Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Literatuur

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 4e klas vmbo | 10626 woorden
  • 8 april 2003
  • 37 keer beoordeeld
Cijfer 6
37 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
LITERATUURPROJECT B
HAVO
Opdracht 1
Wat komt er allemaal in je op, als je denkt aan de Middeleeuwen? Ga uit van minimaal 3 elementen en maak daarvan een tekst van ongeveer een halve pagina. De Middeleeuwen begonnen 500 jaar na Christus en deze duurde tot 1500. De Vroege Middeleeuwen duurde tot 1100. In die tijd viel het westerlijke deel van het Romeinse Rijk uiteen door invallen van Noord-Europese volken. Het leger verzwakte en er ontstonden barsten en scheuren in het Romeinse Rijk. Het einde van dit rijk kwam door grote aantallen volksverhuizingen. In de Vroege Middeleeuwen werd een agrarische samenleving ontwikkeld. Het systeem daarin werkte als volgt. Zogenaamde leenmannen hadden land van de koning gekregen en ruil voor trouw, horigen en knechten zonder eigen bezit. Arme landbouwers zochten bescherming bij een rijke heer. West-Europa raakte verdeeld en de kleine "staatjes" werden beheerd door adel en grootgrondbezitters. De kerk en volk werden beschermd door de adel in ruil voor trouw en arbeid. In de Middeleeuwen was er sprake van een zogenaamde standenmaatschappij. Deze was ingedeeld in adel, geestelijkheid en de boeren/burgers. Dit was duidelijk zodat iedereen wist waar hij aan toe was. Toch was er eigenlijk eerder sprake van twee standen: - de groep der rijken en machtigen (adel en de geestelijkheid) - de massa (de werkers) Vanaf de 13e eeuw ging de burgerij een beslissende rol spelen in het economische en politieke leven. Samen met de adel en de geestelijkheid vormde deze stedelijke toplaag van burgers de elite van de middeleeuwse maatschappij. VOORGESCHIEDENIS (tot circa 1100) Bestudeer blz. 78 t/m 83 en maak er een (kort) schematisch overzicht van. TIJDSBEELD
Prehistorie (tot 50 voor Christus) De mens moet al ongeveer 2,5 milj. jaar bestaan. Toch zijn er alleen sporen gevonden die leven aangeven die 500.000 jaar oud zijn. Stammen die leefden in het huidige Nederland, België en Duitsland vanaf 500 jaar v. Chr. is de Germanen. De Kelten hebben ook veel invloed gehad, maar vooral in het huidige Groot-Brittanië, Ierland, Frankrijk, Spanje en grote delen van Oost-Europa. De Germanen

Een Germaan voelde zich erg betrokken bij de gemeenschap. De familiebande waren hecht en bloedwraak en erfrecht speelden een belangrijke rol in het dagelijkse leven. Goden waren voor de Germanen een soort bondgenoten. Om bijstand te krijgen in bijv. de jacht, de visserij en de landbouw werden offers gebracht. De hele stam kwam dan bijeen in de tempel of op een vaste heilige plek. Twee belangrijke Germaanse goden waren Odin (god van de oorlog en de dood) en Thor (god van de donder en de vruchtbaarheid). De Kelten
De Keltische wereld strekte zich in de vijfde eeuw voor Christer uit van Ierland en delen van Spanje tot Klein-Azië. Ook hier waren overal goden aanwezig: iedere boom, rivier en elk stuk grond bezat een geest. Belangrijke feestdagen hadden een verband met de vruchtbaarheidscyclus van vee en gewas. Water was de bron van het leven. In die eeuwen werden aan rivieren offergaven geschonken. Oude Geschiedenis (50 voor Christus - 500 na Christus) Het prehistorische tijdvak eindigde ongeveer 50 voor Christus. In de Oude Geschiedenis behoorde een groot deel van West-Europa tot het goed georganiseerde en welvarende West-Romeinse Rijk. Door ijverige geloofsverbreiding ging het bijna geheel over tot het Christendom. De Romeinse godsdienst is ontleend aan die van de Grieken. De godenverhalen van deze twee volken hadden grote invloed op de kunst en cultuur van de wereld. Er waren twaalf goden die onder aanvoering van Zeus stonden. Zij vormde de hoogste raad van de goden. Er waren nog acht anderen die werden beschouwd als mindere goden. Alle goden bewoonden Olympus, een berg en er was een godenpaleis waar iedere god een aparte afdeling had. De Katholieke Kerk heeft in de eerste eeuwen van onze jaartelling besloten allerlei Germaanse, Keltische en Romeinse gebruiken te handhaven. We kennen nog steeds kerkelijke erediensten die twintig eeuwen geleden in een andere vorm deel uitmaakten van de Germaase godsdienst. Vroege Middeleeuwen (500-1100) De Middeleeuwen begonnen na het instorten van het West-Romeinse Rijk. Door de verzwakking van het leger ontstonden barsten en scheuren in het grote Romeinse imperium. Vele volksverhuizingen maakten echt een einde aan het Romeinse Rijk. In deze periode ontwikkelde zich een agrarische samenleving. Zogenaamde leenmannen hadden land van de koning gekregen en ruil voor trouw, horigen en knechten zonder eigen bezit. Arme landbouwers zochten bescherming bij een rijke heer. West-Europa raakte verdeeld en de kleine "staatjes" werden beheerd door adel en grootgrondbezitters. De kerk en volk werden beschermd door de adel in ruil voor trouw en arbeid. De Katholieke Kerk breidde haar macht steeds verder uit. KUNST
De kunst in Europa is gevormd door prehistorische schilderingen. De Romeinen beinvloeden de kunst. De invloed van het Christendom werd steeds groter, dit kwam tot uitdrukking in de bouw van kerken en kloosters. De Germanen en Kelten brachten hun eigen vormentaal mee: gebruiksvoorwerpen, uitgevoerd hout, metaal of ivoor. Patronen paste men ook toe op grafstenen en stenen kruisvormen. Het die was zeer geliefd. Deze verschillende invloeden hebben geleid tot het decoratieve karakter van de vroegmiddeleeuwse kunst. Het letterschrift werd in de negende eeuw gestandaardiseerd. Dat heeft de zogenaamde Karolingische minuskel opgeleverd. LITERATUUR
Mondelinge literatuur
Gebed lied en imitatiespel waren erg belangrijk bij offerrituelen van Germanen en Kelten. Verhalen over goden of helden zullen ook zeker verteld zijn. Alle literatuur werd mondeling verteld, eeuwenlang. Vandaar dat verhalen steeds veranderden. Ze werden aangepast aan andere eisen, nieuwe stof en motieven werden weggelaten. Germaanse literatuur
Van de Germaanse literatuur is een Midden-Europa niets bewaard gebleven. Sommige Noorse en IJslandse literatuur vormen de weinige bronnen waaruit men iets op kan maken. De Germaanse literatuur werd geschreven in dichtvorm, de alliteratie: de aanvangsklanken van sommige beklemtoonde woorden waren hetzelfde. Keltische literatuur
De Keltische verhalen komen uit de Angelsaksische wereld, oftewel het tegenwoordig Engeland. Ze gaan over Beowulf, hij was een mens van vlees en bloed maar beschikte over geweldige krachten. Hij streed tegen draken en monsters. Verhalen over hem zijn waarschijnlijk voor het eerst opschreven in een gedicht van meer dan drieduizend versregels in een tiende-eeuws manuscript maar ze zijn rond 700 ontstaan. Griekse-Romeinse literatuur
De mythologie van de Grieken en Romeinen is erg groot geweest. Rond 800 begon de Europese literatuur door de opgeschreven heldendichten Ilias en Odyssee. Ilias beschrijft enkele weken van de Trojaanse oorlog en Odyssee beschrijf de zwerftochten van Odyseus. Vroegmiddeleeuwse literatuur
Kloosters waren in de Middeleeuwen het middelpunt van beschaving, wetenschap, kunst en letterkunde. Veel geschreven stukken van de Romeinse beschaving waren bewaard gebleven de rest was tijdens de volkverhuizingen verloren gegaan. Vooral de geestelijkheid hield zich bezig met literatuur, deze werd dan vastgelegd in het Latijn. Het meest invloedrijke boek is de Bijbel, het Boek der Boeken. Opdracht 2 A - Op pagina 82, par. 3 staat: In deze tijd werd literatuur mondeling overgeleverd, lang voordat ze voor het eerst zouden worden opgeschreven. Wat zouden de redenen daarvoor kunnen zijn? Omdat ze toen nog niet konden schrijven en boekdrukkunst was nog niet uitgevonden. B - Bovendien werd de literatuur op rijm geschreven. Waarom zou dat zijn? Zoek of bedenk daarvoor een reden. De stafrijm (alliteratie) was een kenmerk van de Germaanse vers. Ik denk dat ze het op rijm

hebben opgeschreven om zo de verhalen beter te kunnen onthouden. C – De verhalen veranderden voortdurend. Ze werden steeds aangepast aan andere eisen, nieuwe stof werd opgenomen en verouderde motieven werden weggelaten. Wat zouden daarvan de oorzaken kunnen zijn? Probeer daar achter te komen. Verhalen waren nie tmooi genoeg meer. Ze pastten de verhalen aan aan de tijd waarin met leefde. Doordag het steeds werd door verteld konden verhalen door andere volken ook verdraaid of overdreven worden. DE LATE MIDDELEEUWEN Opdracht 3 ‘De naam van de Roos’ De komende lessen bekijk je de film ‘De Naam van de Roos’. Deze film, gebaseerd op de gelijknamige roman van Umberto Ecco, is een combinatie van een weergave van het kloosterleven in de Middeleeuwen en een detective. Voordat de film gedraaid wordt, krijg je enige achtergrondinformatie van je docent, zodat je het geheel van het verhaal beter kunt overzien. Zorg ervoor dat je ná iedere aflevering aantekeningen maakt van de dingen die je opvallen en later tijdens het afsluitende mondeling van dit project kunt gebruiken. Ook zoek je natuurlijk de nodige informatie over het verhaal en voeg dat bij je uitwerkingen. (240 min.) Aantekeningen van de docent: 'De Naam van de Roos' - Umberto Ecco
1327 (Middeleeuwen) - Een discussie over het je het beste de Bijbel uit kunt leggen. * Benedictijnen (gastheren, gekleed in het zwart, streng) * Fransiscanen (gekleed in het grijs, experimenteren in de wetenschap, soepeler) * Pauselijk afvaardiging (rijk, versierd, geldzichtig. William from Baskerville --> Adso (leerling van William) De hele film is een flashback van Adso. NOG SAMENVATTING BIJ DOEN
Bestudeer van De late Middeleeuwen blz. 84 t/m 88 tót PROZA en maak daarvan weer een schematisch overzicht met de belangrijkste zaken. TIJDSBEELD
De late Middeleeuwen hadden een rustige periode. Ambacht en handel maakten een bloeidoor. Door de groei in de steden steeg de vraag naar landbouwproductie. Er ontstond een geregelde
stedelijke maatschappij en de standenmaatschappij was nog steeds aanwezig waardoor iedereen wist waar hij aan toe was. Toch was er meer een scheiding van twee: de groep der rijken machtigen en de groep van de massa. Ook werd de burgerij steeds belangrijken. De medische kennis was niet hoog. Daardoor stierven er veel kinderen en vrouwen in het kraambed. Er waren ook dodelijke ziektes als cholera en tyfus. Minstens een derde van de toenmalige Europese bevolking is gestorven aan een van de grootste rampen, de builenpest of Zwarte Dood. Er was een dreiging van de oprukkende islamitische cultuur, waardoor er vanaf het jaar 1000 een beweging ontstond. Door middel van kruistochten wilde men heilige plaatsten beschermen, er werd massaal aan mee gedaan. KUNST
Middeleeuwse kunst was gemeenschapskunst; veel middeleeuwse kunst is daarom anoniem. De laat Middeleeuwse kunst is vooral beinvloed door de christelijke godsdienst. De ‘triomf van de dood’ komt vaak voor. Bijvoorbeeld in de vorm van een dodendans. De Middeleeuwse kunst was erg symbolisch. Bouwkunst
In de elfde en twaalfd eeuw ontwikkelde zich de Romaase bouwkunst die verschillende
kenmerken had: gedrongen bouw, horizontale lijnen, etc. De gotische bouwkunst ontwikkelde
zich in de dertiende eeuw. Deze had de volgende kenmerken: verticale bouw, geweldige

binnenruimte, gebrandschilderde ramen, etc. Deze kenmerken waren belangrijk in het christelijke geloof en beelden hemel en aarde uit. Muziek
Er was niet alleen godsdienstige muziek, ook veel volksliederen. Die werden door rondtrekkende muzikante te hore gebracht. Bij het kunstlied was de tekst en de melodie gekunstelder dan het volkslied. LITERATUUR
In de Middeleeuwen dacht men heel aneders dan wij nu. Je mocht niet zomaar kritiek leveren. Schrijvers verstopten dit vaak in fabeltjes en sprookjes. Van alles wat geschreven is, is nog maar weinig bewaard gebleven. Wat we hebben zijn slechts afschriften vol fouten, ‘verbeteringen’ en aanpassingen. In de Middeleeuwen waren weinig boeken omdat ze zo kostbaar waren. Ze werden met de hand geschreven. Stil lezen was bijzonder vergeleken met hardop lezen. Literaire teksten in de volkstaal werden vaak voorgedragen. Ook kennen we de sprookspreken, die trok langs hoven om verhalen te vertellen. De uitvinding van de boekdrukkunst in 1450 had vooral na 1550 veel invloed. Dat is het begin van de Renaissance. DE TAAL
De dertiende-eeuwse taalsituatie was duidelijk anders dan die van tegenwoordig. Het grootste verschil met nu is, dat er toen nog geen algemene taal bestond. Wat men schreef was in de taal van de eigen stad of streek. Elke gebied gebruikte zijn eigen dialect. Het gebied dat wij nu België, Duitsland en Nederland noemen, was in die tijd nog een lappendeken van kleine zelfstandige gebieden, alle met een eigen dialect. De verzamelnaam voor de dialecten noemen we Middelnederlands. Het is de volkstaal, ook wel Diets. Opdracht 4 Probeer een verklaring, of verklaringen te vinden, voor het feit dat de verschillende dialecten zo lang naast elkaar standhielden. Maak daarbij de vergelijking met onze moderne tijd, waarin dat niet meer zo is. Vroeger was er nog geen grote frequentie van contacten met andere streken en plaatsen, mensen leefden alleen met hun eigen groep. Ze hadden weinig te maken met mensen uit andere groepen, dus vormden ze een eigen dialect. Tegenwoordig in de moderne tijd is er sprake van een grote frequentie van contacten met andere streken en landen. En in het onderwijs krijg je alleen nog maar te maken met het ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands), het standaard Nederlands dus. Opdracht 5 Uit de laatste periode van de 15e eeuw komt het volgende fragment. Het is een gedeelte van een handschrift waarin de regels van het in 1475 gestichte vrouwenklooster Bethlehem bij Hoorn beschreven zijn. Het is geschreven in het Middelnederlands en het betreft hier de regels die gelden voor het beheren, lenen, uitlenen en lezen van boeken. Lees deze tekst aandachtig door en maak voor jezelf een korte beschrijving van de inhoud, zodat je er op het mondeling dat volgt aan het eind van dit project over praten kunt. Hardop lezen van het fragment kan je hulp bieden bij het begrijpen ervan, omdat de klank jou bekender voor kan komen dan de spelling. N.B.: Dit fragment telt als eerste onderdeel van het (eerste) te lezen werk, opgenomen in dit project. Het (bewerkte) fragment: VAN DE BEWAERSTER DER BOEKEN
Die bewaerster der boeken behoort toe, dat sie bewaeren sal alle die boeken des cloesters, die niet behooren totten dienste Gods. Ende die sal sie gheteykent hebben elck by namen. Ende sy sal sie elcs jaers twewerf of driewerf uutleggen ende verluchten, ende sie sal vlitelike besien, datter niet verdorven worde. Die mater sal oec in een cedel gheteykent hebben alle die boeken, die die bewaerster der boeken heft in haarre hoede. Ende die boekenbewaerster sal daer tosien, dat sy alle die boeken teykene, die men buten leent, ende den name des menschen, dien sie dat gheleent heft, ende woe lange. Nyemant sal die boeken uutlenen sonder orlof der mater. Noch men sal oec van buten gheen boeken lenen sonder orlof des rectoirs. Ghenen onkundighen lueden sal men boeken lenen. Als die boekenbewaerster niet teghenwordich is, soe bid men die boeken van ymant van den olsten. Wy vermanen, dat men die boeken myt alre sorchvoldicheit bewaere, dat sie niet vul en werden van stof of van enygher onreynlicheit. ende = en

teykenen = noteren
uutleggen = open leggen
cedel = lijst
bid men = vraagt men
DE BEWAARDSTER VAN DE BOEKEN
Alle boeken van het klooster worden bewaardt. Twee of drie keer per jaar worden ze open gelegd. Alle boeken zijn in een lijst genoteerd. Boeken die de bewaardster uitleend worden allemaal genoteerd. De naam van de lener, welk boek en voor hoe lang. Zonder toestemming worden geen boeken uitgeleend. De boeken bewaardster moet zorgvuldig met de boeken omgaan, zodat ze niet vuil worden van de stof. Op pagina 85 van Eldorado staat: De medische kennis was nog gering … Om een voorbeeld te geven van de gang van zaken op het gebied van E.H.B.O., is hieronder een fragment uit een boek uit het begin van de 14e eeuw afgedrukt, dat Meester Jan Ypermans surgie (‘chirurg’) uit Ieper voor zijn zoon uit het Latijn in het Middelnederlands heeft laten vertalen. Dat liet hij doen, omdat de jongen nog te jong was om het Latijn te begrijpen. Lees het door met behulp van het gegeven woordenlijstje. Ook dit fragment en de uitwerking ervan kunnen bij het mondeling aan de orde komen. Dit fragment telt als tweede onderdeel van het (eerste) te lezen werk, opgenomen in dit project. Het (bewerkte) fragment: MEESTER JAN YPERMANS SURGIE
Ende als ene wide wonde es geslagen met enen swerde of dies gelike, essi te wijt so nayt se. Ende doet der in ene wieke daer etter uut lopen mach, ende stect die steken so diepe, dattie wonde also wel slute in den bodem alse boven so datter geen etter in en gadere. Want als men die wonde boven nayt ende in den bodem niet en slut, so vergadert gerne etter in den bodem, dat men heet fistel. Ende die naelde daer men wonden met nayt, die moet siin .3.cantech, entie oge moet siin gegracht dattie draet mach liggen in die gracht, so en werde het niet te dickere an die oge. Ende die draet ware goet gewast, hi soude tfleesch te noeder sniden ontwee. Nemt enen roden zidenen draet of wit ziden draet. Ende ofter enech splinter in si van benen, so doe het ute eer gi die wonde nayt. Ende altoes wacht wel datter geen dinc in en si eer gi se nayt. Ende of gire niet en sijt toe geroepen van ierst, ende gi se droge vint, so verscht die wonde ende screept haer canten ende doet se bloeden met enen sceerse ende dan nayt se. essi = is hij
wieke = opening
gaderen = verzamelen
vergaderen = verzamelen
gegracht = voorzien van een gegraveerde sleuf
mach = kan
gracht = sleuf
gewast = van was voorzien
te noeder = onnodig
altoes = altijd
wacht wel = pas goed op
of gire niet en sijt geroepen van ierst = als u er niet direct bij geroepen bent
screept = schraap
sceerse = scheermes Opdracht 6 De geschiedenis van ‘ei’ en ‘ij’. Deze twee dubbelklanken hebben altijd naast elkaar bestaan. Tegenwoordig hebben ze in het Nederlands dezelfde klank, maat dat is niet altijd zo geweest. Bij onze moderne spelling leveren deze twee klanken altijd weer problemen op. Als je de volgende korte theoretische uitleg kunt volgen, heb je daar voortaan weinig problemen meer mee! Bij de klinkers a, o, u en e komt een dubbele vorm voor: mat – maat, bos – boos, mus – schuur en tent – teen. Die verdubbeling bestond er in het Middelnederlands ook voor de i! Een voorbeeld: pin – piin. Nu was het zo dat bij het noteren van lage getallen, zoals 1, 2, 3 of 4, ook de letter i gebruikt werd. Zo schreef men 1 als i, 2 als ii, 3 als iii en 4 als iiii. Maar omwille van de leesbaarheid van de vaak onduidelijke handschriften werd de laatste i verlengd tot onze j: 4 werd iiij, 3 werd iij en 2 werd ij. Zo is ook de schrijfwijze ii (met de lange uitspraak ie) vervangen door ij. Deze ie-klank vinden we in veel gesproken dialecten nog terug. Ezelsbruggetje voor het ‘ei/ij-probleem: wat hoor je in het dialect? Uitspraak ie is ij: strieken is dus strijken, ne viele is een vijl. Hoe komt het dat de uitspraak van ij veranderd is naar ei? Heel eenvoudig: de ie-klank klonk te plat, te boers. Deftiger was het om daarvoor de ei-klank te gebruiken. A Noteer nu uit het fragment van Jan Ypermans woorden die in het moderne Nederlands een ei-klank hebben, maar in dat fragment de i of ii-spelling hebben gekregen. Let op, aan het eind van open lettergrepen verdween een klinker, net als tegenwoordig het geval is bij a, o, u en e. wide - wijde
wijt - wijd

essi - is hij
siin - zijn
hi - hij
gi - bij
si - zij
ziden - zijden
gelike - gelijke
dattie - dat hij
B Zoek nu in hetzelfde fragment andere woorden die in het dialect uit deze buurt nog ongeveer hetzelfde klinken als destijds en noteer die. daer - doar - daar
uut - uut - uit
gerne - geerne - graag
met - met - mee
siin - sien - zijn
draet - droad - draad
C Geef Meester Jan Ypermans een schriftelijk advies/aanvulling/uitleg m.b.t. de inhoud van dit fragment waar het gaat om medische kennis bij dit soort verwondingen. Hoe kan hij zijn behandelingen verfijnen, aanpassen, verbeteren? Schrijf je tekst zo dat het aan hem gericht is. Als de wond met bijvoorbeeld een zwaard veroorzaakt is, dan moet je die hechten. Er kan in een week etter uit de wond lopen. Etter kan zich gaan verzamelen en de wond kan erg pijn gaan doen. Als men de wond hecht kan etter zich onder in de wond gaan verzamelen. Dan ontstaat er een zweer. De hechtnaald moet zijn van 3.cantech. De draad moet precies door het oog van de naald passen. De draad moet goed van was zijn voorzien, zodat die het vlees niet onnodig open haalt. Neem een rode of een witte zijden draad. Pas altijd op dat er geen rotzooi in de wond komt tijdens het hechten. Als u er niet optijd bij geroepen bent en de wond is droog schraap het haar aan de kant met een scheermes, maak het aan het bloeden en dan kunt u de wond hechten. Opdracht 7 Het derde fragment is een recept. Het komt uit het eerste in Nederland gedrukte kookboek (Een notabel boecxken van cokeryen) uit het begin van de 16e eeuw. Bewerk het zo, dat het als een modern recept in een tijdschrift (formaat A4) opgenomen kan worden. Illustraties zijn daarbij toegestaan, maar let bij je uitwerking op de beschikbare tijd! Eet smakelijk.(90 min.) Dit fragment telt als derde onderdeel van het (eerste) te lezen werk, opgenomen in dit project. Het (bewerkte) fragment (dat tijdens het mondeling besproken kan worden): EEN SAUSE OP DEN CARPER

Neempt eenen goeden carper ende siet dien wel morwe. Dan doeten vanden viere ende laetten staen in sijn sop. Neempt peperkoek ende dat sedt te weycke int vette sop vanden carpere. Dat suldydan af scheppen vanden ketel met enen lepele. Ende alst gheweyct es so suldy den coecke in stucken wryven metten selven lepele seer cleyne, emmers so cleyne alst mogelijck es. Dan linghet met azine ende wine. Dan settet over tvier ende latet sieden dat het binde. Dan doeter inne ghimber, caneel ende eenen goeden deel suykers, wat souts ende plucter rosijn inne. Dit ghietmen overe al den carpere. siet dien = kook die
morwe = gaar
viere = vuur
suldy = moet u
emmers = in elk geval
linghen = mengen
Benodigheden: - karper - peperkoek - lepel - azijn - wijn - gember - kaneel - suiker - zout - rozijnen
Bereidingswijze: Neem een goede karper en kook die gaar. Haal het van het vuur af en laat het staan in zijn sap. Neem peperkoek en zet dat te week in de vette sap van de karper. Dat sap moet u dan weer met een lepel afscheppen. Als het geweekt heeft moet u de peperkoek in stukken verdelen, zo klein als mogelijk is. Vervolgens moet je het mengen met azijn en wijn. Zet het dan op het vuur en laat het sudderen totdat het zich bind. Voeg er dan gember, kaneel, suiker, zout en wat rozijnen aan toe. Dit giet je dan over de hele karper heen en dan is het klaar om op te eten. HET BESTIARIUM Opdracht 8 Wat is eigenlijk een BESTIARIUM? Ga op zoek naar een omschrijving van dit fenomeen, die je bij het voorbereiden op het mondeling weer gebruikt. Noteer bij je uitwerking ook de bron van je informatie. Bestiarium: het woord komt van het Latijn. Het is een Middeleeuws boek over bestaanden en fantastische dieren en hun eigenschappen. Bron: Kramers Handwoordenboek Nederlands, officiële spelling. Als voorbeeld van een bestiarium hebben we Der Nature Bloeme (= De schoonheden uit het boek der natuur) genomen. Het is geschreven rond 1271 door Jacob van Maerlant en hij schreef het als cadeau voor Nicolaas van Cats.
Opdracht 9 Om nu een beeld te krijgen van Van Maerlant, de bekendste Nederlandse schrijver uit die tijd, zoek je enige informatie over hem. Vermeld natuurlijk ook weer de bron van je informatie. (Denk aan het mondeling bij het verzamelen van de informatie.) Jacob van Maerlant werd omstreeks 1230 geboren in de omgeving van Brugge. Rond de leeftijd van 30 treffen we hem aan op het eiland Voorne, waar hij naar eigen zeggen koster is geworden van het Sint-Pieterskerkje in het gehucht Maarlant. Daaraan dankt Jacob ook zijn naam, Jacob van Maerlant. Rond 1270 keert hij terug vanwege onduidelijke redenen naar Damme, de voorhaven van de wereldstad Brugge. Wat we zeker weten, is dat Jacob van Maerlant ongeveer driehonderdduizend verzen heeft nagelaten over de meest uiteenlopende onderwerpen. Gezien deze hoeveelheid moet hij bijna dag en nacht aan zijn schrijftafel hebben gezeten om de wonderen der natuur, de wereldgeschiedenis, avontuurlijke verhalen en nog veel meer literatuur voor het publiek dat het Latijn niet beheerste op papier te schrijven. We kunnen dus stellen dat Jacob van Maerlant de enige was die zo veel op papier heeft weten schrijven in zijn eigen volkstaal. Het bijzondere aan Jacob van Maerlant is, dat hij ontzettend veel pionierswerk heeft verricht. Zo was hij de eerste die de Latijns natuurencyclopedie voor leken ontsloot (Der naturen bloemen), de eerste die bijbelverhalen integraal vertaalde en daaraan het verhaal van de Romeins-Joodse oorlog toevoegde. Bovendien was hij de eerste Europenaan een Latijnse vorstenleer en het standaardwerk over de wereldgeschiedenis van Vincentius van Beauvais vertaalde in de volkstaal. Je ziet hieronder een transcriptie van de proloog van het bestiarium Der Nature Bloeme, geschreven door Van Maerlant, al lijkt dat door de openingszin wat vreemd. Lees dit voorwoord eerst rustig door. Dit fragment plus de drie volgende voorbeelden (DE OLIFANT, DE BEVER, en DE LYNX) tellen als vierde onderdeel van het (eerste) te lezen werk, opgenomen in dit project. PROLOOG
Jacob van Maerlant, die dit boek schreef om het als geschenk aan te bieden, wenst dat het als titel Der Naturen Bloeme krijgt, De schoonheden uit het boek der natuur. Nog nooit heeft een auteur het gewaagd om in onze taal een boek te schrijven over de aard van zoveel verschillende wezens. Maar denkt u nu niet dat ik de inhoud zelf verzonnen heb. Ik heb slechts de gegevens berijmd die Albertus Magnus gewetensvol bijeenzamelde uit de geschriften van de grote geleerden die ik voor u zal opnoemen. De eerste is Aristoteles. De tweede is Plinius, een man van groot gezag. Dan volgt Solinus, die voortreffelijk over de natuur schrijft in zijn boek ‘De wonderen van de wereld’. Ook de Heilige Ambrosius van Milaan zal in dit boek meer dan eens genoemd worden, evenals de
Heilige Basilius. Het zou onrechtvaardig zijn als ik doctor Jacobus van Vitry vergat, eertijds bisschop van Akko. Wanneer verzonnen verhalen u tegenstaan en loze leugenpraat u ergert, kunt u hier iets lezen dat zowel nuttig als waar is. U zult leren inzien dat ook het geringste onderdeel van de schepping door de Natuur niet zonder bedoeling werd gemaakt. Geen schepsel is zo onaanzienlijk of het is wel van enig nut. Ik heb beloofd een bestiarium te schrijven en het valt me niet zwaar om die belofte na te komen. Het is me bekend dat ook Willem Utenhove, een priester uit Aardenburg en een man
met een uitstekende reputatie, de auteur is van een dergelijk boek. Maar hij ging op de verkeerde wijze te werk: hij vertaalde lichtvaardig een Frans bestiarium, waardoor hij op een dwaalspoor werd gebracht en de waarheid geweld heeft aangedaan. Ik baseer me daarentegen op de geschriften van Albertus Magnus, de grootste van alle geleerden: op hem kan ik me met een gerust hart beroepen. Het eerste hoofdstuk zal u de wonderbaarlijke volkeren beschrijven; het tweede de viervoetige dieren; het derde behandelt de vogels; het vierde de watermonsters; het vijfde de vele soorten vissen die voorkomen in zeeën en rivieren; het zesde de gifslangen; het zevende de vele soorten insecten en kruipende dieren; het achtste de gewone bomen; het negende zal de specerijbomen behandelen; het tiende de geneeskrachtige planten; het elfde de bronnen, zowel de geneeskrachtige als de giftige; het twaalfde de edelstenen; en het dertiende de zeven metalen die uit de aarde gedolven worden. Wie zich erin wil verdiepen kan in al deze hoofdstukken heilzame recepten en fraaie woorden vinden, wijze lessen en verstrooiende verhalen. Ik schrijf dit boek in opdracht van Heer Nicolaas van Cats, aan wie ik het met liefde aanbied. Omdat ik geen rijkdommen bezit, verzoek ik hem ootmoedig genoegen te willen nemen met dit kleinood. Bovenal bid ik God en de Heilige Maagd Maria om inspiratie, opdat mijn werk lering en vermaak moge bieden. Ik begin in naam van Maria. Opdracht 10 Zoek in deze proloog opmerkingen van Van Maerlant, die je tegenwoordig in een modern, vergelijkbaar werk als Der Nature Bloeme niet meer zult aantreffen. Geef voor elke opmerking een reden. Om nu eens te laten zien wat er zoals in dit bestiarium aan (on)zin geschreven is, geven we je wat voorbeelden. Lees ze door. DE OLIFANT
De elephas is de olifant. Het is een groot en sterk dier. Aan zijn bek hangt een lange slurf, die hij overal voor gebruikt. Die slurf heeft hij nodig omdat hij groot is en zich niet naar de grond kan buigen: zonder de slurf, waarmee hij eten en drinken naar zijn bek brengt, zou hij zich niet van voedsel kunnen voorzien. Olifanten hebben grote slagtanden, die naar boven zijn gebogen en meer dan een meter lang zijn. Van deze tanden worden krachtige en kostbare geneesmiddelen gemaakt. In oude boeken kan men lezen hoe men olifanten op het spoor komt en vangt. Twee meisjes die nog maagd zijn lopen naakt de wildernis in. Een van hen draagt een kelk, de ander een
zwaard, en ze lopen uit volle borst te zingen. Zodra de olifant hen hoort, komt hij naar hen toe en als hij de maagden ziet, likt hij hun kuise ledematen, hun borsten en hun naakte lichaam, want olifanten houden van alles wat zuiver is. Hij geniet er intens van en valt weldra in slaap. Het ene meisje steekt dan zonder dralen het zwaard in zijn lijf, het andere vangt het bloed op van het stervende dier. Met het bloed worden koningsmantels purperrood geverfd. Zo heb ik het gelezen. Als een olifant een muis ziet, siddert hij van angst en slaat hij op de vlucht. Is dat niet hoogst verwonderlijk? Wonderbaarlijk zijt Gij, Here God, in al Uw werken! De olifant, die paarden angst inboezemt, is zelf bang van muizen …Olifanten drinken graag wijn en tamme olifanten buigen voor de koning. DE BEVER

Castor is de Latijnse naam van de bever. Bevers worden gejaagd om hun teelballen, die castoreum of bevergeil worden genoemd en die tegen velerlei kwalen gebruikt kunnen worden. Als de bever zich in het nauw gedreven voelt, bijt hij zelf zijn ballen af, zodat de jagers hem laten gaan. Wanneer hij daarna nogmaals ten prooi dreigt te vallen aan jagers, gaat hij voor hen op zijn rug liggen om te laten zien dat hij geen testikels meer heeft. Nu beweren de Polen echter dat bij de bevers in hun land de testikels zich in het lichaam bevinden, net als de nieren. Maar hoe kunnen hun bevers zichzelf dan castreren? ‘Experimentator’ verstelt hoe bevers zich in troepen naar het bos gegeven. Wanneer ze daar met hun krachtige tanden zo veel bomen hebben omgeknaagd als ze nodig hebben, grijpen ze als transportmiddel een soortgenoot, gooien hem hardhandig op zijn rug, leggen een boom tussen zijn poten en slepen hem naar het hol. Alleen bevers uit een andere kolonie behandelen ze op zo'n smadelijke manier door ze als lijfeigenen te houden. Andere mensen beweren dat ze zich daarvoor bedienen van oude bevers, waarvan de tanden zo afgesleten zijn dat ze er niet goed meer mee kunnen bijten. Deze bevers zijn voor de jagers gemakkelijk te herkennen, doordat het vel op hun rug helemaal kaal is geworden van het slepen. Die dieren moeten ze daarom noodgedwongen laten lopen. DE LYNX
De lynx heeft zulke scherpe ogen, dat hij door muren heen kan kijken. Hij krijgt nooit meer dan één jong. Zijn tong lijkt op die van een slang en steekt altijd in zijn volle lengte uit zijn bek. Hij heeft een sterk gedraaide hals en verscheurende klauwen. Opdracht 11 Van Maerlant beschrijft de lynx als een roofdier met een slangentong en een sterk gedraaide hals. De illustrator (= de tekenaar) had nog nooit een lynx gezien, maar deed z’n best het dier zo overtuigend mogelijk af te beelden: vandaar de kurkentrekkerhals. Zowel de slangentong als de draainek bestaan, maar ze behoren aan een ander dier toe: de iynx, een mierenjagende vogel. Probeer met de gegevens die je nu hebt plus de informatie van blz. 87 van Eldorado een passende verklaring te vinden voor het ontstaan van deze vreemde diersoorten. In die tijd bestonden er weinig boeken omdat ze erg kostbaar waren. Ze werden met de hand geschreven, woorden konden dus makkelijk verkeerd over worden genomen (zoals lynx en iynx). Dingen werden ook vaak voorgelezen, vertaald of gekopieërd. Hierbij kon natuurlijk snel genoeg iets verkeerd vertaald of overgeschreven worden. Doordat de schrijver het dier nog nooit heeft gezien kan er ook makkelijk een verkeerd beeld van worden gevormd. Opdracht 12 Je hebt in de proloog de volgende zin gelezen: Wanneer verzonnen verhalen u tegenstaan en loze leugenpraat u ergert, kunt u hier iets lezen dat zowel nuttig als waar is! A Hoe is het volgens jullie mogelijk, dat hij zoiets beweren kan, gelet op de zojuist behandelde voorbeelden? M.a.w. als jullie een gesprek met Van Maerlant zouden hebben over de inhoud van de voorbeelden, hoe zou hij zich volgens jullie voor deze in onze ogen twijfelachtige informatie verantwoorden? Hij zegt dat al deze informatie is gebaseerd op gegevens die al lang bekend waren. Volgens hem is het niet verzonnen, iemand anders heeft dit immers ook ooit al eens opgeschreven. Maar dat wil niet zeggen dat deze gegevens ook werkelijk kloppen. B En hoe denken jullie dat de lezer in die tijd de informatie uit dit bestiarium opvatte? Die geloofden dat wel. Zij wisten toen niet beter van wat wel en niet waar was. Deze verhalen uit het bestiarium werden zo rondverteld dus waarom zou men het niet geloven. En kritiek leveren in het openbaar was verboden. Bestudeer p. 88 t/m 91 (Proza t/m Toneel). Maak daarvan een schematisch overzicht. Proza
Ridderromans zijn een van de oudste verhaalvormen. Het waren lange verhalen, geschreven over adel. Ze werden geschreven op rijm om ze makkelijk te onthouden. Er waren Karelromans (voorhoofse ridderromans) en Arthurromans (hoofse ridderromans). Hoofsen verwijst naar de literatuur van het hof en het is ook een gedragscode voor de adel in de twaalfde eeuw. Karelromans
Karel de Grote stond in deze verhalen vooral centraal. Deze romans worden gepresenteerd als waargebeurd. Enkele verhaalgegevens van deze romans zijn: persoonlijke moed, lichaamskracht en het recht van de sterkste. Het ging vooral om trouw en ontrouw. Arthurromans
Deze soort romans zijn veel milder en romantischer. Natuurlijk vocht de ridder tegen draken en vijanden, maar daarnaast was hij ook hulpvaardig voor de zwakken en hij vereerde adellijke dames. In de hoofse roman gaat het niet om de werkelijkheid, verhalen worden niet in de omgeving geplaatst. Er wordt juist een onwerkelijke wereld voorgesteld in bijv. de vorm van een sprookje. Koning Arthur is de ideale vorst en vormt de perfecte wereld met respect. Deze orde wordt verstoord door een gebeurtenis van buitenaf. Ridders kunnen na een gebeurtenis op onderzoek uitgaan waardoor hij in een wereld van draken, feeën en dwergen betreedt. Poëzie
De hoofse poëzie is ontstaan in Zuid-Frankrijk. Later werd het populair in de Provence en breidde het zich steeds uit. Vooral liefde was kenmerkend aan de poëzie, wat later verlangen naar liefde en spanning bij mensen opwekte. Men wordt meer mens. Gewoontes veranderden, mensen werden beleefder, kregen goede manieren, met name voor dames. Toneel

Toneel vormde een mengeling van religieuze spelen. Vooral het spelen van Romeinse komedies werd door de kerkelijke overheid verboden. Zij hadden en slecht invloed en zouden leiden tot onzedelijkheid en verderf. Toch hebben er altijd verschillende soorten toneel bestaand. In de Vroege Middeleeuwen was dat juist andersom. Er was toneel, voor erediensten om ze het volk de moeilijke Latijnse teksten laten begrijpen. Rollen werden door priesters gespeeld. Later werden ook in dorpen zelf toneelstukken opgevoerd. Zo is het religieuze toneel ontstaan dat in de Middeleeuwen erg belangrijk was. DE KARELROMAN
Opdracht 13
De bekendste Karelroman is Karel ende Elegast. Zoek over deze tekst informatie en formuleer de belangrijkste gegevens in je eigen woorden zodat dit verhaal geen onbekend fenomeen meer voor je is. Denk aan persoonsbeschrijving, doel van de nachtelijke taak, tegenstelling goed en kwaad, positie van de vrouw, uiteindelijke winnaar. Vermeld weer je bron.(45 min.) In de nacht voor de hofdag wordt koning Karel wakker door de stem van een engel, die door God is gezonden. Hij vertelt hem dat hij snel moet gaan stelen. Karel wil eerst niet luisteren, maar als de engel het tot drie maal toe vraagt, kan Karel niet meer weigeren dit vreemde advies op te volgen. Dit komt omdat hij nu weet dat het niet de duivel afkomstig is, die hem op een verkeerd pad wil zetten, maar dat het een advies van God is. Want het getal 3 is volmaakt, geeft zekerheid en is een heilig getal. Als hij zijn harnas heeft aangetrokken en ongemerkt de burcht in Ingelheim aan de Rijn wil verlaten merkt hij dat alle wachten slapen, zodat het hem geen moeite kost. Buiten gekomen bedenkt hij hoe en waar hij moet gaan stelen. Hierdoor moet hij denken aan zijn vroegere leenman Elegast genaamd, die voor een kleinigheid van het hof verbannen was en nu als roofridder leeft. Hij zal dus wel weten waar Karel moet gaan stelen. Als er een zwarte ridder voorbij rijdt en ze elkaar ontmoeten wil ze geen van beiden zich bekend maken en er ontstaat een gevecht waarbij Karel wint. De ridder blijkt Elegast te zijn en Karel stelt zich voor als Adelbrecht. Ze besluiten samen te gaan stelen en Elegast stelt voor Karels zwager Eggeric van Eggermonde te beroven. Karel blijkt algauw niet zo'n goede dief te zijn: hij wil een ploegijzer als breekijzer gebruiken. Als Elegast dan zijn toverkruid gebruikt hoort hij de dieren zeggen, dat de koning dichtbij is. Maar Karel weet hem te overtuigen dat het niet zo is. Elegast sluipt het kasteel binnen en bereikt de kamer van Eggeric en zijn vrouw. Zij worden wakker door het gerinkel van het gestolen zadel en Elegast kruipt onder het bed. Dan hoort hij Eggeric zijn vrouw vertellen dat haar broer Karel de volgende dag vermoordt zal worden. Als zij protesteert slaat hij haar in het gezicht en Elegast vangt het bloed op om het aan Karel te laten zien. Even later vallen ze beide weer in slaap. Nu begrijpt Karel, als hij het verhaal gehoord heeft waarom hij uit stelen moest gaan, om achter het complot van Eggeric te komen. Dan keert Karel terug naar het kasteel, om zogenaamd de koning in te lichten en Elegast blijft achter, omdat hij zich niet aan de koning kan vertonen. Hierdoor blijkt ook dat Elegast na al die tijd nog steeds trouw is aan de koning en Eggeric niet te vertrouwen is. De volgende dag worden de verraders ontmaskerd en onder hun kleding worden wapens gevonden. Elegast wordt gehaald om te getuigen tegen Eggeric. Er volgt een tweegevecht die door Elegast gewonnen wordt en dat bewijst Eggerics schuld. Elegast krijgt zijn functie weer terug en huwt de weduwe van Eggeric. Personages
Koning Karel de Grote
Koning Karel is een grote vorst, hij is machtig, rijk en uitgerust met de beste wapens en mooie kleding. Hij kan goed vechten, hij is dapper, ridderlijk en streng gelovig. Hij heeft spijt van zijn straffen tegenover Elegast dus hij kan vergevingsgezind zijn. Karel blijkt geen goede inbreker te zijn. Elegast
Elegast is een voormalig leenman van Koning Karel maar is verbannen uit zijn rijk, vanwege diefstal. Elegast is trouw aan zijn leenheer, een uitstekende vechter, vingervlug, erg ridderlijk, zeer gelovig en dapper. Elegast steelt van de rijken maar laat de armen met rust. Eggeric van Eggermonde
Eggeric is niet trouw aan zijn leenheer en zwager Koning Karel. Hij heeft plannen om de koning te vermoorden. Hij is uit op macht, onbetrouwbaar en onrespectvol tegenover zijn vrouw. Reisverhalen zijn altijd interessant: je krijgt dingen te lezen, te horen of te zien, die vaak buiten je bereik liggen. Dat was natuurlijk in de Middeleeuwen niet anders. De Reis van Sinte Brandaan is zo’n middeleeuws reisverhaal. Het is een reisverslag uit 1200 over een Ierse monnik die voor straf een lange zeereis moet maken, omdat hij niet in wonderen wil geloven. Tijdens zijn zeer avontuurlijke reis maakt hij kennis met allerlei wonderen, zoals een eiland dat de rug van een enorme vis blijkt te zijn. Lees het volgende fragment door en maak daarna opdracht 15. Dit fragment telt mee als vijfde onderdeel van het (eerste) te lezen werk, opgenomen in dit project. De zee was kalm en vlak, ze voeren op hun gemak. Toen zag Sinte Brandaan
een kust, zeer aangenaam, die leek de wijze heer
wel zes mijl breed, of meer. De kust lag op de rug van een vis. 't Boek zegt dat daar zoet water is
dat op die plek in zee komt stromen. Daar kon die vis aan eten komen, en hij lag daar, jaar in jaar uit, naar het in het boek verluidt. Een bos was langs de kust gelegen, de monniken hadden weer moed gekregen
en trokken het schip aan de kant, waarna het nieuwe land
door iedereen werd aanschouwd. Ze gingen ook uit op hout

voor het koken van hun eten: de honger liet hun dat niet vergeten. Waar ze hun ketel ophingen
en op hout uitgingen, was een boom met droge takken. Toen ze begonnen te hakken, schoot het eiland met alles erop en eraan
plotseling diep in de oceaan, zodat de heilige man
maar net op tijd het schip opkwam. Opdracht 15 Je krijgt een documentaire te zien over de reis van Sint Brandaan. Geef je persoonlijke antwoord op de vraag of de reis van Brandaan ooit werkelijk heeft plaatsgevonden. Beargumenteer je antwoord goed. Ik denk van wel, want er zijn duidelijk bewijzen dat er op Nova Zembla een huis heeft gestaan, het behouden huys. Er bestaan ook boeken waarin verhalen en tekeningen staan van de reis. De tekeningen kloppen wel met de resten die zijn gevonden, dus dat huis heeft er wel gestaan. Opdracht 16 Er komen in dit verhaal gebeurtenissen voor, die in onze ogen niet realistisch zijn. Hoe serieus zouden de middeleeuwse lezers die onwaarschijnlijke gebeurtenissen nemen? Leg dat uit m.b.v. de kennis over de Middeleeuwen die je inmiddels uit Eldorado hebt opgedaan. Ik denk dat de mensen het verhaal in die tijd snel geloofden. Hun kennis was te klein om te weten dat dit allemaal erg onwaarschijnlijk was. Ze keken in die tijd heel anders tegen de wereld aan dan dwij nu. Ook was het verboden om kritiek te leveren, dat lieten de mensen dus wel en geloofden de verhalen gewoon. DE RENAISSANCE
Om een beeld te krijgen van wat deze periode op verschillende gebieden inhoudt, bestudeer je eerst de pagina’s 92 t/m 95: par. 3 De Renaissance (circa 1500-1700). Maak een schematisch overzicht van de belangrijkste gegevens. DE RENAISSANCE EN DE BAROK

Tijdsbeeld
Renaissance betekend wedergeboorte. De Grieken en de Romeinen zorgdeb ervoor dat de mens moderner werd: de humanist die optimistischer werd en op zoek ging naar waarden. De uomo universale ontstond, het beeld van de ideale mens. Dit ontwikkelde zich en verspreidde sich over heel West-Europa. Er kwam veel kritiek op leiders van kerken. De wereld van pausen, bisschoppen en kardinalen bestond vooral uit pracht en praal. Marteen Luther eiste hervorming. Mensen mochten zelf weten hoe ze de bijbel wouden studeren en uitleggen en hij pleitte voor meer inbreng in de kerkgemeens. Luther kreeg veel aanhang. Calvijn is een andere belangrijke hervormer. Dit is de tijd van de Reformatie (godsdiensthervorming), hervormers werden protestanten genoemd. Het is de tijd van godsdienstvervolgingen en godsdiensttwisten. Kunst
De kunst in deze tijd had een veel individueler karakter. Grote beelden gaven toon aan. De klassieke literatuur werd uit de gedachten van de mens gehaald en kunst en poëzie werd erg belangrijk in de Renaissance. De kunstenaar kreeg meer aanzien, bewoog zich in de beste kringen en bleef niet meer anoniem. Beeldende kunst
Afbeeldingen van de mens werden steeds meer centraal gesteld. Ook de dieptewerking werd erg belangrijk. Kunst en techniek waren nauw met elkaar verbonden. Er werd veel gekeken naar de opbouw van een schilderij. De protestantse kunst werd steeds soberder, interieur was nog maar nauwelijks versierd bij kerken. Terwijl bij de katholieken pracht en praal voorop stond. Bouwkunst
De 17e eeuw, het tonen van macht kwam steeds mer voor. Alles werd uitbundig getoond, herkenbaar aan bijvoorbeeld krullen. De barok is de stijl van de katholieken. De schilderkunst kun je herkennen door sterke licht-schaduwcontrasten. Muziek
Er werden ook veel meer vormen bezongen als alleen God, ook de liefde en de lente. DE TAAL
In de Renaissance ging men zich onder invloed van de klassieke geschiedenis steeds meer bezighouden van de grammatica van de taal. Die moest meer gestructureerd worden: er werden steeds strakkere regels opgesteld, die meer en meer in de richting van een uniforme Nederlandse taal gingen. De Nederlandse taal uit deze periode noemen we het Zestiende- en Zeventiende-eeuws. Je zult bij de volgende fragmenten merken, dat de tekst al makkelijker te volgen is dan de Middelnederlandse fragmenten. Opdracht 17 Lees de volgende tekst aandachtig door, zodat je er op het mondeling dat volgt aan het eind van dit project over praten kunt. Maak weer een korte beschrijving van de inhoud. Let vooral op het taalgebruik en denk na over de doelgroep van de tekst. Nicolaas Petter, ‘worstelaar’ van beroep, had een worstelschool op de Prinsengracht in Amsterdam. Hij besloot een boek over zelfverdediging uit te geven en liet daarvoor kopergravures maken. Op die gravures beelden steeds twee mannen die met letters worden aangeduid, een grote verscheidenheid aan grepen uit; Petter heeft ze van beschrijvingen voorzien. Het boek verscheen in 1674 onder de titel Klare Onderrichtinge der Voortreffelijcke worstel-konst. De (bewerkte) fragmenten: Ze tellen mee als (eerste) deel van het tweede te lezen werk, opgenomen in dit project. Van de Vuyst-slagen
1. H en I staen beyde in gestalte om malkanderen met vuysten te slaen, en soo staende (schoon dese Plaet sulcks niet aenwijst) sou d’een aen d’anderen een beenslagh konnen geven, dat die gene, aen wien de beenslagh gegeven wierdt, sou moeten vallen. H en I staan tegenover elkaar om elkaar met de vuisten te slaan. Zo als ze staan kunnen ze elkaar zo schoppen. Zodat diegene wie geschopt wordt valt. 2. H slaet naer I, maer I dit siende buckt neder, waer door H sich selven om ver slaet, en in dit om ver slaen grijpt I buckende de rechter voet van H, om hem te doen vallen. H slaat naar I, maar I bukt snel waardoor H zelf valt. I bukte en greep H zijn voet en H viel. 3. H voelende dat hij valt, stoot met de rechter knie tegen sijn billen, waer door I mede genootsaeckt is te vallen. In dese val grijpt H wel mede naer het slincker been van I, maer kan daer niet by komen. Toen H voelde dat hij viel stootte hij met zijn rechterknie tegen I zijn bil, waardoor I genoodzaakt was om te vallen. Tijdens deze val greep hij ook naar zijn been, maar I kon er niet bij komen. 4. H en 1 beyde weder opgestaen, als of sy malkander buytens arms wilden slaen, soo slaet H eerst naer I, die den slaenden arm van H terstont aengrijpt achter omtrent de schouder met sijn rechter handt, en met de slincker hant vat I het rechter been van H, en dwingt hem alsoo te vallen. Ze waren beide weer opgestaan. Toen ze elkaar met de armen wouden slaan, sloeg H eerst naar I. I pakte de arm van H en grijpt hem achter de schouder met zijn rechterhand. En met de linkerhand pak I het rechterbeen van H en zo moet H wel vallen. 5. I doet H neder vallen, en houdt sijnen arm vast, dien hy eerst gevat had, en treckt of set hem een weynigh om, dan vat hy met sijn slincker hant op de slincker schouder van H, set hem de slincker knie in de lendenen, en buyght hem alsoo achter over; waer door H te sekerder moet neder vallen. I laat H vallen en houdt zijn arm vast die hij eerst gepakt had. Dan trekt I hem om en zet zijn linker hand op de linkerschouder van H en hij zet zijn knieën op de benen van H en buigt en zo achter over waardoor H moet vallen.
Opdracht 18 Het volgende fragment uit de Renaissance-periode is opnieuw een beschrijving van olifanten. Lees ook deze tekst aandachtig door, met het oog op het mondeling. Denk aan je korte beschrijving. In de winter worden olifanten tochtig. Dan zijn ze dol, razend en niet te houden. Ze worden dan buiten de stad aan een boom gebonden met een dikke ijzeren ketting aan de benen. Daar worden ze gevoerd en ze blijven daar onder de blauwe hemel net zo lang als de dolheid duurt. Van april tot september niet. Zo'n half dolle olifant kwam eens op de markt, waar men groente verkoopt. Als mensen hem zien maken ze allemaal dat ze weg komen. Een groentevrouw dat naar huis liep, had door verbaasdheid haar kind vergeten, wie nog in een mand op de markt lag. De vrouw was gewend om groente te smijten als de olifant op de markt kwam. De olifant gooide alles omver waar hij bij in de buurt kwam en zag het kind. In zijn dolheid herinnerde hij de daden van het moeder's kind nog. Hij nam het kind zachtjes op met zijn snuit en legde het op een luifel neer. Zonder het kind ook maar enig leed aan te doen ging hij weer verder met het razen. In 1657 verscheen van Thoe van Domselaer in Leeuwarden een boek met de titel Des wijdt-vermaerden Natuurkondigers vijf Boecken. Handelende van de natuur. Het was een bewerking van een boek van de Romeinse schrijver Plinius. Van Domselaer maakte bij die bewerking gebruik van reisbeschrijvingen van anderen. Bovendien heeft hij in Amsterdam een aantal uit verre streken overgebrachte dieren kunnen observeren. Het is a.h.w. een ‘opvolger’ van het bestiarium uit de Middeleeuwen. Het (bewerkte) fragment. Het telt mee als (tweede) deel van het tweede te lezen werk, opgenomen in dit project. Olifanten
Des Winters worden de Olyphanten tochtigh, ende dan zijnse als dol ende rasende, en niet te bedwingen, daerom wordense dan buyten de Stadt aen Boomen gebonden met dicke ysere Ketinghen aen haer beenen, daer wordense ghevoedt, ende blijven onder den blaeuwen Hemel soo langh als de Dolligheydt duurt, het welck is van April tot September. Alsulcken half dollen Olyphant quam eens op de Marckt loopen, daermen het Groen ende Warmoes verkocht, een yeder hem siende komen, packten haer aen een kant. Een Warmoes-wijf in Huys gheloopen zijnde, hadde door verbaestheydt haer Kindt vergeten, ‘t welck in een Mande op de Marckt by haer lagh. Dese vrouwe was gewent dien Olyphant somtijts als hij op de Marct quam, wel wat Groen voor te smijten. Hy stiet en wierp al om verre waer hy by ende ontrent quam, ende dit Kint eyndelijck siende, noch in sijn dolligheyt ghedachtigh wesende de weldaden van dit Kints Moeder, ‘t welck hy noch kende, nam het sachtelijck met sijn Snuyt van de Aerde, ende leyde het op een Leuyffen ghemackelijck neder, sonder eenigh leedt te doen, en wederom in sijn rasernye voort-varende. Groen ende Warmoes = groente
Packten haer aen een kant = maakten dat ze weg kwamen
Leuyffen = afdak, luifel
VERZET
HET WILHELMUS
Van 1568 tot 1648 was er oorlog in de Nederlanden: de Tachtigjarige Oorlog. De gebieden werden bezet door de Spanjaarden. Hun legers trokken door het land en iedere opstandige stad werd wreed uitgemoord. Willem van Oranje was kort voor deze oorlog naar zijn slot De Dillenburg in Duitsland gevlucht, om van daaruit de opstand tegen Spanje te leiden. Veel mensen dachten echter dat de Prins hen in de steek had gelaten. Om deze mensen moed in te spreken werd in 1571/72, vermoedelijk door Marnix van Sint Aldegonde, het Wilhelmus geschreven. Het was een verzetslied dat stiekem onder de Nederlandse bevolking moest worden verspreid. Het lied is sinds 1932 het Nederlandse volkslied. Vergelijk de situatie van die tijd met die van de jaren ‘40-’45, toen Nederland was bezet door de Duitsers. Ook in die tijd was er een groot verzet tegen de bezetters en mocht het Wilhelmus niet gezongen worden. Tegenwoordig wordt bij speciale gelegenheden alleen nog de eerste en de zesde strofe gezongen. Vaak zelfs alleen de eerste. Hieronder staan deze twee strofen. Willem van Oranje
1

Wilhelmus, van Nassouwe
Ben ick van Duytschen bloet, Den Vaderlant ghetrouwe
Blijf ick tot inden doot: Een Prince van Oraengien
Ben ick vrij onverveert, Den Coninck van Hispaengien
Heb ick altijd gheeert. (10 min. lees- en zangtijd) Het fragment telt mee als (derde) deel van het tweede te lezen werk, opgenomen in dit project. Opdracht 19 Geef nu met eigen woorden weer, wat er in deze twee strofen gezegd wordt. Wilhelmus van Nassau, ik ben van Duitse bloed. Mijn vaderland blijf ik trouw tot aan mijn dood. De Prince van Oranje ben ik vrij onverveert. En de koning van Hisspanje heb ik altijd geëerd. God mijn heer, u bent mijn schild en vertrouwen. Op u wil ik bouwen en verlaat mij nimmer meer. Dat ik vroom mag blijven, de tyrannie wil ik verdrijven die mij mijn hart verwond. Opdracht 20 Je hebt vast en zeker wel eens een aantal spelers van het Nederlands voetbalelftal voor een wedstrijd het Wilhelmus zien mompelen. Er staan er ook bij die hun mond helemaal niet open doen. Die spelers zie je steeds meer, lijkt het wel. Daar waar spelers van andere landen hun hand op hun hart houden en allen uit volle borst meezingen, is het bij ‘onze jongens’ maar een rommeltje als het op meezingen aankomt. A Wat vind jij ervan, dat dat meezingen zo slecht verzorgd is? Ondersteun je mening met minimaal 2 argumenten argumenten. Ik vind het best jammer maar het is de keuze van die jongens zelf. Ze moeten het zelf weten of ze dat wel of niet doen. Misschien 'zingen' ze liever in zichzelf mee. Maar ik vind ook dat ze best voluit mee kunnen zingen. Ze voetballen voor Nederland dus kunnen makkelijk het volkslied van hun vaderland voluit meezingen. B Probeer eens een reden te vinden, waarom nog maar zo weinig spelers meezingen. Ze kennen het volkslied niet helemaal uit hun hoofd of ze kennen het juist wel maar 'zingen' het liever van binnen mee. C Wat roept het Wilhelmus bij jou op als je het hoort, of misschien wel eens meezingt in een stadion? Ik weet dat het het volkslied van Nederland en waar het vandaan komt maar meer ook niet. Het roept bij mij verder ook weinig op. D Er is nog niet zo lang geleden een landelijke discussie gevoerd over het feit of leerlingen van de basisscholen in Nederland het Wilhelmus (weer) uit hun hoofd zouden moeten leren. Veel mensen waren daar voorstander van. Wat vind jij daarvan. Geef je mening, die je weer met argumenten ondersteunt. Ik vind het een beetje onzin. Iedereen moet zelf weten of hij/zij het volkslied wel of niet wil leren. Het Oranjekoor
HET BELEGH VAN GROL

De protestantse Prins Frederik Hendrik, een zoon van Willem van Oranje, is erin geslaagd de landsbezetters, de katholieke Spanjaarden, uit verschillende vestingsteden te verdrijven. Zo deed hij dat in 1627 in de vestingstad Grol (= Groenlo) ook. Over deze bevrijding van Groenlo is destijds heel veel te doen geweest. Grol was een belangrijke stad in het verdedigingssysteem van de Nederlanden. Vooraanstaande schrijvers/dichters beschreven dit voorval. Constantijn Huygens, de secretaris van de prins was zelf bij de belegering aanwezig en trok, toen de slag voorbij was, mee de zwaar beschadigde stad in. In brieven aan andere schrijvers berichtte hij wat zich allemaal in Groenlo had afgespeeld. Zij gebruikten die informatie op hun beurt weer voor hun gedichten. Joost van de Vondel, die al lang een plan had klaarliggen om een klein heldendicht (= epyllion) over Frederik Hendrik te schrijven, gebruikte de gegevens van Huygens over Groenlo daarvoor. Opdracht 21 Hieronder zie je korte fragmenten uit het epyllion van Vondel. Maar voordat je ze leest, zoek je wat informatie over Vondel. Neem die op in je uitwerkingen. Beperk je tot de belangrijkste zaken uit z’n leven en werk. Het fragment telt mee als (vierde) deel van het tweede te lezen werk, opgenomen in dit project. DE VEROVERING VAN GROL
Ik zing den legertocht des Prinsen van Oranjen
Die ’t heir van Spinola, en all’ de macht van Spanjen
Met zijn’ slagordens tartte, in het bestoven veld, En Dulcken de stad Grol deed ruimen met geweld. Gij, die van ’s Hemels troon d’oorlogen hier omlege
Bestiert, en onzen held vereerde met de zege, (…) Met donderkloten en bars barstende granaten, Op poort, op torenspits, en burgerhuizen, zelf
Op ’t heilig kloosterdak en kerkelijk gewelf; Dat honden janken en half dode mensen huilen, En zich versteken bang in kelders en in kuilen; (…) Het aardrijk beeft en barst, en slaat een dof geluid, En mengelt lucht en aarde, en vlam en rook en dampen; Die wellen opwaart, en bezwalken ’s hemels lampen: Een dikke wasem drijft van onder uit den grond, En ’t schijnt als of de Hel hier opent haren mond. De stad gaat schuil, het oog kan nauwelijks bemerken
Gelijkenis van wal, van toornen, of van kerken. (…) Doen klonk de blijdschap op met zegeklokken helder, Uit vruchtbare Betuwe en het strijdbare land van Gelder, Uit Zutphen, Deventer, uit Doesburg, Kampen, Zwol

En alle plekken, wie ’t veroveren van Grol
Tot rust strekt; Fries en Zeeuw en Holland schateren, (…) woordverklaring: ’t heir = het leger
Spinola was de Spaanse veldheer
Van Dulcken was de Nederlandse veldheer
omlege = hier beneden ’t hemelrijk
bestiert = (zelf opzoeken!) donderkloten = (zelf achterhalen met woordenboek en eigen inzicht!) zich versteken = (zelf achterhalen met woordenboek en eigen inzicht!) mengelt = (zelf achterhalen met woordenboek en eigen inzicht!) bezwalken = verduisteren Opdracht 23 Herschrijf dit fragment tot een modern krantenbericht in hedendaags Nederlands. Let op een objectieve inhoud en houd rekening met de vorm (kop, dikgedrukte lead, bron en namen van de verslaggevers). Bekijk nog eens enkele krantenartikelen i.v.m. de vormgeving (lay-out). DE VEROVERING VAN GROL
Door Joost van de Vondel
Groenlo
Het leger van de Prins van Oranje stond daar zingend. Ze daagden het leger van Spinola en alle macht van de Spanjaarden uit met hun slagordes. Van Dulcken zorgde ervoor de stad werd bevrijd, maar met geweld. Hij was degene die vanuit de troon de oorlog hier beneden het hemelrijk bestuurde en onze helden vereerde met de zege. Er werden bommen gegooid en er klonken knallende granaten. Op poorten, torens en burgerhuizen. Maar zelfs op het heilige kloosterdak en op de kerkelijke ruimte. Dit maakte honden aan het janken en half dode mensen aan het huilen. Zij gingen zich verbergen in kelders en in kuilen. De aarde beeft en barst en er klinken doffe geluiden. De lucht en de aarde mengt zich. Net zoals de vlammen, de rook en de dampen. De wasem borrelt omhoog en zorgt ervoor dat de sterren en de lucht nog maar nauwelijks zichtbaar zijn. De grote wasem drijft op de grond en het lijkt net alsof de hel op aarde is gekomen. De stad ging er onder schuil. Het onderscheid maken tussen torens, kerken en wallen lukte niet meer. Toen klonk de blijdschap van heldere klokken. Uit de vruchtbare Betuwe en het land van Gelderland. Uit Zuthpen, Deventer, Doesburg, Kampen en Zwolle, en alle andere plekken. En ook bij het veroveren van Groenlo. Ook keerde de rust weer in Friesland, Zeeland en Holland. Opdracht 24 Verzamel een aantal foto’s waarop duidelijk is dat er ook nu nog dingen in Groenlo zijn die herinneren aan de Tachtigjarige oorlog.
Opdracht 25 In de Renaissance-periode werd op brede schaal de boekdrukkunst toegepast. Geef met eigen woorden weer waarom dat zo belangrijk is geweest voor de ‘literatuur’ in die periode. Verwerk in je antwoord minstens twee redenen. Opdracht 26 T.o.v. de Middeleeuwen heeft de literatuur en kunst in de Renaissance een elitair karakter. Zoek daarvoor aanwijzingen in Eldorado op de pagina’s 92 – 95. Neem die aanwijzingen geordend op in je uitwerkingen. DE ACHTTIENDE EEUW
Bestudeer in Eldorado de pagina’s 96 t/m 101 en maak daarvan een schematisch overzicht. Hiëronymus van Alphen
Hiëronymus van Alphen (I746-1803) vond de achttiende-eeuwse dichtkunst over het
algemeen onnatuurlijk en ingewikkeld. Zijn opvoedkundige idealen maakten hem tot de eerste jeugdboekenschrijver. Tussen 1778 en 1782 heeft hij drie opmerkelijke dichtbundels geschreven met als titel Gedigten voor kinderen. Het eerste bundeltje bevatte vierentwintig gedichten die hij oorspronkelijk voor zijn eigen zoons schreef. Hierin vertolkte hij in een taal die voor kinderen begrijpelijk was, zijn eigentijdse ideeën over opvoeding en deugd. Hieronder vind je zo’n gedichtje. Lees het door. Het gedicht telt mee als (vijfde) deel van het tweede te lezen werk, opgenomen in dit project. De onbedagtsaamheid
Zie Keesje! Deze doode mug
Vloog nog zo even blij en vlug, Maar ’t is door onbedagtsaamheid, Dat hij nu dood op tafel keit. Hij had in ’t kaarslicht zulk een zin, En vloog er onvoorzichtig in. Nu ligt hij daar; maar ’t is te laat; Er is voor ’t mugje nu geen raad. Hij werd bedrogen door den schijn. O! laat ons dit tot lering zijn, Dat, eer men iets gewigtigs doet, Men zig wat lang bedenken moet. Eén uur van onbedagtsaamheid
Kan maken dat men weeken schreit.
Opdracht 27 A Geef in eigen woorden de inhoud van dit gedicht weer. Het gaat over een mug die door onbedachtzaamheid dood is gegaan. Hij vloog door
het kaarslicht heen en ging dood. Dit moet voor ons een leer zijn, denk eerst goed na
voordat je wat doet. B Geef de bedoeling weer die de dichter met dit gedicht had. C Geef jullie mening over de inhoud van het gedicht. Beargumenteer die mening goed. D Leg uit dat de inhoud van dit gedicht goed past in de opvattingen over opvoeding, zoals die zich in de Achttiende Eeuw ontwikkelden. E Ben je het met die opvattingen eens of oneens? Leg je antwoord goed uit. Op pagina 97 lees je in de paragraaf Verlichting, dat het gezonde verstand centraal stond. Men vond dat je alles kon uitleggen met de rede, het heldere, kritische en controleerbare verstand: het rationalisme. Op pagina 99 in de paragraaf Vroege romantiek en sentimentalisme wordt beschreven dat niet het verstand, maar het gevoel en de emotie in de kunst een overheersende rol moesten spelen. Bekijk deze twee paragrafen nog eens goed. Opdracht 28 Rationalistische en romantische kenmerken vond en vind je niet alleen terug in de kunst uit de achttiende eeuw. Deze twee kenmerken kom je nu nog steeds tegen en zeker niet alleen in (geschreven) kunst. Ook in opvattingen en beroepen van mensen kun je tegenwoordig nog het verschil tussen rationalisme en romantiek herkennen. Beantwoord nu de volgende vragen: A Welke vakken op school hebben bijvoorbeeld een uitgesproken rationalistisch karakter? Leg ook uit waarom jullie dat denken. B Welke vakken op school hebben vooral een romantisch karakter? Geef ook hier uitleg waarom jullie dat denken. C Wie is er meer rationalistisch bezig: een arts of een paragnost? Natuurlijk weer uitleggen. D Leg uit dat de literaire term romantisch meer inhoudt dan in een knus restaurantje aan een tafeltje zitten en samen handjevasthoudend, verliefd naar een brandende kaars kijken. E (individueel!) Kijk eens naar jezelf. Ben jij voornamelijk rationalistisch van aard of juist romantisch, gelet op de omschrijvingen uit Eldorado. Geef ook voorbeelden waaraan je je oordeel over jezelf hebt ontleend. Evaluatie-opdracht 1 Hieronder zie je een schema. Onder elke aangegeven periode uit dit tweede literatuurproject staan drie lege vakjes. Kopieer dit schema of maak er zelf een. Zet daarin telkens, zonder iets op te zoeken of na te kijken! één enkel trefwoord over iets wat je over die periode (het meest) is bijgebleven. MIDDELEEUWEN RENAISSANCE ACHTTIENDE EEUW
Trefwoord 1 Trefwoord 2 Trefwoord 3 Evaluatie-opdracht 2 A Geef in het kort aan wat je goed vond aan dit tweede literatuurproject. B Geef ook aan wat je niet goed vond aan dit tweede literatuurproject. C Hoe viel de tijdsplanning uit? D Heb je nog andere opmerkingen t.a.v. verbeteringen in dit project, geef die dan. Tot slot: - lever je gemaakte opdrachten in - en maak een afspraak met je docent voor het afsluitende mondeling voor dit B-project. Bestudeer daarvoor je aantekeningen bij de Eldorado-paragrafen en je uitwerkingen van de opdrachten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.