Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Het ontstaan van leven volgens Descartes

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 5e klas vwo | 3013 woorden
  • 18 december 2002
  • 37 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
37 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding René Descartes werd in 1596 uit een adellijke oud-Franse familie in La Haye in de Touraine geboren. Zijn wetenschappelijke opleiding kreeg hij op het jezuïetencollege van la Flèche. Daar deed hij merkte hij dat hij wiskunde de leukste en beste wetenschap vond. Zijn leven kent tijden van grote afzondering en concentratie, afgewisseld door onzekere en avontuurlijke perioden. Korte tijd nam hij deel aan het in zijn milieu gebruikelijke Parijse gezelschapsleven; daarna trok hij zich twee jaar terug op een Parijs adres dat zelfs zijn beste vrienden niet kenden. Daar wijdde hij zich aan de wiskunde. Hierna nam hij als soldaat deel aan de Dertigjarige Oorlog, om de wereld en de mensen grondig te leren kennen en niet omdat hij zich aan een van de partijen verplicht voelde. Dat blijkt wel, want als katholiek en Fransman diende hij het leger van het katholieke Beieren en van het protestantse Holland. Na zijn soldatentijd reisde hij jarenlang door Europa. Dan volgt weer een periode van afzondering en wetenschappelijk werk, de meest vruchtbare en langste: bijna twintig jaar. Hij bracht die door in de Nederlanden; daar was hij liever dan in Frankrijk, vooral omdat hij er als balling vrijer kon leven en denken. Hij woonde er op verschillende plaatsen en zijn enige contact met de wereld liep via een Parijse vriend, père Mersenne, die zijn uitgebreide wetenschappelijke correspondentie verzorgde. Koningin Cristina van Zweden, die Descartes’ werken had bestudeerd en enkele persoonlijke ophelderingen van hem wenste, riep hem in 1649 op hoogst eervolle voorwaarden naar Zweden. Na een kort verblijf is Descartes daar het jaar daarop gestorven; hij werd het slachttoffer van het voor hem ongewone klimaat. De eerste kiemen van Descartes’ gedachten dateren al van zeer vroeg, gedeeltelijk zelfs uit zijn schooltijd. Hij schreef al zijn werken tijdens zijn langdurig verblijf in Holland. Het eerste zou ‘De wereld’ (Le monde, geschreven in 1633) heten en was al bijna klaar, toen Descartes hoorde over de veroordeling van Galilei in 1633. Onder invloed van dit bericht en om een soortgelijk conflict te vermijden, vernietigde hij het handschrift, waarvan natuurlijk delen in zijn latere werken opduiken. Geleid door dezelfde voorzichtigheid gaf hij zijn volgende boek ‘Verhandeling over de methode om de rede juist te leiden en de waarheid in de wetenschappen te zoeken’ (Discours de la méthode pour bien conduire sa raison et chercher la vérité à travers les sciences, 1637) eerst anoniem uit. Vier jaar later verscheen zijn hoofdwerk ‘Meditaties over de eerste filosofie’(dat wil zeggen metafysica) (Meditationes de prima philosophia, 1641) waarin het bestaan van God en de onsterfelijkheid van de ziel worden behandeld. Descartes droeg het boek op aan de theologische faculteit van de Parijse universiteit, niet om zich tegen aanvallen van kerkelijke zijde te behoeden, maar omdat hij ervan overtuigd was met zijn gedachten de zaak van de godsdienst te dienen. Toch werden zijn boeken later op de index geplaatst en ook door de protestantse kerk en de staat verboden. In 1644 publiceerde Descartes een systematische uitwerking van zijn gedachten onder de titel ‘Principia Philosophiae’. Verder schreef hij nog boeken als ‘Brieven over het menselijk geluk’ en ‘Passies van de ziel’ (Traité des passions de l’âme, 1649), beide zijn geschreven voor paltsgravin Elisabeth, die Descartes tijdens zijn Hollandse ballingschap leerde kennen. Behalve door zijn filosofisch werk is Descartes ook bekend geworden door zijn onderzoekingen op wiskundig terrein. Hij wordt gerekend tot de grootste wiskundigen aller tijden, met name omdat hij de grondlegger was van de analytische of coördinatenmeetkunde, die nauw samenhangt met zijn filosofische opvattingen over het kennisideaal en met zijn ideeën over de ruimte. Descartes In het begin heeft God de hemelen en de aarde gemaakt. De aarde was woest en leeg en de Geest van God zweefde boven de watermassa. Over de watermassa lag een diepe duisternis. Toen zei God: "Laat er licht zijn." En toen was er licht. Het beviel God en Hij maakte een duidelijke scheiding tussen het licht en het donker. Het licht noemde Hij 'dag' en het donker 'nacht'. Het werd avond en het werd weer morgen: de eerste dag. Toen zei God: "Laat de watermassa uit elkaar gaan, zodat de wolkenhemel en de zeeën worden gevormd." Zo maakte God de wolkenhemel, door de watermassa te verdelen tussen hemel en aarde. Het werd avond en het werd weer morgen: de tweede dag. Daarna zei God: "Laat het water onder de hemel samenstromen in zeeën en het droge land zichtbaar worden." En dat gebeurde. God noemde het droge land 'aarde' en het samengestroomde water 'zeeën'. God zag dat het goed was. En God zei: "Laten er allerlei gewassen, zaaddragende planten en vruchtbomen met zaad in hun vruchten op aarde groeien. De zaden zullen steeds weer planten en bomen voortbrengen" Dat gebeurde en ook nu was het goed, zag God. Het werd avond en weer morgen: de derde dag. Toen zei God: "Ik wil dat er heldere lichten aan de hemel verschijnen om de aarde te verlichten en het verschil tussen dag en nacht aan te geven. Die lichten zullen de vaste tijden regelen en de dagen en jaren aangeven." En zo gebeurde het. God maakte twee grote lichten, de zon en de maan, die de aarde moesten verlichten. Het grootste licht, de zon, beheerste de dag en het kleinere, de maan, beheerste de nacht. Tegelijkertijd maakte God de sterren. Hij plaatste de lichten aan de hemel om de aarde te verlichten, dag en nacht aan te geven en het donker van het licht te scheiden. God zag dat het goed was. Dit alles gebeurde op de vierde dag. Vervolgens zei God: "Ik wil dat de zeeën wemelen van vis en ander leven en laat de lucht vol zijn met allerlei soorten vogels." Zo maakte God de grote zeedieren, allerlei vissen en vogels, elk naar hun eigen aard. En Hij keek er met welgevallen naar en zegende ze. "Vermenigvuldig je en bevolk de zeeën", zei Hij tegen hen en tegen de vogels zei Hij: "Zorg dat jullie aantal groeit, zodat de aarde vol wordt." Nadat het avond was geweest, werd het weer morgen: de vijfde dag. God zei toen: "Laat de aarde dieren voortbrengen; vee, kruipende dieren en allerlei wilde dieren." En weer gebeurde wat Hij had gezegd. God maakte alle soorten wilde dieren, vee en kruipende dieren, elk naar hun eigen soort. God zag dat ook dat goed was. Toen zei God: "Laat Ons mensen maken die op Ons lijken en kunnen heersen over alle dieren op aarde, in de zeeën en in de lucht." God schiep daarop de mens als Zijn evenbeeld. Als man en vrouw schiep Hij hen. God zegende hen en zei: "Vermenigvuldig je, bevolk de aarde en onderwerp haar. Heers over de vissen, de vogels en alle andere dieren. Kijk om je heen! Overal op aarde staan zaaddragende planten en vruchtbomen, die Ik jullie tot voedsel geef. Al het gras en de planten heb Ik als voedsel aan de dieren en de vogels gegeven." Toen overzag God alles wat Hij gemaakt had en het was heel goed. Zo eindigde de zesde dag. Zo werden de hemelen en de aarde en alles wat leeft gemaakt. Op de zevende dag rustte God na afloop van Zijn scheppend werk. Hij zegende die zevende dag en maakte hem tot een bijzondere, heilige dag, omdat Hij die dag Zijn scheppingswerk besloot. Dit is een samenvatting van het werk dat de HERE God verrichtte toen Hij de hemelen en de aarde heeft gemaakt. Er waren nog geen planten of gewassen opgekomen uit de aarde, omdat de HERE God het nog niet had laten regenen. Ook was er nog niemand, die het land kon bewerken. Er steeg echter een damp uit de aarde op, die het land bevochtigde. Toen vormde de HERE God het lichaam van de mens uit stof van de aarde en blies hem de levensadem in. Zo werd de mens een levend wezen. De HERE God plantte een hof in Eden, in het oosten en bracht de mens, die Hij had geschapen daarheen. In de hof plantte Hij prachtige fruitbomen. Midden in de hof plaatste Hij de boom van het leven en de boom van de kennis van goed en kwaad. Vanuit Eden vloeide een rivier door de hof, die hem vruchtbaar maakte en zich daar in vier rivieren splitste. Eén rivier heet de Pison en stroomt rond het land Havila, bekend om zijn goud, balsemhars en het edelgesteente chrysopraas. De tweede rivier heet Gihon en stroomt door het land Ethiopië. De derde rivier is de Tigris en stroomt naar het oosten van Assur. De vierde rivier is de Eufraat. De HERE God plaatste de mens in de hof van Eden om de zorg daarvan op zich te nemen en de hof te bewerken. Maar Hij waarschuwde de mens: "Je mag van alle bomen in de hof eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad. Want als je daarvan eet, zul je zeker sterven." En de HERE God zei: "Het is niet goed voor de mens alleen te zijn. Ik zal iemand maken met wie hij zijn leven kan delen en die hem kan helpen." De HERE God maakte uit het stof dieren en vogels en bracht ze bij de mens om te zien hoe hij ze zou noemen. De naam die hij koos, zou voor altijd hun naam blijven. Maar geen van deze dieren was geschikt als helper voor Adam. Toen liet de HERE God Adam in een diepe slaap vallen, nam een rib uit zijn lichaam en sloot de plaats waaruit Hij de rib had genomen. Uit die rib maakte Hij een vrouw en Hij bracht haar bij de mens. "Ja, dit is wat ik nodig had!" riep Adam blij uit, "zij is echt een deel van mijn lichaam. Ik zal haar mannin noemen, omdat zij is genomen uit de man." Dit verklaart waarom een man zijn vader en moeder verlaat, zich bij zijn vrouw voegt en werkelijk één met haar wordt. Hoewel de man en de vrouw allebei naakt waren, hinderde hen dat niet, want zij kenden geen schaamte. De slang was listiger dan alle andere dieren, die de HERE God had gemaakt. Hij zocht de vrouw op en vroeg: "God heeft jullie zeker wel verboden van de bomen in de hof te eten, he?" "Nee hoor", antwoordde de vrouw, "wij mogen van alle bomen eten, behalve van die in het midden van de hof. Wij mogen hem zelfs niet aanraken, want dan zullen wij sterven." "Dat is een leugen", zei de slang, "je zult niet sterven. God zegt dat alleen, omdat Hij weet dat jullie aan Hem gelijk zullen zijn als je daarvan eet. Je ogen zullen open gaan en evenals God zul je het onderscheid kennen tussen goed en kwaad." De vrouw liet zich ompraten. Zij keek naar de boom en zag dat de vrucht eetbaar was en er prachtig uitzag. Die vrucht kon haar verstandig maken! Ze plukte wat vruchten en at ervan. Zij gaf ook haar man van de vruchten en hij at er ook van. Toen zij dat hadden gedaan, viel het hun opeens op dat ze naakt waren en zij schaamden zich. Van bladeren van een vijgenboom maakten ze schortjes en hingen die om hun middel. Die avond hoorden zij de HERE God door de hof wandelen en zij verborgen zich snel tussen de bomen. De HERE God riep: "Adam, waar ben je?" Adam antwoordde benepen: "Ik hoorde U en toen werd ik bang, want ik wilde niet dat U mij naakt zou zien. Daarom verstopte ik me." "Wie heeft je verteld dat je naakt bent?" vroeg de HERE God. "Of heb je soms gegeten van de boom waarvoor Ik jullie had gewaarschuwd?" "Ja", bekende Adam, "maar de vrouw die U mij hebt gegeven, heeft de schuld. Zij heeft mij ervan gegeven en toen heb ik ervan gegeten." De HERE God wendde Zich tot de vrouw en vroeg: "Hoe kon je dat nu doen?" Maar ook zij schoof de schuld van zich af. "De slang heeft mij bedrogen en verleid", zei zij. Toen zei de HERE God tegen de slang: "Ik zal je hiervoor straffen. Onder alle dieren op aarde zul jij een vervloekte zijn! Je hele verdere leven zul je op je buik door het stof kruipen. De vrouw en jij, en al jullie nakomelingen, zullen voortaan vijanden zijn. Eén van haar nakomelingen zal je de kop vermorzelen en jij zult zijn hiel verbrijzelen." Na die woorden zei God tegen de vrouw: "Voortaan zul je met veel pijn en moeite kinderen krijgen. Je zult verlangen naar je man en hij zal jouw meester zijn!" Tegen Adam zei Hij: "Omdat je naar je vrouw hebt geluisterd en ondanks mijn waarschuwing toch van de boom hebt gegeten, zal Ik de aardbodem vervloeken. Voortaan zul je hard moeten werken om in leven te blijven. Er zullen dorens en distels groeien en je zult de gewassen van het veld eten. Tot de dag van je dood zul je zwetend het land bewerken om te kunnen leven. Dan zal je lichaam vergaan tot het stof van de aarde. Want uit stof ben je gemaakt en tot stof zul je weer worden." En de man noemde zijn vrouw Eva, moeder van alle levenden, omdat uit haar alle mensen zouden worden geboren. De HERE God maakte van dierenhuid kleding voor Adam en zijn vrouw. "Door te eten van de boom van de kennis van goed en kwaad is de mens gelijk geworden aan één van Ons. Als hij nu van de boom van het leven eet, zal hij ook nog voor altijd leven", vond de HERE God. Daarom verbande Hij de mens voor altijd uit de hof van Eden en stuurde hem weg om het land te bewerken, waaruit hij was voortgekomen. God verdreef de mens en plaatste een engel met een vlammend zwaard ten oosten van de hof om de toegang tot de boom van het leven te bewaken. Descartes was dan wel katholiek, hij was ook filosoof en wiskundige. Descartes probeerde de ware filosofie bedenken, hij wilde de rede bekijken op een wiskundige ofwel analytische manier, om zo tot zekerheid te komen. Om te beginnen moest hij een model bedenken, hij moest een uitgangspunt hebben en hij moest zorgen dat zijn uitgangspunt zeker was, dat het klopte. Om veilig te werk te gaan begon hij met niets als zeker aan te nemen. Hij ging aan alles twijfelen, dus ook zijn geloof en de wiskunde, om zo te zien wat tegen deze radicale twijfel bestand was. Op die manier was er maar één ding waar hij niet aan kon twijfelen, de twijfel zelf. Hij twijfelde, dus dacht hij en twijfelend was hij in elk geval zeker van zichzelf als denkend wezen. Zo kwam hij op zijn beroemde uitspraak ‘cogito ergo sum’ (ik denk, dus ik ben) uit de radicale twijfel zijn eerste onwrikbare uitgangspunt. Hiermee had hij dus zijn uitgangspunt voor het model van waarheid. Alles wat hij even onmiddellijk, even helder en duidelijk (clare et distincte) in kon zien als deze stelling, moest ook even zeker zijn. Dat zou dan ook de tweede stap zijn tot de opbouw van de ware filosofie. Descartes zijn tweede stelling was het bestaan van God. Hij heeft het idee dat God een oneindig, almachtig en alwetend wezen is. Dit idee kan volgens hem niet komen uit de uiterlijke waarneming, want die toont alleen maar eindige natuurlijke dingen. Hij kan dat idee ook niet zelf gevormd hebben want hoe zou hij, een eindig en onvolmaakt wezen, uit zichzelf het idee vormen van een oneindig en volmaakt wezen? Zo komt Descartes, gebruikmakend van een godsbewijs uit de theologie, tot de absolute zekerheid van God en zet daarmee de volgende stap naar de ware filosofie. Volgens Descartes horen tot de eigenschappen van een volmaakt wezen noodzakelijk waarachtigheid (dat wat hij je laat zien, dat wat hij doet is allemaal waar). Als God niet waarachtig was, was Hij niet volmaakt. Het is dus niet mogelijk dat de waarachtige God hem zou bedriegen door de buitenwereld als een illusie voor te spiegelen. Hierdoor ontstaat de vraag hoe het dan kan dat, als God in zijn waarachtigheid als het ware de garantie is dat de mensen de waarheid kunnen kennen, wij ons toch vergissen en dwalen? Descartes zegt dat dit kan doordat God ons ook volmaakt wilde maken, naar zijn evenbeeld, en ons daarom ook vrije wil moest geven. Door deze vrije wil is het mogelijk dat mensen de verkeerde keuze maken, kijk maar naar Adam en Eva. Op deze manier verklaart hij dus eigenlijk meteen het hele scheppingsverhaal en hoeft hij niet meer over zijn geloof te twijfelen.
Conclusie Rene Descartes was katholiek opgevoed. Vandaar dat Descartes ook in God geloofde. Hij wilde alleen niet zo zijn als iedereen en zomaar in God geloven. Daarom ontwikkelde hij zijn eigen theorie. Hij had het zo bedacht dat hij er zeker van was dat God wel moest bestaan. Ook dacht hij dat God alles perfect geschapen zou moeten hebben, dus eerst kon hij niet verklaren waarom mensen dan ook fouten maakten… Maar juist omdat God wilde dat alles perfect was, had hij de mens vrije wil gegeven. Hierdoor komt het dat mensen ook fouten maken en niet perfect zijn. Een voorbeeld is al heel vroeg te vinden: Adam en Eva. Zij namen de foute beslissing door toch van de appels te eten terwijl God het verboden had… Nawoord Toen wij voor het eerst deze opdracht vernomen, leek het ons niet zo heel erg interessant. Maar toen wij dieper op ons onderwerp ingingen kwamen wij erachter dat het toch wel heel erg boeiend is allemaal. Het was in het begin wel moeilijk om de juiste informatie te vinden, de meeste boeken over Descartes waren nogal ingewikkeld en gingen over het algemeen over de wiskunde en de metafysica. Toen we de boeken aan het doorlezen waren, kwamen we tot de ontdekking dat Descartes in God geloofde, zoals u heeft kunnen lezen. Wij geloven dat wij wel wat hebben geleerd van deze opdracht en wij kunnen ons heel goed vinden in de theorieën van Descartes.

REACTIES

E.

E.

hi
ik had ff een vraagje => welke bronnen heb je gebruikt voor je werkstuk?
alvast bedankt!

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.