migratie en vervoer , hoofdstuk 1

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 885 woorden
  • 1 oktober 2002
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 5
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Aardrijkskunde: migratie en vervoer hoofdstuk 1: Eeuwenlang waren de migratie contacten tussen Europa en de Derde Wereld eenzijdig: namelijk van Europa naar de koloniën (noord – zuid). Een uitzondering hierop is het verplaatsen van grote schepen naar Noord- en Zuid- Amerika. Vanaf het einde van de 15e eeuw werden grote delen van de wereld kolonies van Europese staten. De autochtone bevolking werd onderworpen, in sommige gevallen van het leven beroofd. De natuurlijke rijkdommen werden geëxploiteerd en uitgevoerd naar Europa. Aan het begin van de 19e eeuw komt de industriële revolutie op gang. De vraag naar grondstof neemt in Europa snel toe en er zijn grotere afzetgebieden nodig. De exploitatiekoloniën krijgen de rol van grondstofleverancier en afzetmarkt. Daardoor moet Europa ook controle krijgen over het binnenland van de koloniën. Er zijn meer militairen nodig. In overzeese gebieden vestigden soms veel kolonisten (vestigingskoloniën) Na 1960 word de stroomrichting omgedraaid. Er komen 3 migratiegolven: Dekolonisatie: 2 groepen migranten keren terug naar het moederland. Repatrianten (Europeanen) (militairen, bestuursambtenaren) en autochtonen die uit angst voor politieke/ economische situatie kiezen voor de Europese nationaliteit. Economische bloei: door een tekort aan ongeschoolde arbeiders. (gastarbeiders) Vluchtelingen: vluchtelingen en asielzoekers. De Zuid – Noord migratie wordt vooral bepaald door politieke en economische factoren. Na de 2e wereldoorlog kwam er een snelle industrialisatie op
gang. Begin jaren 60 waren er veel arbeidskrachten nodig.In Nederland waren geen ongeschoolde werknemers meer te vinden (mede door verlenging van de leerplichtwet) dus moesten de arbeiders uit het buitenland komen. In 1973 was 1 van de 10 arbeidskrachten afkomstig vanuit het buitenland.
De stadia’s van arbeidsmigratie: 1. arbeidsmigranten afkomstig uit geürbaniseerde en geïndustrialiseerde gebieden. Het gaat om kortlopende arbeidscontracten vervuld door jonge mannen. 2. de leeftijd word hoger en er zijn ook meer migranten afkomstig uit kleinere steden. Er gaan ook veel mannen weer naar huis (retourmigratie) 3. de leeftijd blijft stijgen, en de mannen blijven langer. Vrouwen en kinderen komen over (= ‘primaire’ gezinshereniging of volgmigratie) 4. de gezinshereniging zet door. Soms worden er huwelijkskandidaten uit het land van herkomst gehaald (= secundaire gezinshereniging of gezinsvormende migratie) economische vluchtelingen = mensen die hun woongebied verlaten omdat ze in absolute armoede leven en de hoop hebben het ergens anders beter te krijgen. Asielzoeker = iemand die in een ander land als het zijne een verzoek indient om erkend te worden als vluchteling. 1951: de bescherming van vluchtelingen is internationaal bevestigd en vastgelegd in het Verdrag van Genève: iemand die uit gegronde vrees voor vervolging wegens ras, godsdienst, nationaliteit, het behoren tot een bepaalde sociale groep of zijn politieke overtuiging, zich buiten het land bevindt waarvan hij de nationaliteit bezit en die bescherming van dat land niet kan of uit hoofde van bedoelde vrees, niet wil inroepen. Volgens de UNHCR (vluchtelingen organisatie van de Verenigde Naties) word het steeds moeilijker om alleen mensen die onder het Verdrag van Genève als vluchteling te beschouwen. Er zijn op de wereld veel meer vormen van onvrijwillige migratie. Ecologische vluchtelingen= mensen die als gevolg van een milieuramp hun leefgebied moeten verlaten. Afstandsverval = naarmate de relatieve afstand toeneemt verminderd de migratie. Migratie is selectief = jongeren migreren meer als ouderen. Getrapte migratie = van platte land eerst naar kleinere steden verhuizen voordat je meteen naar een grote stad verhuist met tussenstappen dus. Complementariteit = in het ene gebied is iets wat in een ander gebied onvoldoende aanwezig is. Push - factoren = afstotingsfactoren
Pull - factoren = aantrekkingsfactoren
De belangrijkste push- en pull- factoren zijn: Economische factoren (de verwachting ergens anders een goed bestaan op te kunnen bouwen) Fysische factoren (milieurampen: overstromingen vulkaanuitbarstingen, tornado’s) Politieke redenen (burgeroorlogen, godsdienst) Sociaal-culturele factoren (als familie zich ergens vestigt worden vrienden/familie/bekenden opgevangen en geholpen bij het zoeken naar werk, huis etc) Perceptie = het beeld wat iemand van de werkelijk heeft (kan beïnvloed worden door smaak, modetrends, gebrek aan kennis) Kettingmigratie = een voortdurende stroom van mensen die eerst migrant zijn, daarna info verstrekken en daarna helpen bij de opvang en aanpassing van nieuwkomers. Relatieve afstand = de tijd en de moeite die nodig is om ergens te komen (een kwartiertje rijden) Forensisme = regelmatig heen en weer reizen tussen woongemeente en werkgemeente
Binnenverhuizing = verhuizing binnen gemeentegrenzen
Interregionale migratie = migratie van de ene regio naar de andere
Intraregionale migratie = migratie binnen de grenzen van een regio
Immigratie = een land binnenkomen met het doel je er te vestigen
Emigratie = een land verlaten met het doel je ergens te vestigen
Nomadisme = rondtrekken zonder een vaste woonplaats
Transhumance = seizoensgebonden verplaatsing van veehouders, afhankelijk van de beschikbaarheid van gras. Seizoenscirculatie = tijdelijke trek van arbeiders naar gebieden met een arbeidsplek in bijvoorbeeld landbouw of toerisme. Woon- werkverkeer = verkeer dat ontstaat doordat mensen niet werken op de plek waar ze wonen. Urbanisatie/verstedelijking = het proces van concentratie van de bevolking in stedelijke gebieden. Dit kan het gevolg zijn van de trek van mensen van het platte land naar de steden. Suburbanisatie = trek van mensen en activiteiten vanuit een stedelijke gebied naar het omringende platteland. Toerisme = met recreatieve bedoelingen een ander gebied bezoeken. Gastarbeid = tijdelijk werken in een gebied met een hogere levensstandaard. Gezinshereniging = immigratie van mensen die zich willen herenigen met gezinsleden die reeds in het immigratie land verblijven. Remigratie/rerourmigratie = terugkeren naar het land van herkomst. Overwinteren = in de winter in een gebied verblijven met een aangenamer klimaat dan je eigen land. Vlucht = wegtrekken uit een gebied in verband met levensbedreigende door mens of natuur veroorzaakte omstandigheden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.