar waren de Romeinen goed in?
In oorlog voeren en besturen.
2. Wat is antropomorf?
Goden hebben menselijke kenmerken. ( uiterlijk en innerlijk )

Par. 2.4 Romeinen en Germanen

1. Wie waren de Germanen?
Nederland en Duitsland.
2. Wat waren barbaren?
Onbeschaafde woestelingen.

3. Wat hield de Bataafse opstand in?
Germanen komen in opstand tegen de Romeinen.

Par. 2.5 Jodendom en Christendom

1. Wat waren monotheïstisch godsdiensten
Geloven met 1 god.
2. Wat voor godsdienst hadden de Grieken en Romeinen?
Polytheïstisch godsdienst: meerdere goden.
3. Uit welke godsdienst komt het christendom ( Nieuwe testament )?
Uit Joodse godsdienst ( Oude testament )
4. Wie en wanneer stelde godsdienstvrijheid in?
Keizer Constantijn in 312 na Chr.

Hoofdstuk 3 De tijd van Monniken en Ridders (500-1000)

1. Wanneer was de val van Rome?
476
2. Wanneer was de val van het Oost- Romeinse rijk?
In 1453.
3. Wat verdwijnt er tussen 500-1000 ( tijd van monniken en ridders)
Het bestuur, wegen, handel en geld.
4. Welke geloof wordt zeer belangrijk?

Rooms katholisme
5. Wat zijn Christianitas?
Iedereen die onder de Paus valt.

Par. 3.2. Hofstelsel en horigheid

1. Wat is het hof?
Land van de heer/ridder.
2. Wie werkten op het hof?
De horigen. ( boeren )
3. In ruil voor wat werkten de horigen op het land
In ruil voor bescherming van de heer. Ze betaalden in natura en in heren diensten.
4. Wat mochten de horigen niet zonder toestemming van de heer?
Het land van de heer verlaten en trouwen.
5. Wat is het verschil tussen een hof en een hoever land?
Hof: woonland van de heer. Hoever land: woonland van de horigen.
6. Wat is autarkische?
Zelfvoorzienend.


Par. 3.3 Het feodale stelsel

1. Wat is het feodale stelstel en wie is daarvan de bedenker
Het leenstelsel door Karel de Grote.
2. Hoe verdeelde Karel een groot rijk?
In gouwen ( provincie )
3. Aan wie gaf Karel gebieden in leen?
Aan trouwe ridders
4. Wie waren de Karolingen?
Karel Martel (740), Pippijn de Korte en Karel de Grote (768-814)
5. Wie waren Lodewijk de Vrome?
Lodewijk, Karel en Lotharines uit 843.

Hoofdstuk 4 De tijd van steden en staten (1000-1500)
Par. 4.1 De opkomst van steden

1. Wat zijn gilden?
Vereniging van mensen met hetzelfde beroep.
2. Van wie kocht je stadsrechten?
Van de heer.
3. Wat was het gevolg van dat je stadrechten kon kopen?
Zelfvoorziening verdwijnt en er ontstaan handel.

4. Wat is het eerste recht van een stad?
Het bouwen van een muur: kenmerk van een stad.
5. Wie zaten op het platteland?
Adel en boeren.
6. Wat waren de drie belangrijkste dingen in een stad?
Handel, Ambachten en burgers.

Par. 4.2 De stedelijke burgerij

1. Wie waren de bestuurders binnen de stad?
Rijke handelslieden. (patriciërs)
2. Wat zijn ambachtslieden?
Door in iets te specialiseren geld verdienen.

Par. 4.3 Staatsvorming en centralisatie

1. Wat is staatsvorming?
Het ontstaan van een land als bestuurlijke eenheid.
2. Wat is centralisatie?
Het besturen vanuit 1 punt met als doel een eenheid in het bestuur tot stand te brengen.
3. Wie waren het Heilige Roomse rijk?
Duitsland en Italië en het hoofd van het rijk is de Duitse keizer.

4. Wie is Willem de Veroveraar en welke land verovert hij?
De Nomadische Hertog die in 1066 Engeland verovert.
5. Wie is Filips Augustus?
Franse koning. (1200)
6. Wat hield de Honderdjarige oorlog in?
100 jarige oorlog tussen Frankrijk en Engeland (1350-1450)
7. Wat is de Staten- Generaal?
Vergadering van de drie standen: 1. Geestelijkheid, 2. Adel en 3. Burgerij (boeren en burgers)
8. Wat is de Magna Carta (1215)?
Grote oorkonde waarin staat hoe de koning zich in de toekomst moest gedragen.

Par. 4.4 Kerk en staat

1. Wanneer kwam er een conflict tussen kerk en staat?
12e/13e eeuw.
2. Wie behoorde tot de geestelijke macht en wie tot de wereldlijke macht?
Geestelijke macht: katholieken kerk (paus/bisschoppen)
Wereldlijke macht: staat (keizer/koningen)

3. Waardoor heeft de Paus zoveel macht?
Omdat hij voor god is en er waren veel gelovigen in Rome.
4. Wat is Christenheid?
Alle christelijke mensen.
5. Wat is de Investituurstrijd?
Conflict tussen de Paus Gregorius II en keizer Hendrik IV om de benoeming van de bisschoppen.
6. Hoe is de Investituurstrijd ontstaan?
Keizer Hendrik IV ging de bisschoppen benoemen en Paus Gregorius II wou dat niet.
7. Wie wint er uiteindelijk?
Paus Gregorius II.
8. Wat zijn ketters?
Mensen die afwijken van het geloof van de kerk.
9. Wat is de Inquisitie?
Kerkelijke rechtbank: opsporing en berechting van de ketters.

Par. 4.5 Christelijk Europa en de buitenwereld

1. Wie bedoelen we met de buitenwereld?
Mensen die niet christelijk zijn, Midden- Oosten, Islamieten en Spanje.
2. Wat voor stad was Jeruzalem?

Heilige stad van de Joden, Christenen en de Islamieten.
3. Waarom gingen mensen naar Jeruzalem?
Voor een bedevaart om de zondes te vergeven.
4. Wat riep paus Urbanus II op in 1995?
Oproep tot kruistochten om de islamieten te verjagen.
5. Wanneer vond het gevecht plaats om de verovering van Jeruzalem?
In 1099, waarbij de Christenen hebben gewonnen.
6. Wat was een positief onbedoeld gevolg van de kruistochten?
De handel en wetenschap.
7. Wat is de reconquista in Spanje?
Het verdrijven van de moslims in 1492.

Hoofdstuk 5 De tijd van ontdekkers en hervormers (1500-1600)

1. Wie was een belangrijke ontdekker?
Colombus ontdekte een nieuwe continent. (1492)
2. Wie was een belangrijke hervormer?
Maarten Luther maakte een einde aan de katholieke kerk (1516)

Par. 5.1. De renaissance

1. Wat is de renaissance en wat voor invloed heeft het op de overgang?

Wedergeboorte, dat de overgang van de middeleeuwen naar gouden tijd brengt.
2. Waar ontstaat de renaissance?
In Italië (1400) waar opnieuw belangstelling is voor Griekse en Romeinse kunst/wetenschap.
3. Wie laten rijke Italiaanse opdrachtgevers werken?
Kunstenaars.
4. Wat gingen wetenschappers en geleerden (humanisten) bestuderen?
Griekse en Romeinse teksten.

Par. 5.2. De Europese expansie

1. Wie was Colombus?
Belangrijkste ontdekkingsreiziger en wou via de westelijke route naar India.
2. Wie kwam na Colombus?
Amerigo Vespucci en ontdekte ‘nieuwe continent’ genaamd: nieuwe wereld.
3. Wie was Bartholome Diaz Kaap?
In 1488 ging hij naar het zuiden waarin het stormde.
4. Wie is als eerst naar Indië gegaan en wanneer?
Vasco da Gama in 1498.
5. Wat was de Conquistadores?
Spaanse veroveraars.

6. Wat ontdekte Cortez?
Aztekentijk.
7. Wat ontdekte Pisarro?
Incarijk.
8. Wie en wanneer was de eerste Nederlander die Indië heeft bereikt?
Cournelis de Houtman in 1596.
9. Wat wou Willem Barentz proberen?
Via de Noordelijke route Indië bereiken in 1596.
10. Waaruit kunnen we de antecedenten halen van Willem Barentz?
Hij had een logboek waarin zijn ervaringen stonden.
11. Waar is Willem Barentz overleden?
In Nova Zembla in het poolijs.

5.3 De kerkhervorming

1. Wat was een andere woord voor kerkhervorming?
Reformatie.
2. Wat deed de Rooms katholieke kerk met de opbrengsten van aflaten verkopen?
Ze gingen de kerk Sint Pieter in Rome bouwen.
3. Waar had Maarten Luther kritiek op?

Op de aflaten en kwam in 1517 met zijn 95 stellingen.
4. Wat doet de Paus met Luther?
In de kerkelijke ban.
5. Wanneer kwam de Protestantse kerk?
In 1523.
6. In wat werd de Christendom verdeeld?
In de Rooms katholieke kerk: Paus en de Protestantse kerk: Luther.
7. Wat was een celibaat?
Je mocht een aantal dingen niet als priester zijnde, zoals: geen seks.
8. Wie was Calvijn?
Franse hervormer en was een strenge protestant.
9. Waar had Calvijn veel invloed?
In de Nederlanden.
10. Wie was Erasmus?
Een Humanist, geleerde uit de Renaissance.
11. Wat hield lof der zotheid in?
Het goede van de gekheid: wel kritiek op de Rooms katholieke kerk, maar dit leidde tot een conflict.

Par. 5.4. De Nederlandse Opstand


1. Wat hield de 80 jarige oorlog in?
Nederlandse protestanten tegen de Spanjaarden. (1568-1648)
2. Geef een argument voor en tegen voor de benoeming van de 80 jarige oorlog?
Voorargument: De oorlog duurde van 1568 tot 1648.
Tegenargument: De oorlog duurde in zijn geheel niet 80 jaar en het was niet 80 jaar constant oorlog.
3. Hoe kan het dat er Nederlanders waren in Spaanse gebieden? (16 eeuw)
Door trouwerijen en erfenissen.
4. Wie was koning van Spanje?
Filips II.
5. Wat waren de twee redenen van een verzet tegen Filips II?
- De Nederlanden moest 1 godsdienst hebben.
- Centraal bestuur.
6. Wat werd er gedaan met het calvinisme tijdens Filips II?
Die werd op de brandenstapel gezet.
7. Wie was Willem van Oranje?
Huidige grondlegger vader des vaderlands. (1533-1584)
8. Wat deed Willem van Oranje?
Hij beschermde het protestantisme in Nederland tegen de Spanjaarden.
9. Waarom was Willem van Oranje een vertrouweling van Karel V?

Hij was stadhouder in steden van de heer/koning.
10. Wanneer is Willem van Oranje vermoord en door wie?
In 1584 door Balthesar Gerards in Delft.
11. Wat was de bijnaam van Oranje en waarom die bijnaam?
‘De zwijger’ omdat hij niet veel sprak.
12. Wat houdt het Beeldenstorm in en wanneer was dat?
Protestanten vernielen rooms katholieken bezittingen in 1566.
13. Wie stuurt Filips II?
De hertog van Alva: ijzeren hertog, onverslaanbaar.
14. Wie vechten er tegen Filips II?
Aanhangers van Willem van Oranje: Watergeuzen.
15. Waarom was 1572 een hoogtepunt voor de aanhangers van Willem van Oranje?
Omdat de Watergeuzen Den Briel overnemen en de hertog van Alva verloor.
16. Wat waren privileges?
Voorrechten van de adel.
17. Wat is inquisitie?
Kerkelijke rechtbank om de ketters te vervolgen.

Hoofdstuk 6 De tijd van regenten en vorsten (1600-1700)

1. Wat zijn regenten?

Burgerlijke bestuurders die niet adellijk zijn.
2. Wat zijn vorsten?
Koningen en keizers.
3. Wie hadden de macht in de Republiek der 7 verenigde Nederlanden?
Rijke burgers.
4. Wie was de belangrijkste vorst?
Lodewijk XIV (14e)
5. Hoe werd Nederland en Frankrijk bestuurd?
Door middel van een gecentraliseerd koninkrijk.
6. Wie en met wat was de belangrijkste in de Republiek Gouden Eeuw?
Nederland met boten.

Par. 6.1 Een wereldeconomie

1. Wanneer was de VOC opgericht?
In 1602-1798.
2. Wat was het hoofddoel van de VOC?
Onderlinge concurrentie uitschakelen.
3. Wat mocht de VOC allemaal?
- Monopolie ( alleenrecht).
- Verdragen sluiten.
- Oorlog voeren.
4. Met wie had de VOC onderweg veel te maken en wie dreigde ze?

Met kapers en piraten en dreigde de regenten.
5. Wie was het bestuur van de VOC?
Heren XVII
6. Door welke land is de VOC vergaan onder corruptie?
Door Engeland.
7. Wanneer was de WIC opgericht?
In 1621.
8. Wat was er tussen 1609 en 1621?
Het 12 jarige bestand tussen Spanje en de Republiek.
9. Wat was het doel van de WIC?
Kaapvaart; Vijandelijke schepen kapen.
10. Wat was het grootste succes van de WIC?
Piet Heijn veroverde een Spaanse Zilvervloot in 1628.
11. Noem twee voordelen van het winnen van zilvervloot voor de Republiek?
- Spanje had geen geld dus kon niet verder.
- De Republiek gebruikte het geld voor oorlogen.

Par. 6.2 De Gouden Eeuw van Nederland


1. Wat had de Republiek niet van 1600-1700?
Geen vorst en staatshoofd.
2. Wat was het hoogste bestuurorgaan?
Staten-Generaal (afgevaardigden van de gewesten)
3. Waar ging de staten generaal over?
Buitenlandse politiek (oorlogen).
4. Wat voor rol had een stadhouder in de Republiek?
Militaire baas van de Republiek.
5. Wat was een raadspensionaris?
Soort premier, hoogste ambtenaar van de Staten-Generaal.

Par. 6.3 Het absolutisme

1. Waar en wanneer speelde het absolutisme?
In Frankrijk van 17e eeuw tot 18e eeuw.
2. Wat is absolutisme?
Een absolute vorst beslist alleen.
3. Wie was de grondlegger van het absolutisme?
Lodewijk XIV.
4. Hoe zag Lodewijk XIV zich zelf?
Als plaatsvervanger van God op aarde.
5. Wat waren de hobby’s van Lodewijk XIV?

1. Ballet. 2. Oorlog voeren.
6. Met wie heeft Lodewijk XIV 7 jaar oorlog gevoerd?
Met Nederland ( niemand gewonnen)
7. Lodewijk XIV wou centralisatie, wat houdt dat in?
Een godsdienst in Frankrijk: Rooms-katholiek.
8. Wanneer en wat was Edict van Nantes?
Van 1598-1685 Protestantisme wordt afgeschaft door Lodewijk XVI. Hij wil centralisatie; ieder met het zelfde geloof.
9. Wat waren Hugenoten?
Franse protestanten.
10. Waarom nodigde Lodewijk XVI de Adel in zijn paleis van Versailles?
Om ze te controleren.
11. Wat is droit divin?
De macht van god gekregen.
12. Wat is mercantilisme?
Protectionistische maatregel ter bescherming van de eigen economie.
13. Waarom wilde Lodewijk XIV absolute macht?
Om de macht van de adel te beperken voor rust.
14. Hoe rechtvaardigde Lodewijk zijn absolute macht?
Als macht van god; Droit divin.

15. Noem vijf maatregelen die Lodewijk XVI nam om zijn macht te vergroten?
1. Het bouwen van een leger.
2. Ambtenarenapparaat.
3. Einde godsdienstvrijheid.
4. Centralisatie.
5. Mercantilisme.
16. Noem twee dingen die verbeterden en twee die verslechterden door het optreden van Lodewijk XVI?
Verbeterden:
- Rust en vrede in het land.
- Handel en nijverheid.
Verslechterden:
- Einde godsdienstvrijheid.
- Oorlogen.
17. Wat was de standenmaatschappij en tot wanneer heeft Frankrijk dit?
1. Geestelijkheid. ‘Wij bidden voor u’
2. Adel. ‘Wij vechten voor u’
3. Boeren/burgers. ‘Wij werken voor u’
18. Wie hoefden in Frankrijk geen belasting te betalen?
Geestelijkheid en Adel.
19. Wat was het ambtenarenapparaat?
Mensen in dienst van de overheid.

20. Door wat wordt de adel uitgeschakeld?
Door ambtenarenapparaat.
21. Wat zijn intendanten?
Hoge ambtenaar( provincie + toezichthouder in dienst van de koning)
22. Wat is rekruteren?
Het verzamelen van mensen.
23. Wat is constitutionele monarchie?
De rechten en plichten zijn grondwettelijk vastgelegd en de macht van de koning wordt beperkt.

Par. 6.4 De wetenschappelijke revolutie

1. Wat zegt de bijbel over aarde?
Aarde is het middelpunt van Heelal.
2. Hoe denkt Copernicus erover?
Aarde is niet het middelpunt van heelal, maar een stipje in een enorme kosmos.
De zon staat stil, maar de aarde draait.
3. Werden de denkwijze van Copernicus gelooft?
Nee.
4. Wie vervolgt de ideeën van Copernicus?

Kepler.
5. Wanneer gaf de RK Kerk Galileo Galilei gelijk?
1992.
6. Over wat ging Isaac Newton?
Zwaartekracht.
7. Noem de drie Nederlandse wetenschappers en wat vonden die uit?
Antoni van Leeuwenhoek. Verbeterde microscopen.
Jan Swammerdam. Anatomie insecten.
Christaan Huygens. Slingeruurwerk.

Hoofdstuk 7 De tijd van pruiken en revoluties (1700-1800)

1. Wie vallen eronder de Pruiken?
Adel.
2. Wat houdt de tijd van pruiken en revoluties in?
Er breken revoluties tegen de hogere burgerij . Gewone burgers nemen de macht over.

Par. 7.1 Verlichting

1. Wat is verlichting?
Manier van denken, waarbij de verstand ratio centraal staat.
2. Wat is rationalisme?
Verstand laten spreken.

3. Welke filosofen bedenken verlichting?
- Voltaire
- Montesquieu
4. Hoe dacht Voltaire erover?
Hij ging nadenken over Frankrijk. Hij denkt dat god wel bestaat, maar alleen als schepper.
5. Hoe dacht Montesquieu erover?
Hij bedacht Trias Politica driemachtenleer: uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht.
6. Wat was de doel van Trias Politica?
Machten onafhankelijk van elkaar toepassen.
7. Wat is encyclopedie?
Een boek met feiten en kennis.
8. Wat is een verlichte denker?
Denken waarbij het verstand ratio centraal staat.
9. Wat is een atheïst?
Ontkent het bestaan van god.
10. Wat is een deïst?
God is er, maar mensen moeten er zelf een draai aangeven.
11. Wie is John Locke?
Engelse filosoof ( burgerrechten gegarandeerd)
12. Wat is despotisme?

Macht in een hand.
13. Wie is J.J Raisseau?
Verlichte democratische denker.
14. Wat is soeverein?
Waar de macht ligt.
15. Wat is een sociaalcontract?
Soevereiniteit aan volksvergadering.
16. Wat zijn de ‘goede wilden’ tijdens de verlichting?
Samenleving waarin ieder gelijk was.
17. Wie is Adam Smith?
Een Schot in de economie die wil dat de natuurlijke krachten de ruime krijgen.

Par. 7.2 Ancien Regime

1. Wat is Ancien Regime?
Oude bestuur met standenmaatschappij:
1. Geestelijkheid.
2. Adel.
3. Boeren/burgers.
2. Waarom wou Frankrijk het oude bestuur?
Ze hadden geld nodig voor oorlogen.
3. Door wat verdwijnt het oude besuur?
Door de Franse revolutie van 1789.

4. Wie had geld nodig en haalt de Staten Generaal bij elkaar?
Lodewijk XVI (16e) .
5. Wat is verlichte absolutisme?
Wel een alleenheerser, maar de vorst heeft wel aandacht voor het volk.
6. Waar was het verlichte absolutisme?
- Buiten Frankrijk – Rusland en Pruisen.
- Wetenschap, cultuur.
- Onderwijs.
7. Wat is cultuur die toegankelijk is voor gewone mensen?
- Theater.
- Musea.

par. 7.3 De democratische revoluties

8. Noem drie democratische revoluties en welke tijd ze beginnen?
De Amerikaanse revolutie 1776
De Franse revolutie 1789
De Bataafse revolutie 1795
9. Wat houdt de Amerikaanse revolutie in?
Engelse kolonisten in Amerika komen in opstand tegen de Engelse koning.
10. Wanneer was de vrijheidsoorlog?
1776-1784.

11. Door wie worden Engelse kolonisten gesteund?
Door Franse troepen en verlichte denkers.
12. Wat voor gebeurtenissen speelden zich in de tijd van de Franse revolutie (1789)?
- Bestorming van Bastille begin 1789.
- Lodewijk XVI (16e) werd in 1793 onthoofd.
13. Wat is guillotine?
Hakmes.
14. Wat houdt de Bataafse revolutie van 1795 in?
De patriotten ( aanhangers van de verlichting) zetten de stadhouder Willem II af.
15. Hoe heette Nederland na de afzetting van Willem II?
De ‘Bataafse Republiek’.
16. Wanneer kwam er een democratische grondwet?
1798.
17. Wat is staatsburgerschap?
Persoon met de politieke rechten van een burger in een staat.
18. Wie zijn de Jacobijnen?
Politieke partij van radicale die het volk weer invloed wil geven.
19. Wat zijn Citoyen?

Burger met vrijheid, gelijkheid en broederschap.
20. Wie is Robespierre?
Een aanhanger van de democratische denkbeelden van Rousseau.
21. Wat is terreur?
De tijd dat Robespierre regeert en tegenstanders straft.
22. Wie is Napoleon?
Franse dictator en veroveraar.

Par. 7.4 Kolonialisme en slavernij

1. Noem drie dingen die van belang waren bij kolonialisme en slavernij?
- Plantagekoloniën.
- Trans-Atlantische slavenhandel.
- Abolitionisme.
2. Wat zijn plantagekoloniën?
Exportproducten verbouwen op grote landbouwbedrijven.
3. Wat is de Trans-Atlantische slavenhandel?
Handel van slaven tussen Afrika en Amerika.
4. Wanneer werd slavernij afgeschaft?
1807.
5. Wat is abolitionisme?
Vereniging die voor afschaffing van slavernij is.

6. Wanneer was slavernij in de VS afgeschaft?
1863.
7. Wat houdt de driehoekshandel?
Europa – wapens/drank  Afrika – slaven  Amerika – katoen/tabak  Europa
8. Waar handelden de VOC in en waar de WIC?
VOC  kruiden WIC slaven/katoen
9. Wat is het verschil tussen slavernij en slavenhandel?
Slavernij: Het gratis werken van slaven
Slavenhandel: Vervoer van vraag naar slaven.

Hoofdstuk 8 De tijd van burgers en stoommachines (1800-1900)

1. Wat verstaan we over burgers en stoommachines?
Burgers: Toenemende invloed op bestuur. Stoommachines: Industriële revolutie.

Par. 8.1 De industriële revolutie

1. Wat houdt de industriële revolutie in?
Overgang van spierkracht naar machinekracht.
2. Welke land was als eerst met de industriële revolutie?
Engeland.

3. Wat heb je nodig voor een stoommachine en waren belangrijke ingrediënten van de IR?
Steenkool en ijzerets.
4. Mag je de Industriële revolutie een revolutie noemen?
Nee, het is wel een totale verandering maar niet snel.
5. Waarom was Engeland als eerst met de industriële revolutie?
- Aanwezigheid van steenkool/ijzererts.
- Uitvindingen (stoommachines)
- Kapitaal (investeringen)
- Grondstoffen (koloniën met katoen)
- Bevolkingsgroei (arbeiders)
- Waterkracht ( ervaring)
- Eiland ( zeehandel)
6. Wat waren de gevolgen van de Industriële revolutie?
- Mensen trekken van platteland naar de fabriekssteden.
- Lage lonen, lange werktijden.
- Lage normen en waarden.
7. Wat houdt transportrevolutie in?
Kanalen en spoorwegen voor vervoer van grondstoffen.

Par. 8.2 Politiek-maatschappelijke stromingen

1. Wat voor politieke stromingen zijn er en wat houden die in?

Nationalisme Liefde voor je eigen land.
Liberalisme Burgers willen invloed op regering en vrijheid.
Socialisme Arbeiders krijgen beter leven m.b.v. sociale wetten.
Confessionalisme Partijen gebaseerd op de bijbel.
Feminisme Vrouwen willen meer rechten.
2. Wat is monarchie?
Erfelijke vorst en koninkrijk.
3. Wat is machtevenwicht?
Verdeling van de macht.
4. Wat is een bufferstaat?
Tussenstaat om de macht van grote landen te beperken.
5. Wat is autoritair?
De baas zonder invloed van de regering.
6. Wat is grondwet?
Belangrijkste wet in een land.
7. Wat is marktmechanisme?
Vragen en aanbod is automatisch.
8. Wat is vrijhandel?
Vrijheid van handel zonder beperking.
9. Wat is een natiestaat?
Eenheid.
10. Wie is Bismarck?
Leider van Pruisen.

11. Wat is Rijksdag?
Duitse volksvertegenwoordiging.
12. Wat is Habsburgse Rijk?
Oostenrijk en Hongarije.
13. Waarom willen burgers geen erfelijke vorst maar een republiek?
Omdat de vorsten niet hoeven te doen om koning te worden, dus je wordt niet gekozen om capaciteit.
14. Van welke land wordt de koning van Pruisen leider?
Duitsland.
15. Wat houdt de Franse revolutie in?
Burgers (rijke¬) willen invloed op de politiek.

Par. 8.3 Democratisering

1. Wat houdt democratisering in?
Kiesrechtstrijd; het krijgen van kiesrecht.
2. Wat voor grondwet en wanneer bedacht Thorbecke?
Liberale grondwet; De koning is onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk in 1848.
3. Wat houdt het censuskiesrecht van 1848 in?
Belasting betalen voor kiezen. Alleen mannen.
4. Wanneer kwam de algemeen mannenkiesrecht?

In 1917 ( alleen mannen mochten stemmen)
5. Wanneer kwam het algemeen kiesrecht?
1919-1921.
6. Wie was Alleta Jacobs?
Zij kwam op voor het vrouwenkiesrecht (feminisme)

Par. 8.4 De emancipatiebewegingen

1. Wat is emanciperen?
Het streven naar verbetering van je positie.
2. Wie wouden allemaal emanciperen 1800?
- Vrouwen
- Arbeiders
- Katholieken
- Orthodoxe Protestanten
3. Wanneer kwam er vrijheid van godsdienst voor de katholieken?
In 1848.
4. Wat wouden orthodoxe protestanten?
Eigen scholen; bijzondere onderwijs.
5. Wanneer kwam er vrijheid van onderwijs?
In 1848.
6. Wat houdt schoolstrijd in?
Katholieken en protestanten gaan eigen scholen oprichten en gaan samenwerken voor financiering.
7. Waarom wouden de ouders dat hun kinderen naar school gingen?

Ze wilde dat hun kind goed gelovig werd.
8. Wanneer was het einde schoolstrijd?
1917; hun krijgen geld voor onderwijs.

Par. 8.5 De sociale kwestie

1. Wat is de sociale kwestie?
De negatieve gevolgen van de Industriële revolutie.
2. Wat waren de negatieve gevolgen van de Industriële revolutie?
- Kinderarbeid/vrouwen.
- Slechte werkomstandigheden.
- Slechte woonomstandigheden.
- Alcoholmisbruik.
3. Waarom wouden de liberalen er wat aandoen?
- Ze hadden medelijden.
- Ze wouden goede en gezonde arbeiders
- Er kwam opstand.
4. Wat voor maategel is er genomen?
Kinderwet van houten in 1874.
5. Wat houd de kinderwet in van 1874?
Sociale wet, kinderen dan jonger dan 12 jaar verboden fabrieksarbeid.
6. Waarom wordt de kinderwet niet nageleefd?
- Ouders willen geld.

- Kinderen zijn goedkope arbeiders.
7. Wanneer kwam de arbeidsinspectie?
1891.
8. Wanneer kwam schoolplicht dus geen kinderarbeid meer?
1901.
9. Welke land heeft het meest kinderarbeid en was als eerst begonnen met kinderarbeid?
Engeland.

Par. 8.6 Het moderne imperialisme

1. Wat is moderne imperialisme?
Europese landen breiden hun land en macht uit in andere continenten.
2. Welke continenten?
Azië en Afrika.
3. Geef het verband aan tussen moderne imperialisme en industrialisatie?
- Europa had grondstoffen nodig zoals katoen, rubber en olie.
- Winsten waren voor de moederland.
4. Wanneer kwam het Suezkanaal en wat voor voordeel hadden de Europeanen daarmee?
In 1869, ze hoefden niet meer om Zuid-Afrika geen te varen.


Hoofdstuk 9 De tijd van de wereldoorlogen (1900-1950)
Par. 9.1 De Eerste Wereldoorlog

1. Van wanneer tot wanneer was de Eerste Wereldoorlog?
1914 tot 1918.
2. Wanneer was de Vrede van Versailles?
1919.
3. Welke landen behoorden tot de centralen?
Duitsland en Oostenrijk- Hongarije.
4. Welke landen behoorden tot de geallieerden?
Rusland, Frankrijk en Engeland (VS).
5. Wat gebeurde er op 28 juni 1914?
Frans Ferdinand ( troonopvolger van Oost- Hongarije) werd vermoord door een Serviër.
6. Wat was de lont in het kruitvat?
Er was al veel gaande en de moord van Ferdinand was de druppel die de emmer doet overlopen.
7. Men had zin een korte oorlog, zij wouden voor kerstmis thuis zijn.
Was dat ook het geval?

Nee, het was een lange oorlog loopgraven oorlog.
8. Wanneer startte de Eerste Wereldoorlog?
2 augustus 1914.
9. Wat waren de belangrijkste kenmerken van de Eerste Wereldoorlog?
- Staalindustrie.
- Wapens voor het Duitse leger.
- Wilhelm II vond het leger belangrijk.
- Nationalisme.
- Duitsland verklaard de oorlog.
- Loopgraven.
10. Sinds welke jaar zijn Duitsland en Frankrijk vijanden van elkaar?
1870.
11. Wat is mobiliseren?
Gevecht klaar maken voor het leger.
12. Wat voor gevolgen hadden de soldaten door de Eerste Wereldoorlog?
- Loopgraafvoeten.
- Shell shock  psychische gevolgen.
13. Wat was een onbedoeld gevolg door Shell shock?
Psychiatrie.
14. Wat waren de belangrijkste gebeurtenissen van de Eerste Wereldoorlog?
- Loopgraven.

- Onverwachte oorlog.
- 2 fronten oorlog.
- ‘’ Nie wieder krieg ‘’ (Nooit meer oorlog).
15. Waarom vond Duitsland het fijn dat Rusland de oorlog stopten?
Omdat er dan geen twee fronten meer waren, zo konden ze zich richten op het westen.
16. Wat is pacifisme?
Voor vrede, tegen de oorlog.
17. In de Vrede van Versailles kreeg Duitsland alle schuld van de oorlog. Wat voor maatregelen werden er enomen met Duitsland?
- Duitsland moest hun leger inkrimpen.
- Herstelbetalingen.
- Afstaan van gebieden ( Elzas, Lotharingen).
18. Wat is Volkenbond?
De voorloper van de Verenigde Naties, met als doel om de oorlog te voorkomen door samenwerking met erschillende landen.
19. Wiens idee was het om een Volkenbond op te richten?
De Amerikaanse president Wilson.

20. Waarom functioneerde de Volkenbond niet goed?
- VS, Duitsland en Rusland mochten geen lid worden.
- Amerika heeft veel immigranten.
21. Welke landen behoorden tot het West front?
Engeland en Frankrijk.
22. Welke land behoord tot de Oost front?
Rusland.

Par. 9.2 De economische wereldcrisis

1. Wanneer was de beurskrach in New York?
In 1929.
2. In welke jaren was de VS welvarend?
In de jaren 20 ’ roarins twenties’
3. Wie bedacht de lopende band?
Henry Ford.
4. Hoe was men ingesteld in de jaren 20?
Optimistisch met als levensmotto: ‘live now, pay later’.
5. Noem voorbeelden waaruit blijkt dat men optimistisch was in de jaren 20?
- Op afbetaling kopen.
- Aandelen aanschaffen.

- Geld lenen om spullen/aandelen te kopen.
- Overproductie/voorraden.
6. Noem de stappen op volgorde van hoe een bank failliet raakte?
1. Mensen gaan aandelen aanbieden.
2. Aandelen worden minder waard.
3. Fabrieken gaan failliet.
4. Werknemers worden ontslagen.
5. Daling van de koopkracht.
6. Leningen kunnen niet worden afbetaald.
7. Banken gaan failliet.
7. In welke jaren waren de crisis jaren?
In de jaren 30’.
8. Welke land als enige had geen last van economische wereldcrisis en leg uit waarom?
De Sovjet-Unie omdat zij een eigen gesloten economie hadden, zij waren namelijk autarkisch.
9. Waarom en wanneer wordt president Roosevelt gekozen?
Om de economische crisis te verbeteren met zijn ‘New deal’.
Hij werd gekozen in 1932.

10. In welke jaren is Roosevelt allemaal gekozen?
1932  1936  1940  1944 en in 1945 overleden.

Par. 9.3 De totalitaire systemen

1. Wat is totalitarisme?
Alles en iedereen is ondergeschikt aan het bestuur.
2. Welke drie landen hadden een totalitaire systeem, wat voor ideologie hadden ze, welk jaar en welke leider?
Land: Ideologie: Jaar: Leider:
Sovjet-Unie Communisme 1917 Stalin
Italië Fascisme 1922 Mussolini
Duitsland Nazisme 1933 Hitler
3. Wat hadden alle drie de landen?
Een leider en waren antidemocratisch.
4. Noem de drie kenmerken van de volgende ideologieën:
ommunisten:
Arbeiders aan de macht.
Geen persoonlijk bezit.
Gelijkheid.
Fascisme:
Geen rassenleer.
Extreem nationalistisch Mare Nostrum; onze zee de Middellandse zee.
Verheerlijken van geweld.
Nazisme:

Rassenleer.
Nationalistisch.
Lebensraum  Landen veroveren voor ruimte.
5. Wat is het verschil tussen fascisme en nazisme?
De rassenleer  Jodenhaat oftewel antisemitisme.
6. Wat wou Mussolini net als de Romeinen?
De Middellandse Zee Mare Nostrum.
7. Wie waren tijdens de Tweede Wereldoorlog bondgenoten?
Italië en Duitsland.
8. Wanneer was de niet aanvalsgedrag tussen Duitsland en de Sovjet Unie?
1939.
9. Wanneer valt Duitsland de Sovjet Unie binnen?
1941; hierbij verbreekt Hitler het verdrag met Stalin.

Par. 9.4 Propaganda en communicatie

1. Wat is propaganda?
Reclame voor ideeën.
2. Wat is communicatie?
Informatie overbrengen.
3. Wat is indoctrinatie?
Mensen dwingen ideeën aan te nemen.

4. Wie maakte veel gebruik van film?
Hitler en Stalin.
5. Wat is belangrijk voor Hitler?
De radio.
6. Hoe belangrijk vind Hitler propaganda?
Zo belangrijk dat een minister van propaganda aanstelt namelijk Goebbels.
7. Noem twee massaorganisaties van Duitsland?
- Hitlerjugend (HJ).
- Bund Deutscher Madel (BDM).
8. Noem een massaorganisatie van de Sovjet Unie?
Komsomel.
9. Wat is een hiërarchisch?
Een machtssysteem.

Par. 9.5 Verzet tegen het imperialisme

1. Wat is imperialisme?
Veroveren van kolonies in Azie/Afrika door Europese landen, vooral door grondstoffen.
2. Wanneer was het verzet tegen het imperialisme?
Verzet tegen kolonialisme vooral in Azie.
3. Waar in Azie was er verzet tegen het imperialisme, wie was daar de leider van en wanneer waren de esbetreffende landen onafhankelijk verklaard?
Land: leider: jaar onafhankelijk:

Brits- Indië Gandi 1947
Nederlands -Indië Soekarno 1949
4. Hoe bestreed Gandhi de onafhankelijkheid in Brits- Indië?
Geweldloos.
5. Wanneer riep Soekarno de onafhankelijkheid uit in Nederlands Indie?
1945.
6. Wat voor effect had de onafhankelijkheidsverklaring van Soekarno op Nederland?
Nederland wilde dit niet en er kwam dus een oorlog.

Par. 9.6 De Tweede Wereldoorlog

1. Wanneer was de Tweede Wereldoorlog?
1939-1945.
2. Waar begon de inval op 1 september en welke landen deden die inval?
Duitsland en de Sovjet- Unie op Polen.
3. Wanneer begon Nederland aan de Tweede Wereldoorlog?
In 1940-1945.
4. Waar wou Hitler lebensraum?
In Oost- Europa.
5. Wat besloten Hitler en Stalin in 1939?
Een niet-aanvalsverdrag.
6. Wat was een voordeel voor Hitler van een niet-aanvalsverdrag met Stalin?

Duitsland kon zich volledig op het Westen richten.
7. Wat was een voordeel voor Stalin van een niet-aanvalsverdrag met Hitler?
Stalin wou zijn eigen positie verbeteren.
8. Wat gebeurde er in 1941?
Duitsland valt de Sovjet Unie binnen 25 miljoen doden in Sovjet Unie. ( operatie Barbarossa)
9. Wat was Blitzkrieg en wanneer was dat?
Een snelle opmars in 1940.
10. Wanneer was de Battle of Britain en wat hield het in?
Een luchtoorlog tussen de Duitsers en Britten in de zomer van 1940.
11. Wanneer was de eerste inval in Engeland en door wie?
In 1066 door Willem de Veroveraar.
12. Wat is revanche?
Opnieuw een strijd.
13. Wat is Pearl Horbor?
Marinebasis van de Amerikanen op Hawaï.
14. Wanneer was er een keerpunt tegen Duitsland en waar?
In 1943 bij de Stalingrad.
15. Wat voor land was Normandie in 1944?
De vestiging van de westelijke geallieerden.

16. Wat was de Oeral?
Gebergte in de Sovjet Unie.
17. Wat is een capitulatie?
Een militaire overgave.
18. Welke landen hebben Amerika aangevallen tijdens de Tweede Wereldoorlog?
Japan en Duitsland.

Par. 9.7 Genocide

1. Wat is een genocide?
Volkenmoord.
2. Tegen wie was Hitler vel en pleegde daarbij genocide?
De Joden.
3. Waarom hield Hitler geen genocide in heel Duitsland?
De Duitse bevolking bestond maar uit 2 % joden.
4. Wat is anti- semitisme?
Jodenhaat.
5. Wanneer was de Endlösung?
1942.
6. Wat is gestapo?
Geheimestatz polizei.
7. Wat was een zyklon- B?
Een gaskamer.
8. Wat voor maatregelen heeft Hitler genomen tegen de joden en wanneer?
Maatregel: Jaar:

Rossenwetten ( Neuenberger wetten) 1935
Kristallnacht 1938
9. Wat is discriminatie?
Is niet altijd racisme.
10. Wat is racisme?
Op een bepaalde ras altijd discriminatie op afkomst.
11. Waar staat de S.S. voor?
Schutz staffe.
12. Waar staat de S.A voor?
Sturm Abteilung.

Par. 9.8 De bezetting

1. Wat gebeurde er op 10 mei in 1940?
Duitsers vallen Nederland binnen.
2. Wat gebeurde er in september 1939?
Nederlandse legen mobiliseren.
3. Waarom wilde Duitsland het hele westen?
Om makkelijk naar Frankrijk te gaan.
4. Waarom had Nederland de bezetting niet verwacht?
Nederland bleef altijd neutraal.
5. Wat gebeurde er op 13 mei in 1940?
Bombardement in Rotterdam (havens).

6. Is er ooit een aanval geweest op Hitler?
Ja, van strauBenberg die mislukt is.
7. Wat hield de Februaristaking in en wanneer was dat?
Nederlanders in opstand tegen de Duitsers op 1 februari 1941.
8. Wat richtte Mussert op?
De NSB die aan collaboratie deed en ging meewerken met de vijand.
9. Wat wou Anton Mussert graag?
Hij wou de baas worden van Nederland.
10. Wie was de hoogste bestuurder van Nederland?
Seys- Inquart.
11. Wat heeft Oostenrijk met Duitsland te maken?
Anschluss Oostenrijk en Duitsland in 1938.
12. Wat voor mensen zullen op Anton Mussert gestemd hebben ( NSB)?
Mensen die minder ontwikkeld zijn, onder andere boeren en mensen die niet veel verdienen.
13. Wat was een afdeling van de NSB die meevocht?
W.A
14. Wanneer was de Hongerwinter en waar?
1944-1945 in West- Nederland.

15. Waarom was er hongersnood in het westen?
Omdat daar grote steden waren die slechte voedselvoorzieningen en eigen voedselproducten hadden.

Hoofdstuk 10 De tijd van televisie en computer (1950-heden)
Par. 10.1 Dekolonisatie

1. Wat is dekolonisatie?
Zelfstandig worden van kolonies.
2. Welke landen in Azie speelden in rol in de dekolonisatie en zijn bezet geweest door Japan in de Tweede ereldoorlog?
Brits- Indie, Nederlands- Indie en Indo China.
3. Wanneer capituleert Japan?
In augustus 1945.
4. Wat was het effect van de capitulatie van Japan?
Er onstaat een machtsvacuüm  waar blijft de macht.
5. Hoe is de koloniale oorlog ontstaan?
Doordat Soekarno en Ho Chi Minh de onafhankelijkheid uitriepen.
6. Wanneer wordt Nederlands Indie, Indonesië?
In 1949.
7. Wat gebeurd er in 1954 in Vietnam?
Vietnamese verslaan de Fransen.
8. Welke land kwam om te voorkomen dat heel Vietnam communistisch werd?

De VS.
9. Wanneer werden er vrede akkoorden gesloten tussen de VS en Vietnam?
1973.
10. Wat was het gevolg van de vrede akkoorden tussen de VS en Vietnam?
Vietnam raakt verdeeld in Noord Vietnam ( communisten) en Zuid Vietnam
( democraten).
11. Wat gebeurde er in 1975 in Vietnam?
Valv Saigen: Noord Vietnam valt Zuid Vietnam in.
12. Wat hield het containmentpolitiek in?
De Amerikaanse politiek wil het communisme indampen in de Koude oorlog.
13. Wat waren kernwapens?
Atoombommen voor de massavernietingswapens.
14. Wat hield de wapenwedloop in?
Race om het sterkste wapenarsenaal te krijgen.

Par. 10.2 De Koude oorlog

1. Wat hield de Koude oorlog in en wanneer was dat?
Strijd om de wereldmacht tussen de VS en de Sovjet Unie in 1945 t/m 1989.
2. Wat was er in de volgende jaren?

Jaren: Gebeurtenis:
1989 Val van de Berlijnse muur
1990 Eenwording van Duitsland
1991 Staatsgreep Rusland; einde communisme
3. Wanneer kwamen de tegenstellingen van de Sovjet Unie en de VS naar voren?
Na de overwinning op Duitsland.
4. Hoe werd Duitsland verdeeld en wanneer?
In 1949-1990
Oost- Duitsland communisme
West- Duitsland democratisch
5. Wanneer kwam de Berlijnse Muur?
1961.
6. Wat hield de ijzeren Gordijn in?
Scheiding in Europa;
oost europa communisme
west europa democratisch.
7. Wanneer was de Cuba Crisis?
In 1962.
8. Wie was de leider van Cuba en wanneer werd hij president?
Fidel Castro en werd in 1958 president.
9. Wat maakte Fidel Castro van Cuba?
Een communistische staat.
10. Tegen wat was Che Guevara?

Het kapitalisme.
11. Wat plaats de Sovjet Unie in Cuba?
Kernraketten.

Par. 10.3 Welvaart en cultuur

1. Wanneer kwam de wederopbouw in Nederland en wat hield het in?
In de jaren 1950; zuinige tijden en hard werken.
2. Wat kwam er begin jaren 60?
De lonen gingen omhoog, er was meer geld en welvaart.
3. Wat ontstond er tijdens de welvaart in de jaren 1950 en wat zijn dat?
Nozems; hardwerkende jongeren.
4. Wanneer kwamen de Provo’s?
In 1966.
5. Wat is provoceren?
Uitlokken.
6. Wat zijn provo’s?
Studenten die progressief zijn en politiek bewust.
7. Wanneer kwamen de hippies?
In 1968.
8. Wanneer was het festival Woodstock?
1969.

REACTIES

M.

M.

Sommige informatie in deze tekst is niet waar, slordige fouten en de basisvragen zijn naar mijn mening niet bruikbaar. Kortom; niet 4 havo waardig!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.