Hoofdstuk 2, Verbranding en ademhaling

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 2e klas vmbo/havo | 2211 woorden
  • 25 juni 2004
  • 1400 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
1400 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De opdrachten van de basisstoffen.

Basisstof 1
Opdracht 1 practicum “Verbranding bij een kaars”
1. De vlam van de kaars in het potje wordt steeds kleiner en na een tijdje gaat de vlam uit.
2. Aan de binnenkant van het potje ontstaat condens.
3. De bodem van het jampotje is warm geworden.

Opdracht 2 practicum “aantonen van koolstofdioxide”
Het water wordt:
Gekookt water + kalkwater troebel
Spuitwater + kalkwater niet troebel

1. Het helder kalkwater troebel, als er koolstofdioxide bij komt.

2. Je kan koolstofdioxide aantonen met kalkwater.

Opdracht 3 practicum “koolstofdioxide bij een brandende kaars”
1. Ik verwacht dat het kalkwater in de proefopstelling van afbeelding 4 troebel wordt.
2. Eén jampotje is niet genoeg om aan te tonen dat bij verbranding koolstofdioxide ontstaat, omdat in de buitenlucht al Co2 zit, maar blijkbaar te weinig.
3. Er moet helder kalkwater in het tweede jampotje.
4. Nee, er hoeft geen kaars in het tweede jampotje.

Opdracht 4
Verbranding bij een kaars
Kaarsvet + zuurstof => water + koolstofdioxide + energie(warmte en zuurstof)
(brandstof) (verbrandingsproducten)

Basisstof 2
Opdracht 5 practicum “Het zuurstofgehalte van ingeademde en van uitgeademde lucht”
Lucht de eerste keer brandt de kaars de tweede keer brandt de kaars
Ingeademde lucht 12 seconde 9 seconde
Uitgeademde lucht 19 seconde 15 seconde

Uitgeademde lucht bevat minder zuurstof dan ingeademde lucht.

Opdracht 6 practicum “Het koolstofdioxidegehalte van ingeademde en van uitgeademde lucht”

Lucht het kalkwater wordt
Ingeademde lucht niet troebel
Uitgeademde lucht wel troebel

Uitgeademde lucht bevat meer koolstofdioxide dan ingeademde lucht.
Opdracht 7
1. Als je tegen een ruit uitademt dan beslaat de ruit.
2. Uitgeademde lucht bevat meer waterdamp dan ingeademde lucht.
3. Uitgeademde lucht is warmer dan ingeademde lucht.

Opdracht 8
1. Zuurstof en komt meer voor in ingeademde lucht.
2. Koolstofdioxide komt meer voor in uitgeademde lucht.
3. In edelgassen en stikstof is het gehalte gelijk in ingeademde en uitgeademde lucht.
4. Ja, je neemt stikstof op in je lichaam.
5. Ja, uitgeademde lucht bevat nog zuurstof, maar niet zoveel.

Basisstof 3
Opdracht 9
Verbranding in je lichaam
Zuurstof + glucose -> water + koolstofdioxide + energie

(brandstof) (verbrandingsproducten)

Opdracht 10
1. Bij lichamelijke inspanning ga je sneller ademhalen.
2. Bij lichamelijke inspanning krijg je het warmer.
3. Bij lichamelijke inspanning gaat je hart sneller kloppen.

Opdracht 11
1. Als je je lichamelijk inspant vindt er meer verbranding plaats in je cellen, in je lichaam.
2. Bij lichamelijke inspanning is het nodig dat je ademhalingssnelheid wordt aangepast omdat je meer zuurstof nodig heb, en je hart meer Co2 moet vervoeren.
3. Bij lichamelijke inspanning krijg je het warm doordat er meer verbranding plaatsvindt, meer energie, maar niet alle energie wordt gebruikt voor je spieren. Maar je rendement is niet 100%. Het overschot komt vrij in de vorm van warmte.
4. Bij lichamelijke inspanning gaat je hart sneller kloppen doordat het bloed meer zuurstof en Co2 moet vervoeren, want er is meer nodig.

Basisstof 4
Opdracht 12 “knipbladen” (zie hiernaast)


Opdracht 13
1. De weg als je lucht inademt en het naar je ademhalingstelsel gaat, gaat het eerst via de neusholte naar je keelholte, van je keelholte naar het strottenhoofd, van het strottenhoofd naar de luchtpijp, van de luchtpijp naar de bronchiën, van de bronchiën naar de longtrechtertjes en van je longtrechtertjes naar de longblaasjes.
2. De neusharen houden grove stofdeeltjes tegen.
3. De slijmproducerende cellen in het neusslijmvlies zorgen ervoor dat stofdeeltjes en ziekteverwekkers blijven kleven.
4. Trilhaarcellen in het neusslijmvlies verplaatsen het slijm naar de keelholte.
5. Drie functies van het neusslijmvlies:
· binnenstromende lucht verwarmen.
· binnenstromende lucht vochtig maken.
· Binnenstromende lucht filteren.
6. Als je goed wilt ruiken dan adem je diep in omdat je reukzintuig boven in je neus zit.
7. Je kan beter door je neus ademhalen dan door je mond, omdat
· in de mondholte heb je geen neusharen en reukzintuig.
· De binnenstromende lucht wordt minder vochtig gemaakt.
· De lucht wordt minder goed verwarmd.
· Je hebt kans op longontsteking.

Opdracht 14

1. Je stembanden liggen in het strottenhoofd.
2. Het strottenklepje sluit de luchtpijp af.
3. De huig sluit de neusholte af.
4. De huig en het strottenklepje sluiten zich af als je moet slikken.
5. Ja, je kan wel tegelijk slikken en ademhalen, maar je verslikt je dan.
6. Als je je verslikt kan een voedselbrok in de luchtpijp of neusholte terecht komen, je moet dan hoesten.

Opdracht 15 “knipbladen” (zie hiernaast)

Opdracht 16
1. De luchtpijp en de bronchiën worden verstevigd door de hoefijzervormige kraakbeenringen.
2. In afbeelding 18.3 ligt de wervelkolom achter de slokdarm.
3. Bij de fijne luchtpijptakjes komen spiertjes voor.
4. Aan de binnenkant van de luchtpijp en de bronchiën zitten slijmproducerende cellen en trilhaarcellen.

Basisstof 5
Opdracht 17
1. De omschrijving van het begrip afwisseling: zuurstof wordt vanuit de lucht in de longblaasjes opgenomen, in het bloed in de longhaarvaten. Koolstofdioxide wordt vanuit het bloed van de longhaarvaten in de lucht van de longblaasjes opgenomen,
2. Gaswisseling vindt plaats tussen de longblaasjes en longhaarvaten.

3. Het voordeel dat de wand van de longblaasjes erg dun is, is dat de gaswisseling snel plaats kan vinden.
4. Het voordeel dat de oppervlakte van alle longblaasjes erg groot is, is dat er meer deeltjes doorheen kunnen.

Opdracht 18 “knipbladen” (zie hiernaast)

Opdracht 19
Zuurstofgehalte koolstofdioxidegehalte
Instromende lucht. Bevat veel zuurstof. Bevat weinig koolstofdioxide.
Uitstromende lucht. Bevat weinig zuurstof. Bevat veel koolstofdioxide.
Bloed dat naar de longblaasjes toestroomt. Bevat weinig zuurstof. Bevat veel koolstofdioxide
Bloed dat van de longblaasjes wegstroomt. Bevat veel zuurstof. Bevat weinig koolstofdioxide.

Opdracht 20
1. Volgens het artikel probeert men al lang de mogelijkheden van een atleet af te leiden uit diens lichaamsbouw. Naar het hart en de spieren ging tot voor kort de aandacht vooral uit.
2. In het artikel staat de bewering dat bij iemand met een aandoening aan de luchtwegen de longen de beperkende factor zijn voor sportieve prestaties. Hiermee wordt bedoeld dat je zonder goede longen geen goede sportieve prestaties kunt leveren.
3. Gezonde longen kunnen toch op twee manieren de beperkende factor zijn voor sportieve prestaties:

- Ze zijn te klein.
- Of het netwerk van haarvaten, waar het bloed de zuurstof opneemt en het koolstofdioxide afgeeft, is niet wijd genoeg vertakt.

Basisstof 6
Opdracht 21
1. Tabaksrook bestaat uit een mengsel van verschillende gassen en fijne teerdruppeltjes.
2. Koolstofmono-oxide komt vaak voor in sigarettenrook.
3. De schadelijke gevolgen van koolstofmono-oxide zijn is, dat het bloed moeilijker zuurstof kan vervoeren.
4. Nicotine is een schadelijke stof in de teerdruppeltjes.
5. Van je eerste sigaret wordt je vaak duizelig/misselijk.
6. Je rookt passief als je uitgeblazen rook van iemand anders inademt.
7. Niet-rokers worden beschermd door het verboden te roken in openbare gebouwen.
8. Rokers kunnen sneller hart- en vaatziekten en longkanker oplopen, dan mensen die niet roken.
9. De rokers worden gewaarschuwd dat het roken schadelijke gevolgen heeft, dat er op de pakjes staat roken is dodelijk.

Opdracht 22

1. In 1997 rookte:
* 35% van het totaal Nederlanders
* 39% van de Nederlandse mannen
* 32% van de Nederlandse vrouwen
2. In 1958 rookte:
* 60% van het totaal
* 90% van de mannen
* 29% van de vrouwen
3. Het percentage is flink afgenomen, namelijk met 53%.
4. Het percentage van de vrouwen is met 1% toegenomen.

Opdracht 23 “knipbladen” (zie hiernaast)

Extra basisstof 9
Opdracht 24 “practicum”
1. Je kan ademhalen door middel van ribademhaling en middenrifademhaling.
2. Als je gewoon ademhaalt dan doe je dat door middel van middenrifademhaling en een klein beetje ribademhaling.

Opdracht 25

1. De ribben zitten vast aan gewrichten die verbonden zijn met de wervelkolom.
2. De ribben zijn verbonden met het borstbeen door kraakbeen.
3. In afbeelding 29.1 is de borstholte het grootst.
4. De ribben bewegen zich omhoog als je inademt.
5. De ribben bewegen zich omlaag als je uitademt.

Opdracht 26
Ribademhaling (borstademhaling)
Inademen uitademen
1. de ribben en het borstbeen de ribben en het borstbeen bewegen
bewegen omhoog. omlaag.
2. de borstholte wordt groter. de borstholte wordt kleiner.
3. de longen worden groter. de longen worden kleiner.
4. lucht stroomt naar binnen. lucht stroomt naar buiten.

Opdracht 27
1. Het middenrif is een stevig, gespierd vlees.
2. In afbeelding 30.1 is de inhoud van het borstholte het grootst.
3. Het middenrif beweegt zich met het inademen door het middenrifademhaling door omlaag.

4. Bij uitademen beweegt het middenrif omhoog.

Opdracht 28 “practicum”
1. De ballonnetjes zijn te vergelijken met longen.
2. Het Y-vormige plastic buisje is te vergelijken met de bronchiën.
3. Het rubber vel is te vergelijken met de borstholte.
4. Als je het rubber naar beneden trekt, dan adem je in.
5. Als je het vel naar boven duwt adem je uit.

Opdracht 29
Middenrifademhaling
Inademen uitademen
1. het middenrif beweegt omlaag. Het middenrif beweegt omhoog.
2. de borstholte wordt groter. Je borstholte wordt kleiner.
3. de longen worden groter. Je longen worden kleiner.
4. lucht stroomt naar binnen. Lucht stroomt naar buiten.

Opdracht 30 “knipbladen” (Zie hiernaast)

Extra basisstof 8
Opdracht 31
1. Onder ademvolume verstaan we de hoeveelheid lucht dat je in en uitademt.
2. Onder vitale capaciteit verstaan we de maximale hoeveelheid lucht dat je kan in en uitademen.

3. Vitale capaciteit is niet hetzelfde als longvolume want de longvolume is verschillend, en de vitale capaciteit niet.
4. De vitale capaciteit kan je bepalen door heel diep in te ademen, en daarna te meten hoeveel lucht je uitademt bij zo diep mogelijke uitademing.
5. Het minimale longvolume van een volwassenen is 3,5 liter.
6. Het maximale longvolume van een volwassenen is 5,5 liter.
7. Het gemiddelde van een vitale capaciteit is 3 liter.

Opdracht 32
1. P= rustige ademhaling
Q= heel diepe uitademing
R= heel diepen inademing
S= rustige ademhaling
T= heel diepe inademing
2. A= lucht die extra kan worden ingeademd
B= ademvolume
C= vitale capaciteit
D= lucht die extra kan worden uitgeademd
E= lucht die in de longen achter blijft'

Opdracht 33 “practicum”

Extra basisstof 9
Opdracht 34
1. Cara is een verzamelnaam voor de ziekten astma, bronchitis en longemfyseem.
2. De ziektes worden vaak samengevat omdat het vaak niet te zeggen is welke van de drie ziekten de patiënt heeft.
3. De luchtwegen kunnen bij een astma aanval nauwer worden door:

*In de wand van de fijne luchtpijptakjes bevinden zich spiertjes. Deze spiertjes kunnen zich samentrekken. De luchtwegen worden dan nauwer.
*Het slijmvlies aan de binnenkant van de luchtwegen kan verdikt zijn. De luchtwegen worden dan nauwer.
4. Bronchitis is een ontsteking in de luchtpijp, van de bronchiën of van de luchtpijptakjes. Je moet dan veel hoesten, en soms geef je slijm op.
5. Longemfyseem is een ziekte waarbij de uiteinden van de luchtpijptakjes en de longblaasjes minder elastisch zijn geworden. Je hebt het dan voortdurend benauwd.
6. De carapatiënten kunnen zoveel mogelijk voorkomen dat ze een aanval krijgen door uit de buurt te blijven van dieren en rokerige en stoffige ruimtes.
7. Het Nederlands Astma Fonds probeert carapatiënten zoveel mogelijk te helpen. Dit fonds adviseert om op school geen dieren zoals cavia’s of konijnen in klaslokalen te houden. Dat doen ze omdat carapatiënten niet tegen de huidschilfertjes of haartjes van een dier kunnen.

Opdracht 35
1. Bij hooikoorts kan je een brandend of jeukend gevoel in je neus, keel en ogen krijgen.
2. Als je vooral last van hooikoorts hebt in het voorjaar dan komt het door de stuifmeelkorrels.
3. Als je vooral last hebt van hoorkoorts in de herfst dan komt het door de schimmelsporen.
4. Bij een allergie ben je overgevoelig voor een of meerdere stoffen.
5. Voorbeelden van allergische reacties zijn een brandend gevoel, jeuk, huiduitslag en ontstekingen.

Verrijkingsstof 1
Opdracht 1

1. Doordat in de winter de temperatuur van de omgeving sterk daalt, zal ook de lichaamstemperatuur van koudbloedige dieren sterk dalen. Bij deze dieren vindt dan in het lichaam veel verbranding plaats. Er komt dan ook maar weinig energie vrij bij de verbranding. Hierdoor kunnen koudbloedige dieren in de winter maar weinig bewegen.
2. Warmbloedige dieren hebben in de winter veel voedsel nodig omdat:
· er veel verbranding plaatsvindt.
· Ze veel moeten bewegen.
3. In de winter vindt bij warmbloedige dieren meer verbranding plaats omdat deze dieren veel energie nodig hebben voor het op peil houden van hun lichaamstemperatuur. Hierdoor vindt er extra veel verbranding plaats.
4. In de poolstreken kunnen alleen vogels en zoogdieren leven, omdat het daar te koud is.
5. Een walvis is een koudbloedig dier en een haai is een warmbloedig dier.
6. Het nut dat vleermuizen in de grotten vaak dicht tegen elkaar aanhangen is omdat het dan lekker warm is.

Opdracht 2
1. De kikker in bak 3 heeft een warmere lichaamstemperatuur dan de kikker in bak 1.
2. Bij de kikker in bak 1 zal de meeste verbranding plaatsvinden.
3. Bij de twee muizen is er verschil in lichaamstemperatuur.
4. Bij de muis in bak 2 zal de meeste verbranding plaatsvinden.
5. De hoeveelheid zuurstof zal het meeste afnemen in bak 3 en 4, omdat het daar het heetste is en daar zit weinig zuurstof in.

Verrijkingsstof 2.
Opdracht 1

Zoogdieren en vogels Reptielen en Amfibieën
De dieren zijn Warmbloedig Koudbloedig
Er is in het lichaam Veel verbranding minder verbranding
Ze hebben dan ook veel zuurstof nodig minder zuurstof nodig
De gaswisseling verloopt snel langzaam
Het inwendig longoppervlak oppervlak is groot minder groot

Opdracht 2
1. Bij amfibieën is het longoppervlak het kleinste.
2. Bij dieren die een klein inwendig oppervlak hebben, kunnen toch voldoende zuurstof opnemen door

Verrijkingsstof 3.
Opdracht 1
1. De kieuwen bij een vis liggen achter de kop in de kieuwholten.
2. De gaswisseling bij vissen kan snel plaatsvinden door
° Doordat de kieuwplaatjes een groot oppervlak hebben. Daardoor kan er snel zuurstof uit het water in het bloed van de vis worden opgenomen.
° Koolstofdioxide kan snel vanuit het bloed aan het water worden afgegeven.

3. Bij vissen worden de kieuwholten steeds ververst. Dat kan je zien doordat de bek open en dicht gaan, of je kan de kieuwdeksel open en dicht zien gaan.
4. Bij een vis gaat de kieuwdeksels niet tegelijk open met de bek.
5. Het water dat in de bek stroomt bevat veel zuurstof, het water uit de kieuwdeksels bevat weinig zuurstof.

Opdracht 2 “practicum”

REACTIES

H.

H.

Verrijkingsstof 1
Opdracht 1
1. Doordat in de winter de temperatuur van de omgeving sterk daalt, zal ook de lichaamstemperatuur van koudbloedige dieren sterk dalen. Bij deze dieren vindt dan in het lichaam veel verbranding plaats. Er komt dan ook maar weinig energie vrij bij de verbranding. Hierdoor kunnen koudbloedige dieren in de winter maar weinig bewegen.
2. Warmbloedige dieren hebben in de winter veel voedsel nodig omdat:
· er veel verbranding plaatsvindt.
· Ze veel moeten bewegen.
3. In de winter vindt bij warmbloedige dieren meer verbranding plaats omdat deze dieren veel energie nodig hebben voor het op peil houden van hun lichaamstemperatuur. Hierdoor vindt er extra veel verbranding plaats.
4. In de poolstreken kunnen alleen vogels en zoogdieren leven, omdat het daar te koud is.
5. Een walvis is een koudbloedig =Fout (=warmbloedig) dier dier en een haai is een warmbloedig =Fout (=koudbloedig) dier.


16 jaar geleden

W.

W.

te veel!

16 jaar geleden

A.

A.

tussen basisstof 6 & 8 staat basisstof 9 en dat moet 7 zijn.

16 jaar geleden

..

..

bassistof 1 Opdracht 4 staat er nie daar door is er onder alle opdrachten de fouten cijfer bij gescheven

17 jaar geleden

I.

I.

niet alle opdrachten staan erbij !

13 jaar geleden

A.

A.

ik vind dit maar een beetje vaag niet alles staat erop groeten

13 jaar geleden

H.

H.

Nou ik vindt het wek goed hoor want ik heb nu wel de meeste antwoorden ookal heb ik ze niet allemaal

13 jaar geleden

A.

A.

vind*

10 jaar geleden

A.

A.

Ik snap opdracht 4 niet. want bij mijn boek staat het anders!!
1: Wat is de brandstof bij de verbranding van de meeste auto's?
2: Wat zijn verbrandingsproducten?
3: Wat zijn de verbrandingsproducten bij de verbranding van een kaars?
4: Wat is de indicator voor koolstofdioxide?
5: Bij opdracht 2 heb je koolstofdioxide aangetoond. Waaruit bestond bij dexe proef de controleproef?

12 jaar geleden

L.

L.

niet alle opdrachten staan erbij kan dat erbij gezet worden. zou wel handig zijn.

12 jaar geleden

L.

L.

Volgens mij kloppen je antwoorden bij opdracht 3 van bsst 1 niet helemaal.

12 jaar geleden

J.

J.

Best goed soms een beetje vaag maar bedankt, ik kwam er echt niet uit. Lang leve internet ^^

12 jaar geleden

I.

I.

kon hetniet gebruiken

11 jaar geleden

I.

I.

Weet iemand of je ook ergens de antwoorden van de dianostische toets verbranding en ademhaling havo vwo kan vinden???? Heel erg bedankt!!

11 jaar geleden

Y.

Y.

die zoek ik dus ook!

9 jaar geleden

S.

S.

dankje wel !! was niet helemaal op zelfde volgorde maar kon de antwoorden gewoon overschrijven scheelt me weer een uur om het te maken !!

11 jaar geleden

E.

E.

Rare antwoorden

11 jaar geleden

B.

B.

Je kunt ook zeuren, bedank hem/haar maar gewoon want wij doen zoiets niet

11 jaar geleden

C.

C.

Precies die

8 jaar geleden

E.

E.

De opdrachten staan allemaal door elkaar en niet alles staat erbij. Dat is niet fijn werken.

10 jaar geleden

E.

E.

Maar wel bedankt want ik heb er veel aan gehad!

10 jaar geleden

Z.

Z.

SUPER BEDANKT
Ik had helemaal geen problemen met fouten ofso? dit staat ook in het antwoordenboekje.

10 jaar geleden

E.

E.

nou, kweet niet wat jullie zeuren hoor. doe het dan lkkr zelf beter!!
ik vind et sppr handig!!! tnx

9 jaar geleden

A.

A.

D- toets? (Diagnostische)

9 jaar geleden

D.

D.

Er zijn belachelijk veel antwoorden incorrect. Besteedt je kostbare tijd alsjeblieft niet aan deze disparate pagina. Met deze werkwijze ontstaan er slechts meer idioten op deze aardkloot.

-Een slim persoon

9 jaar geleden

R.

R.

kan het wat duidelijker aangegeven worden welke opdracht op welke bladzijde in je boek staat? hier klopt helemaal niks van, alle antwoorden staan door elkaar!!

9 jaar geleden

L.

L.

weet iemand waar de knipbladen zijn?

8 jaar geleden

N.

N.

ik moet nu ook een hypothese er over schrijven maar het lukt me niet. help !?!?!? pleas....

8 jaar geleden

S.

S.

het is een beetje raar want niet alles klopt enzo maar voor de rest.. thx

6 jaar geleden

A.

A.

En de diagnostische toets...?

6 jaar geleden

een scholier

een scholier

MEGA SLECHT NOOIT MEER!
Ik ad vandaag mijn toets en heb dit gebruikt ik heb nu juist een lager cijfer. en nee dit is niet mijn eigen schuld. IK HEB GWN GELEERD. ik hoop dat jullie dit nog gaan nakijken want dit is mega fout/slect ik ben boos kut website.

6 maanden geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.