Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 11

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1728 woorden
  • 25 juni 2012
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Paragraaf 11.1: Collectieve en particuliere sector

Collectieve (of publieke) sector: de overheid en de instellingen voor sociale zekerheid en zorg. De overheid wordt gefinancierd uit belastingen en eigen middelen, de instellingen voor sociale zekerheid en zorg uit premies. Deze sector dient het algemeen belang.

Overheid: Rijksoverheid, de provincies, de gemeenten en de zelfstandige bestuursorganen.

Rijksoverheid: alle ministeries bij elkaar. Zij nemen beslissingen die gelden voor het hele land. Elk ministerie of departement heeft een eigen overheidstaak. Kabinet of regering maakt wetsvoorstellen. Eerste Kamer en Tweede Kamer ( samen het parlement) moeten deze voorstellen goedkeuren. Het parlement bestaat uit verschillende politieke partijen gekozen, door de bevolking. Het parlement controleert of het kabinet haar werk goed doet.

Provincie: Provinciale Staten nemen beslissingen voor de eigen provincie, zoals aanleg van wegen, monumentenzorg. Gedeputeerde Staten doen voorstellen en voeren het beleid uit.

Gemeente: Gemeenteraad neemt beslissingen voor de eigen gemeente, zoals scholenbouw, sportvoorzieningen, woonvergunningen, enz. Burgemeester en wethouders ( college van B&W) doen de voorstellen en voeren de beslissingen uit.

Zelfstandige bestuursorganen(ZBO): organisatie die zelfstandig een overheidstaak uitvoert. Een ZBO kan goederen produceren, kwaliteitscontroles uitvoeren, vergunningen of subsidies verlenen of toezicht houden. Voorbeelden: Kamer van Koophandel, de Informatie Beheer Groep (IB groep), De Nederlandse Bank, academische ziekenhuizen, havenmeesters, CBS en scholen. Toezichthouders: Opta ( Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit), NZa ( Nederlandse Zorgautoriteit), Dienst Toezicht Energie.

Particuliere ( of private) sector: deze sector bestaat uit gezinnen en particuliere ondernemingen ( privébedrijven en instellingen). Zij zijn uit op eigen belang. Het gaat hier om bedrijven die naar winst streven, maar ook non-profitorganisaties zoals een voetbalvereniging en het Wereld Natuur Fonds.

Collectivisatie: taken van de particuliere sector worden overgenomen door de collectieve sector. ( denk aan onderwijs, sociale zekerheid en infrastructuur)

Privatisering: het overhevelen van taken van de collectieve sector naar de particuliere sector. ( KPN, TNT, Nuon, Essent, openbaar vervoer, huisvuil ophalen, enz.) Reden: sneller, efficiënter en goedkoper produceren)

Toch is de private sector niet helemaal vrij in handelen. De overheid grijpt in door regulering en collectivatie: zij maken wetten en voorschriften om zo invloed te blijven behouden op de productie in de particuliere sector. Bijv. negatieve externe effecten tegengaan ( milieuvervuiling), ongewenste verdeling van inkomsten, ongewenste economische macht. Verder maximumprijzen, minimumlonen,veiligheidsvoorschriften, vergunningenstelsel, productieverboden.

Als de overheid vindt dat de productie meer aan de markt kan worden overgelaten dan grijpen ze in door deregulatie en privatisering. Bij deregulering worden overheidsregels versoepeld of zelfs afgeschaft.

Doelstellingen van de economische politiek:

1. Bestrijding werkloosheid en gespannen arbeidsmarkt. Streven naar evenwichtige arbeidsmarkt. Vraag en aanbod in evenwicht houden.

2. Bestrijding inflatie en deflatie: Streven naar stabiel prijspijl. Door inflatie neemt de koopkracht af en kan de internationale concurrentiepositie verslechteren. Productie en werkgelegenheid nemen af. Deflatie gaat en koste van de winsten in bedrijven, verlies of faillissement kunnen het gevolg zijn.

3. Rechtvaardige inkomens- en vermogensverdeling. Iedereen heeft recht op een bestaansminimum. Via het stelsel van sociale zekerheid vindt de herverdeling van inkomens plaats. Hoe meer je verdient, hoe meer je procentueel aan belasting moet betalen.

4. Stabiele economische groei en een gezond leefmilieu. Economische groei zorgt ervoor dat de koopkracht per inwoner stijgt en de welvaart omhoog gaat. Dit kan ten koste gaan het milieu en uitputting van grondstoffen.

5. Evenwichtige betalingsbalans. Als er meer geld betaald wordt aan het buitenland dan dat er ontvangen wordt ontstaat er een tekort. De bestedingen, productie en inkomen in het binnenland kunnen dalen.

6. Beheersing schuld collectieve sector. Lenen kost geld.

Paragraaf 11.2: Overheidsuitgaven en -inkomsten

Prinsjesdag: derde dinsdag in september. Begin van het parlementaire jaar. In de troonrede staan de kabinetsplannen voor het komende jaar. De Miljoenennota geeft een toelichting op de Rijksbegroting ( de verwachte inkomsten en uitgaven van het Rijk).

Rijksuitgaven: ministeries, rente op staatsschuld, gemeente- en provinciefonds en allerlei diverse uitgaven.

Rijksinkomsten:

Directe belastingen: belastingen over winst, inkomen en vermogen. Loonbelasting ( werknemers), inkomstenbelasting (zelfstandige ondernemers), vennootschapsbelasting ( bv’s en nv’s), kansspelbelasting (prijs winnen) en successierechten (erfenis of schenking).

Indirecte belastingen: belastingen die je moet betalen bij aankoop of het bezit van goederen. BTW, accijns, BPM ( Belasting van Personenauto’s en Motorrijtuigen), motorrijtuigenbelasting, overdrachtsbelasting, assurantiebelasting, milieuheffingen. Belastingen van het rechtsverkeer zijn overdrachtsbelasting en assurantiebelasting.

Niet-belastingontvangsten: winstuitkeringen uit staatsbedrijven zoals de bv Gasunie, DNB, NS, Schiphol, Fortis / ABN Amro. Verder ontvangen ze geld uit tv-reclames, boetes, staatsloterij, leges bij paspoorten, enz.

Uitgaven en inkomsten van gemeenten:

Uitgaven: ( blz. 268)

Inkomsten: ( blz. 269)

Beginselen belastingheffing:

• Draagkrachtbeginsel: de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten. De loon- en inkomstenbelasting is progressief, d.w.z. dat de hogere inkomens procentueel meer belasting betalen dan de mensen met de lagere inkomens.

• Profijtbeginsel: je betaalt meer belasting als je er meer gebruik maakt van overheidsvoorzieningen, zoals wegen.

• Solidariteitsbeginsel: de belastingbetaler levert een bijdrage aan het helpen van de zwakkeren in de samenleving, zoals huurtoeslagen, bijstandsuitkeringen.

Paragraaf 11.3:Overschotten, tekorten en schuld

Begrotingsoverschot: begrote ontvangsten groter dan begrote uitgaven.

Begrotingstekort: begrote ontvangsten kleiner dan begrote uitgaven.

Bij een tekort moet er geleend worden. Als de staat dit doet noemen we dat staatsleningen. Een staatslening is een obligatielening. Een obligatie is een bewijs dat de uitgever geld verschuldigd is aan de obligatiehouder. Obligatieleningen hebben een vaste looptijd. Meestal zijn het bulletleningen, de gehele lening wordt aan het einde van de looptijd in een keer afgelost. De houder ontvangt jaarlijks rente: couponrente.

De staat maakt gebruik van primary dealers: dat zijn banken die het afnemen, promoten en distribueren van staatleningen tot hun activiteiten maken. Via deze banken kunnen particuliere staatsobligaties kopen. Daarna zijn ze vrij verhandelbaar op de effectenbeurs in Amsterdam.

Een overheidstekort kun je zien als uitgestelde belastingen. Toekomstige belastingbetalers moeten de rente en aflossing betalen om het tekort te financieren. Een overschot noemen we dan vooruitbetaalde belastingen.

Staatsschuld: schuld van de staat door tekorten op de begroting.

Financieringstekort: begrotingstekort min de aflossingen op de staatschuld.

Het financieringstekort geeft aan met welk bedrag de staatsschuld toeneemt.

Bij de staatsschuld gaat het om leningen van de rijksoverheid.

EMU-schuld: de schuld van de hele collectieve sector: centrale overheid, lagere overheden en de instellingen voor sociale zekerheid en zorg.

Wil een land lid worden van de Europese Economische en Monetaire Unie (EMU) dan mag de EMU schuld niet meer zijn dan 60% van het nationale inkomen. Het EMU tekort ( financieringstekort van de collectieve sector) mag niet meer zijn dan 3%.

Collectievelastendruk: het deel dat afgedragen wordt aan de collectieve sector.

Belastingen + sociale premies + niet-belastingen

Collectievelastendruk = Bruto binnenlands inkomen

Collectieve lasten: alle belastingen, niet-belastingen en sociale premies die betaald moeten worden aan de overheid en de instellingen voor zorg en sociale zekerheid.

Collectieve uitgaven bestaan uit:

• Bestedingen: - Investeringen

- Consumptie Salarissen ambtenaren

Materiële consumptie

• Overdrachtsuitgaven: - Inkomensoverdrachten Uitkeringen, toeslagen

- Vermogensoverdrachten Investeringssubsidies

• Rentebetalingen over schulden

Paragraaf 11.4: Loon- en inkomstenbelasting

Box 1: Inkomen uit werk en wonen.

Bruto arbeidsinkomen ( iedereen die werk verricht)

+ Eigenwoningforfait ( huiseigenaren betalen belasting over hun woning, dit is

bepaald percentage van de waarde van de woning)

- Aftrekposten ( Over sommige uitgaven hoeft geen belasting worden betaald,

bijv. hypotheekrente, studiekosten, fietskosten woon-werkverkeer)

Belastbaar inkomen in box 1 ( hierover moet je belasting betalen)

Schijventarief: de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten (draagkrachtbeginsel). Dus hoger het inkomen hoe hoger het belastingpercentage. Premies volksverzekeringen worden alleen over de eerste twee schijven geheven en deze zijn proportioneel ( hetzelfde percentage).

Over schijf 3 en 4 worden geen extra premies geheven, de premieheffing bij hogere inkomens is degressief. 65-plussers betalen geen AOW-premie, daarom is hun percentage lager, het belastingtarief is hetzelfde.

Tarieven van het belastingstelsel: blz. 276.

Marginaal belastingtarief: het belastingpercentage dat iemand betaalt over een extra verdiende euro.

In een progressief belastingstelsel stijgt het marginale tarief in stappen. Bij een proportioneel belastingstelsel blijft het marginaal tarief gelijk en bij een degressief belastingstelsel daalt het marginale tarief als het inkomen stijgt.

Box 2: Inkomen uit een aanmerkelijk belang.

Aanmerkelijk belang wil zeggen dat iemand minimaal 5% van de aandelen van een onderneming bezit. Over het dividend (winstuitkering) moet 25% inkomstenbelasting worden betaald. Nv’s en bv’s moeten zelf vennootschapsbelasting betalen over de winst, 20% tot en met € 200.000 en daarboven 25,5%.

Box 3: Inkomen uit sparen en beleggen

We hebben nu te maken met spaargeld, bezit van aandelen en/of tweede huis.

De waarde van dit vermogen bereken je door de waarde van je bezittingen de waarde van je schulden af te trekken.

Vermogen = waarde bezittingen – hoogte schulden

Gemiddeld vermogen =

Waarde vermogen op 1 jan. + waarde vermogen op 31 dec.

2

Vermogensrendement: inkomen uit besparingen en beleggingen. Het werkelijk verdiende inkomen wordt niet meegeteld, de overheid rekent met een vast rendement van 4% over het gemiddelde vermogen. De eerste € 20.661 ( 2009) hoef je niet mee te tellen, de basisvrijstelling. En over dit rendement van 4% betaal je 30% belasting, vermogensrendementsheffing.

Voorbeeld op blz. 278.

Heffingskorting.

Korting op het te betalen belastingbedrag. Iedereen ontvangt een algemene heffingskorting. Daarnaast zijn er nog heel veel andere kortingen. Blz. 279.

Paragraaf 11.5: Btw, accijnzen, autobelastingen

Indirecte belastingen of belastingen op goederen zijn belastingen die betaald moeten worden bij de aanschaf, het bezit of gebruik van bepaalde goederen.

BTW of omzetbelasting. ( ongeveer 25% van de totale Rijksontvangsten)

Er zijn 3 tarieven: Algemeen ( normaal) tarief: 19%, bijzonder (laag) tarief: 6% en nultarief (medische hulp en diensten van banken).

Alle landen in de Europese Unie heffen een eigen tarief, dus er is nog geen gezamenlijk tarief. Soms is het dan voordelig om in een land te kopen waar de tarieven lager zijn. Dit heeft nadelige gevolgen voor de Nederlandse economie: de bestedingen in Nederland nemen af, productie en werkgelegenheid nemen af en de belastinginkomsten in Nederland zullen dalen.

De EU-landen willen een gezamenlijk tarief.

Accijnzen zijn verbruiksbelastingen waarvan de overheid het verbruik wil afremmen. De prijs wordt zo verhoogd en de consumenten zullen er minder gebruik van maken. Bijv. accijns zit op benzine ( slecht voor het milieu), tabaksproducten en alcoholhoudende dranken ( slecht voor de gezondheid). Het verbruik van deze goederen brengt maatschappelijke kosten met zich mee.

Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM)

Bij de aanschaf van een auto betaalt de koper BPM. Bron 11.22 blz. 283.

De belasting wordt in een aantal jaren omgezet in een progressieve CO2-uitstootheffing. Zeer schone auto’s zijn belastingvrij. De belastingtarieven nemen progressief toe.

Motorrijtuigenbelasting

Voor het bezit betaal je belasting. De hoogte van het belastingbedrag is afhankelijk van het gewicht van de auto, de uitvoering (benzine, diesel of lpg) en de provincie waar de bezitter woont.

Rekeningrijden / kilometerheffing

De overheid wil de files, de luchtverontreiniging en de hierdoor ontstane economische verliezen beperken met het invoeren van een kilometerheffing. De heffingen verschillen per dag, per uur en per gereden traject. Het aantal kilometers wordt elektronisch gemeten.

REACTIES

S.

S.

thankyouuuu, you've been a great help!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.