Hoofdstuk 3, Mens en werk

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2901 woorden
  • 6 februari 2003
  • 105 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
105 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer Hoofdstuk 3 “Mens en Werk.” 1.1 Arbeid= Alle activiteiten die nut opleveren voor degene die haar verricht, voor diens naaste omgeving en/of voor de samenleving als geheel. Onder nut verstaan we economisch nut (betaalde baan), maar ook vrijwilligerswerk. Materiële functies voor werk zijn : -Het verdienen van een inkomen -Voorzien in levensonderhoud. Immateriële zaken zijn: -Maatschappelijke status -Zelfontplooiing en creativiteit -Levensgeluk -Sociale contacten 1.2 Na de Middeleeuwen gingen mensen werk niet meer als een last zien. Een Griekse filosoof, Plato, beschouwde het levensonderhoud, de verdediging en het bestuur als de hoofdtaken van een samenleving. In de Middeleeuwen beschouwde ze arbeid als een noodzaak. Tijd Werk

Griekse + Romeinse Last
Middeleeuwen (500-1500) Last
Reformatie + Kapitalisme Lust
Calvinisme (1540) Lust
Kapitalisme (16e eeuw) Lust
Renaissance (14e – 16e eeuw ) Lust
Verlichting (18e eeuw) Lust
De Industrialisatie (18e eeuw) Last
De Calvinistische en Kapitalistische moraal, vond dat het je eigen schuld is als je failliet gaat. De Renaissance benadrukte het recht hebben op werk en een vrije keus van beroep. In de 19e eeuw toen het weer slechter ging, zagen mensen weer de vervelende kant van het werken. Karl Marx wees op de misverstanden en bekritiseerde de kapitalistische maatschappij (1818-1883) 1.3 -Arbeidsethos = De betekenis die mensen aan arbeid toekennen. Er zijn er 3: *Traditionele arbeidsethos: Arbeid is een centrale levenswaarde. De nadruk ligt op betaalde arbeid. De arbeid wordt vooral als een lust gezien, die zijn belangrijker dan de latkanten. *Kritische arbeidsethos: Arbeid is belangrijk, maar er zijn belangrijkere dingen zoals je gezin etc. *Alternatief arbeidsethos: Zij hechten nauwelijks betekenis aan arbeid. Ze zijn kritisch maar ze relativeren veel meer. De betekenis is ook niet zo groot. Ze willen buiten werk nog meer invulling geven aan hun leven.
2.1 *De Universele Verklaring v/d Rechten v/d Mens = Klassieke vrijheidsrechten sociale grondrechten (=sociale zekerheid, onderwijs, gezondheidszorg, arbeid, vrije beroepskeuze, rechtvaardige en gunstige arbeidsvoorwaarden en bescherming tegen werkeloosheid), het recht om een vakbond op te richten en er lid van een te worden. Bijna alle landen hebben de Verklaring ondertekend. *Arbeidssamenleving = het centraal staan van arbeid in het doen en laten van mensen. *De levensloop van burgers: 1e Voorbereiding op het arbeidsleven d.m.v. socialisatie en scholing. 2e Het feitelijke arbeidsleven. 3e Uittreding uit het arbeidsleven (pensionering). Van 15 t/m 65 jaar is de ‘potentiële beroepsbevolking.’ *Partialiteit = een beperkt deel v/d potentiële beroepsbevolking wordt voor een beperkte tijd als een betaalde arbeidskracht geselecteerd
1. Sectorale verschuivingen: Door de industrialisatie is de werk gelegenheid verschoven v/d agrarische sector naar de industriële sector. De vier sectoren die nu van belang zijn: -De primaire sector (agrarische) -De secundaire sector (industriële) -De tertiaire (commerciële dienstverlening) -De quartaire (niet-commerciële, door de overheid gefinancierde) 2. Technologische ontwikkeling: Na de 2e Wereld Oorlog gaat de economische ontwikkeling gepaard met versnelde technologische vernieuwing. De machines gaan de taken van de mens over nemen. 2.2 Werkeloosheid: Als het aanbod van mensen die een betaalde baan zoeken, groter is dan de vraag (van werknemers) Werkloosheid definitie CBS: Mensen worden als werklozen geteld die: -Niet werken of minder dan 12 uur per werk werken; -Staan ingeschreven bij een arbeidsbureau; -Direct beschikbaar zijn voor een baan van minstens 12 uur per week. -Conjuncturele werkeloosheid: Een tijdelijke neergang in de economie veroorzaakt dat de vraag naar arbeidskrachten te laag is om iedereen werk te bieden; -Structurele werkeloosheid: Een blijvend verschil tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt; -Seizoen werkeloosheid: Doordat er in de winter minder werk is; -Frictie werkeloosheid: Ontstaande door een overbruggingstijd die nodig is om een baan te vinden. Drie functies van vrije tijd: 1. Recreatieve functie: Vrije tijd kun je gebruiken om uit te rusten van allerlei werkzaamheden. 2. Creatieve functie: Mensen kunne zich in hun vrije tijd op allerlei terreinen ontplooien. 3. Ontwikkelingsfunctie: Vrije tijd om zich verder te scholen. 3.1 Liberalen Visie: Uitgangspunten voor liberalen bij de beoordeling van sociaal economische vraagstukken: -Zij zijn voorstander van een markteconomie. -Zij zijn vóór vrije ondernemingsgewijze productie. Burgers dienen zelf te bepalen wat zij op de markt willen brengen. -Zij zijn voor concurrentie, zowel in de productie als op de arbeidsmarkt. Volgens hun leidt concurrentie tot betere prestaties. -Zij zijn voor het terugdringen van de rol van de overheid. Volgens hun kan dat een belemmering vormen voor het initiatief van de burgers. Het verschil tussen sociaal liberalen en laissez faire liberalen is: Sociaal liberalen achten een grotere rol voor de overheid weggelegd en laissez faire liberalen vatten de rol van de overheid minimalistisch op. 3.2 Sociaal-Democratische Visie: Hun uitgangspunten: -Zij zin voor spreiding van kennis, inkomen en macht. Met een ongelijke verdeling hiervan veroorzaak je ongewenste verschillen tussen mensen. -Zij zin voor een zekere mate van planning. De economie en de arbeidsmarkt functioneren niet automatisch zoals de liberalen denken. -Zij zijn voor selectieve groei. Economische groei is niet altijd welkom. -Zij zijn voor democratisering. De sociale ongelijkheid in bedrijven over medezeggenschap moet worden verandert. 3.3 Christen-Democratische Visie: Hun uitgangspunten: -Zij zijn voor gespreide verantwoordelijkheid. Ook burgers hebben naast de overheid een verantwoordelijkheid. -Zij zijn voor rentmeesterschap. Mensen moeten meer verantwoordelijkheid krijgen. -Zij zijn voor gerechtigheid. Men moet volgens Gods wetten de gerechtigheid in het oog te houden. -Zij zijn voor solidariteit. Men moet het overtollige overvloeden aan de armen geven. Dus de overheid moet maar een beperkte rol spelen op het sociaal-economische terrein.
3.4 Ecologische Visie: Hun uitgangspunten: -Zij vinden economie van het genoeg. Men zet vraagtekens bij het ongebreidelde economische groeisteven in de westerse samenleving. -Zij vinden kleinschaligheid. De grootschalige productieprocessen hebben geleid tot een onnoemlijk aanbod van allerhande, deels nutteloze, producten en een gigantische vervuiling en verspilling -Zij vinden kringloopeconomie. Veel producten worden in een vroegtijdig stadium afgedankt, naar de enorme afvalbergen en verbrandingsovens vervoerd en vervangen door andere producten. Dus de overheid, het bedrijfsleven en de consumenten dienen hoge prioriteit te geven aan een duurzame economie. 4.1 Arbeidsverdeling: De verdeling van de arbeidstaken over individuen en groeperingen in een samenleving. We onderscheiden maatschappelijke en technische arbeidsverdeling: 1. De maatschappelijke arbeidsverdeling, betreft de maatschappelijke taken en functies over groeperingen, die zijn verenigd in beroepen, bedrijven en bedrijfstakken. 2. De technische arbeidsverdeling betreft de verdeling van taken over productie-eenheden en arbeidsfuncties. Het productieproces wordt opgedeeld in deelhandelingen die worden verricht door verschillende arbeidskrachten. Vb. voordat een auto helemaal klaar is zijn er nog heel wat handeling gebeurd. Dus de ene groep is bezig met het bedenken van ideeën en de andere groep is bezig met het uitvoeren van die ideeën. 4.2 Sociale ongelijkheid: Mensen nemen in de samenleving ongelijke posities in en er is sprake van een sociale rangorde. Arbeidsverdeling leidt tot wat sociologen sociale stratificatie noemen: De opeenstapeling van sociale lagen in de samenleving, waarbij iedere laag bestaat uit min of meer gelijke posities. Iedere laag onderscheidt zich van de andere door bijvoorbeeld kennis, inkomen, status en macht.Hoe hoger je bent hoe meer waardering je krijgt. Maar het belangrijkste waarmee mensen zich onderscheiden van de andere lagen is natuurlijk het beroep. Macht = De mogelijkheid om andere mensen bij herhaling te kunnen dwingen tot gedrag dat ingaat tegen hun eigen waarden en belangen. Verticale sociale mobiliteit: Stijging of daling van een persoon op de maatschappelijke ladder. (oftewel : verticale beroepsmobiliteit ) . Twee manieren: 1. Intergeneratie – mobiliteit : Stijging of daling in vergelijking met ene vorige generatie (ouders etc) 2. Intrageneratie – mobiliteit : Stijging of daling in vergelijking met het eigen beroepsverleden. Om te kijken of er sprake is van een ‘open samenleving’ doet men onderzoek naar verticale mobiliteit. -Kastenmaatschappij en middeleeuwse standenmaatschappij zijn voorbeelden van gesloten sociale cultuur. Nederland heeft een open samenleving, alles is voor iedereen toegankelijk. 5.1 -De nachtwakersstaat was gericht op: handhaving van de openbare orde, bescherming van de interne en externe veiligheid en op het realiseren van voorzieningen die door particulier initiatief niet tot stand konden komen. Mensen zeiden dat de overheid een permanente regulerende rol op velerlei gebied had, tegenwoordig speelt de overheid een corrigerende rol. De vier doelstellingen van een verzorgingsstaat zijn: · Bescherming van burgers tegen de risico’s van ongevallen op de werkvloer. · Garantie van een minimum loon · Het aanbieden van voorzieningen (huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg) · Burgers voldoende ruimte geven om zich zelf te ontplooien. Industrialisatie en urbanisatie leidde in de 19e eeuw tot allerlei sociale problemen: · Opeenhoping van mensen in steden. · Problemen op het gebied van hygiëne. · Mensen leefden onder erbarmelijke omstandigheden. · Cholera-epidemieën. Mensen typeerde de Nederlandse verzorgingsstaat als een compromis van sociaal-democratische en liberale uitgangspunten. De 1e stroming benadrukte gelijkheid, rechtvaardigheid en solidariteit en de liberalen hechtte grote waarde aan persoonlijke vrijheid, verantwoordelijkheid en de verdelende werking van de markt. Die beide uitgangspunten zie je terug in de verzorgingsstaat. Het sociale - zekerheid systeem wordt gezien als en middel om maatschappelijke ongelijkheid te verminderen. 5.2 Sociale verzekeringen (=werknemers - verzekering en volksverzekeringen) zijn gebaseerd op een premie die betaald moet worden. -Werknemersverzekeringen: verzekeringen voor mensen die in loondienst werken. Ze zijn verplicht. Je hebt er vier: · De werkeloosheidswet (WW). · De ziektewet (ZW). · De wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). · De ziekte fonds wet (ZFW), voor werknemers met ene inkomen onder de zogenaamde zieke fonds grens (60.000 gulden) Mensen die meer verdienen krijgen een particuliere verzekering. De premie wordt berekend over het brutoloon en afgedragen aan de bedrijfsvereniging, de betrokken uitvoeringsinstantie. Er is meestal ook een werkgeversaandeel. De financiering is gebaseerd op het omslagstelsel: Ieder jaar wordt berekend hoeveel er aan uitkeringen wordt uitgegeven, waarna de benodigde hoeveelheid er aan geld over de premie plichten wordt omgeslagen. Dat is dus variabel, afhankelijk van de benodigde uitkeringsgelden. -Volksverzekeringen: ze zijn bedoeld voor het hele volk, je hebt er vier: · Algemene ouderdomswet (AOW). · Algemene nabestaanden wet (ANW). · Algemene Wet bijzondere ziektekosten (AWBZ). · Algemene arbeid ongeschiktheids wet (AAW). Iedere Nederlander tussen 15 en 65 jaar moet over zijn loon premie betalen (verplicht). Ze zijn gebaseerd op solidariteitsbeginselen = de te betalen premie is een bepaald percentage van het inkomen, hogere inkomens moeten dus meer premie betalen. Nog een wet is de Algemene kinderbijslag wet (AKW), die wordt gefinancierd door de overheid. -Sociale Voorzieningen: Zij zijn bedoeld als aanvulling op de verzekeringswetten. Als mensen geen uitkering kunnen krijgen etc. dan kunnen ze naar sociale voorzieningen. De bekendste is de Algemene bijstandswet (ABW). Alle uitkeringen van de sociale voorzieningen worden betaald uit de algemene middelen van de overheid. Het gemeenschappelijke administratie kantoor (GAK) is het grootste uitvoeringsorgaan voor de sociale verzekeringen (13 van de 19 bedrijfsverenigingen zijn daar aangesloten).
5.3 De crisis van de verzorgingsstaat. De drie hoofdproblemen: · Economische probleem: betaalbaarheid. ZE konden in de jaren ’60 en ’70 de uitgaven niet meer binnen de perken houden. Het financieringstekort van de overheid liep snel op. · Politiek bestuurlijke problemen: bureaucratisering. De organisaties die de regels uit voerden werden steeds omvangrijker. Een aanmerkelijk deel ging dus zitten in de organisaties. De beheersbaarheid werd een groot probleem. · Sociaal culturele problemen: veranderde gedragspatronen. Met het individualisering en een berekend gedrag van de burgers wist de overheid niet goed raad. De afhankelijkheid nam steeds meer af. Dat vroeg om aanpassingen van de verzorgingswetten. 5.4 -Liberale kring: De verzorgingsstaat is door geschoten, er is te veel overheidsinmenging op sociaal economisch gebied gekomen, als gevolg daarvan is een geldverslindende en verstikkende bureaucratisering, daardoor het liberale principe (vrijheid van de individu) onder druk komt te staan. Van individuele zelfontplooiing komt ook niks meer terecht. Ze willen de volgende maatregelen invoeren: · Terug dringen van de overheidsuitgaven. · Privatisering van delen van de overheidsinstellingen. · Deregulering · Inkrimping van het omvangrijke ambtenaren apparaat. -Sociaal democratische kring: Dezelfde bezorgdheid heerst er voor een deel net als de liberalen. Ze vinden dat de verzorgingsstaat niet zomaar mag worden afgebroken. Ze hebben veel vertrouwen in de sturende overheid. Voorgestelde maatregelen: · Een actief overheidsbeleid om economische groei te stimuleren en sociale ongelijkheid in de samenleving terug te dringen. · De centralisering en democratisering van de arbeidsverhoudingen zodat meer mensen bij besluitvorming betrokken worden. -Christen democraten kring: Zij vinden dat particulier initiatief en onderlinge hulp de drijvende krachten achter de verzorgingsmaatschappij zijn. De overheid moet een aanvullende rol spelen op een ‘gespreide verantwoordelijkheid’ in een ‘zorgzame samenleving’. Voorgestelde maatregelen: · Overheidsbemoeienis en overheidsuitgaven terug dringen. · Randvoorwaarden scheppen voor het dragen van persoonlijke verantwoordelijkheid. -Prijsbeleid (1975-1985). Vanaf 1975 zorgde de economische stagnatie voor een toename van werkeloosheid. Mensen stopten eerder met werken door de Vervroegde Uittreding (VUT). De overheid kwam in grote financiële problemen. -Volumebeleid (vanaf 1985) Ze streefde naar een vermindering van het aantal uitkeringen. 6.1 1860-1870: De industrialisatie van Nederland. In 1866 kwam daarom de 1e vakbond, namelijk de Algemene Nederlandse Typografen Bond. Het waren aanvankelijk plaatselijke verenigingen later werd het pas landelijk. -Materiële positieverbetering: het gaat om de verbetering van de materiële positie van de eigen leden en van de werknemers in het algemeen. Je kan ook wel zeggen dat het een correctie functie is van de vakbeweging. -Volwaardige positie van werknemers op het werk en in de samenleving. Het gaat hier om veel meer dan de verbetering van arbeidsvoorwaarden, de vakbond wil dat de burgers de arbeiders als volwaardige mensen zien. Oftewel de emancipatie functie van de vakbeweging. 30 procent van de samenleving is aangesloten bij een vakbond. De eerste werkgeversverenigingen ontstonden in 1899, de Vereniging van de Nederlandse Werkgevers (VNW). de twee functie’s die de werkgeversverenigingen nu hebben zijn : · Politiek economische functie: opkomen voor de werkgevers als politieke pressiegroep. · Belangbehartigende functie: men behartigd de belangen van de werkgevers in de onderhandelingen die periodiek net vakbonden gevoerd worden, over CAO’s bijvoorbeeld. Samen worden werkgeversverenigingen en vakbewegingen sociale partners genoemd. Ze hebben elkaar nodig om te werken. Belangen van werknemers: · Arbeidsvoorwaarden. · Arbeidsinhoud. · Arbeidsverhoudingen · Arbeidsomstandigheden. · Algemene belangen (ontslagrecht etc) Werknemers streven naar : · Continuïteit van het bedrijf. · Lage productiekosten · Geringe concurrentie · Lage belastingen · Werkwillige en geschoolde werknemers. Enkele middelen om te krijgen wat vakbonden willen bereiken zijn: prikacties, stakingen, bedrijfsbezettingen en lobbyen. Stakingen doen mag niet zomaar je moet eerst naar een rechter gaan om toezegging te vragen, de rechter geeft het alleen als er aan de volgende drie punten wordt voldaan: · Ze zijn georganiseerd door ene vakbond. · Alle wettelijke middelen zijn geprobeerd. · Er geen grote onevenredigheid is tussen het doel en de gevolgen van de staking. 6.2 Ondernemingen met meer dan 35 werknemers moeten een ondernemingsraad (OR) hebben. De OR bestaat uitsluitend uit werknemers die door werknemers worden gekozen. De OR moet opkomen voor de rechten en belangen van de werknemers en overleg voeren met de werkgever. De bevoegdheden van de OR zijn: · Adviesrecht bij financieel-economische en bedrijfsorganisatorische besluiten. · Instemmingsrecht bij zaken van sociaal beleid, zoals pensionering en winstdeling. -Politiek klimaat: Welke partijen de regeringscoalitie vormen en hoe groot zij ieder zijn, beïnvloedt de kansen op succes van de sociale partners -Sociaal-economische structuur: De positie van sociale partners in de overlegorganen op verschillende niveaus is ook van belang. Indien er sprake is van ongelijke machtsposities, kan de balans in het voordeel van een van de sociale partners doorslaan. -Economische conjunctuur: De positie van de werknemersorganisaties wordt zwakker in tijden van economische recessie en werkloosheid, omdat onder meer de financiële speelruimte en toegeeflijkheid van de werknemers gering zal zijn. -Organisatiegraad en actiebereidheid van de leden: naarmate de organisatiegraad van de vakbeweging hoger is en de actiebereid groter zullen de vakbonden een geduchtere onderhandelingspartner zijn. -Internationalisering van de economie: de invloed van de vakbeweging kan op nationaal niveau ook afnemen als gevolg van de internationalisering van de economie. 6.3 De volgende rollen zijn weg gelegd voor het sociaal economisch proces: · Als overlegpartner van sociaal economische groeperingen, zoals werkgevers- en werknemersorganisaties · Als werkgever. · Als regelgever. · Als initiator van economisch beleid. De vormen van samenwerking en overleg tussen de overheid en sociaal economische groeperingen zijn legio. Op macroniveau zijn met name de Sociaal Economische Raad en de Stichting van de Arbeid van belang. De Sociaal Economische Raad (SER) is in 1950 ingesteld als belangrijkste adviesorgaan van de overheid op sociaal economische vraagstukken advies aan de SER te vragen (tot 1995). In de SER hebben werkgevers, werknemers en kroonleden ieder een derde van de zetels. De kroonleden worden door de regering benoemd. Er wordt daarbij rekening gehouden met de maatschappelijke opvattingen van de kandidaten om de belangrijke stromingen in de Nederlandse samenleving vertegenwoordigd te krijgen. Ze zijn meestal deskundige op economisch, sociaal of juridisch terrein.De magische vijfhoek van de SER die werd gebruikt bij de weder opbouw na de 2e WO bestaat uit: -Een evenwichtig betalingsbalans -Een stabiele prijspeiling -Volledige werkgelegenheid -Evenwichtige economische groei -Een ‘redelijke’ inkomensverdeling. Vanaf 1960 kreeg de SER het moeilijker ze kregen namelijk steeds meer meningsverschillen over de vraag in welke mate werkenden moesten profiteren van de economische groei. In 1995 is daarom ook de verplichting voor de regering om de SER advies te vragen afgeschaft. Ze mochten natuurlijk wel vanuit eigen initiatief advies vragen aan de SER.
7 Argumenten voor in de nabije toekomst het einde van de samenleving te verwachten zijn: · Technologische werkloosheid: iedere volgende fase van de technologische ontwikkeling leidt tot verdere afname van het aantal banen. Het lever wel veel banen op maar toch het kan elkaar niet compenseren. · De lastkant van hedendaagse arbeid: de veronderstelling dat technologisering slechte arbeidsplaatsen opheft en tot kwalitatief hoogwaardiger arbeidsplaatsen zal leiden, is dubieus.nieuwe ontwikkelingen kunnen namelijk tot nieuwe vraagstukken leiden. · Segmentering van de arbeidsmarkt: de verdergaande segmentering van de arbeidsmarkt brengt met zich mee dat hoogwaardige arbeid schaars wordt. Voor veel van de overgebleven banen ontstaan dan de kansen dat deze niet langer over goede arbeidsvoorwaarden beschikken etc. ook de garantie op het gebied van een vast dienstverband, opleiding, promotie en dergelijke worden volgens sommige wetenschappers bij veel banen steeds meer uitgehold. Flexibilisering betekent volgens hen door verdergaande rationalisering in ondernemingen voornamelijk het volgende: -Functionele flexibilisering, het vergroten van de bereidheid van werknemers om hen op verschillende posities en op wisselende tijden in te zetten. -Numerieke flexibilisering, een toenemend beroep op tijdelijke arbeidskrachten.

REACTIES

R.

R.

ik kan het goed gebruiken.
ben jij eigenlijk carolien van het lindenholtcollege?

groetjes roy

20 jaar geleden

A.

A.

hi carolien,
Mijn commentaar op je werkstuk is,het is een volmaakt werkstuk.prima gedaan.

20 jaar geleden

R.

R.

heet wat een goede samenvatting. heb er veel aan gehad, echt toppie. dankje wel dikke smakkert rob xxx

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.