Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Regeling

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 4193 woorden
  • 12 juni 2002
  • 302 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
302 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biologie samengevat: regeling (biologie voor jou) B1 Centrale zenuwstelsel bestaat uit: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg. Perifere zenuwstelsel bestaat uit: de zenuwen. de zenuwen verbinden het centrale zenuwstelsel met alle delen van het lichaam. Prikkel is een invloed uit het milieu op een organisme. Impulsen zijn een soort elektrische signalen, die door zenuwen kunnen worden voorgeleidt. onder invloed van prikkels ontstaan in zintuigcellen impulsen. Zintuigcellen worden receptoren genoemd (ontvangen) Zenuwcellen worden
conductoren genoemd (voortgeleiden) Spiercellen en kliercellen worden effectoren genoemd (uitvoeren)   Zenuwcellen ook wel neuronen genoemd. In het cellichaam bevinden zich de kern en het grootste deel van het cytoplasma met mitochondriën, ribosomen en endoplasmatisch reticulum. Door uitlopers worden impulsen voortgeleid. Een uitloper die impulsen naar het cellichaam toe geleidt heet een dendriet. Een uitloper die impulsen van het cellichaam af geleidt heet een axon. Bepaalde zenuwcellen zijn de uitlopers omgeven door een  myelineschede (mergschede), die bestaat uit cellen van
schwann. Die isoleert de uitlopers van sensorische en motorische zenuwcellen van elkaar (liggen bij elkaar in zenuw), deze laag zorgt ook voor bescherming. -Sensorische zenuwcellen: gevoelszenuwcellen.    Geleiden impulsen van receptoren naar centrale zenuwstelsel.    Ze liggen vlakbij het centrale zenuwstelsel.    Ze hebben een lange dendriet en een korte axon. -Motorische zenuwcellen: bewegingszenuwcellen    geleiden impulsen van centrale zenuwstelsel naar effetoren    ze liggen in het centrale zenuwstelsel    korte dendrieten en een lange axon -Schakelcellen geleiden impulsen binnen centrale zenuwstelsel.    Ontvangen impulsen van sensorische zenuwcellen en geven deze door aan motorische zenuwcellen. Schakelcellen kunnen ook impulsen doorgeven/ontvangen van andere schakelcellen.    Ze liggen helemaal in het centrale zenuwstelsel. Synapsen: plaatsen waar impulsen worden doorgegeven van ene cel naar andere.   Gevoelszenuw bevat alleen uitlopers van sensorische zenuwcellen b.v. oogzenuw de deze zenuwen geleiden impulsen van zintuigcellen in je oog naar het centrale zenuwstelsel. Bewegingszenuw bevat alleen uitlopers   B2 Als een zenuwcel geen impuls voortgeleidt (zenuwcel in rust) is de ionenconcentratie van het cytoplasma niet gelijk aan die van de vloeistof rondom de cel. De binnenkant van het celmembraan heeft ten opzichte van de buitenkant een negatieve elektrische lading. Een impuls komt tot stand doordat de binnenkant heel even een positieve lading ten opzichte van de buitenkant krijgt door een toegediende prikkel. Dit word actiefase van een impuls genoemd. Na een actiefase komt een
herstelfase dat houdt in dat er even geen impulsen kunnen voortgeleiden. Actie- en herstelfase duren ongeveer even lang. Impulssterkte is de grootte van de verandering die optreedt in de elektrische lading van het celmembraan, bij de mens is de impulssterkte voor alle zenuwcellen gelijk. Bij verschillende prikkelsterkte verschilt de impulsfrequentie. Impulsfrequentie is de hoeveelheid impulsen dat b.v. per seconde door de zenuwcel wordt voortgeleid.   Sprongsgewijze impulsgeleiding: om bepaalde uitlopers zit een myelineschede daar zitten insnoeringen in. Alleen bij een insnoering kan de elektrische lading van het celmembraan heel even veranderen. Daardoor 'springt' een impuls als het ware van insnoering naar insnoering, daarom de naam sprongsgewijze impulsgeleiding. Dit verloopt veel sneller dan een impulsgeleiding in een uitloper zonder myelineschede   De elektrische lading van het celmembraan van een zenuwcel 'in rust' kan op verschillende manieren kunstmatig worden verstoord. -mechanisch: door het aanraken met een micronaald -
elektrisch: door een stroomstoot toe te dienen -chemisch: door bepaalde stoffen op het celmembraan te laten inwerken. Als een prikkelsterkte onder de drempelwaarde / prikkeldrempel ligt dan is de toegediende prikkel heel zwak waardoor de zenuwcel 'in rust' de elektrische lading van het celmembraan kan handhaven. Als de zenuwcel de elektrische lading van het celmembraan niet kan handhaven, ontstaat er een impuls, die word voortgeleid door de zenuwcel. Als er door een prikkel een impuls ontstaat, dan maakt het niet uit hoe sterk de prikkel is er zal altijd een even sterke impuls ontstaan. Prikkelsterkte heeft wel invloed op de impulsfrequentie: hoe sterker de prikkel, des te hoger is de impulsfrequentie.   Als een zenuwcel kunstmatig word geprikkeld, worden in twee richtingen impulsen voortgeleid: naar het uiteinde van de uitloper en naar het cellichaam. De impulsen worden in een richting doorgegeven aan andere cellen, de synaps laat impulsen in een richting door. De impulsoverdracht in synapsen kan o.a. door geneesmiddelen, genotmiddelen en drugs worden beïnvloed. Verslaving als de gebruiker geestelijk en lichamelijk afhankelijk van de stof wordt.
Gewenning als de gebruiker steeds meer moet gebruiken van de stof om het zelfde effect te bereiken.   B3 Ruggenmerg ligt goed beschermd in het wervelkanaal in de wervels. Van de halswervel tot aan het staartbeen verlaten 31 paar ruggenmergzenuwen het wervelkanaal, door openingen links en rechts tussen de wervels. Het ruggenmerg loopt van de bovenste wervel (de atlas) tot aan de tweede lendenwervel. Van af de tweede lendenwervel loopt door het wervelkanaal een waaier van ruggenmergszenuwen. In het midden van het ruggenmerg bevindt zich een vlindervormig gedeelte dat donkerder van kleur is dan het buitenste gedeelte. In de schors ( het buitenste gedeelte) ligt de witte stof hierin liggen veel uitlopers van schakelcellen. Deze uitlopers geleiden impulsen van en naar de hersenen. De witte kleur komt door de myelinescheden die om de uitlopers heen liggen. In het merg ( het vlindervormig gedeelte) ligt de grijze stof. Hierin liggen de cellichamen van schakelcellen en van motorische zenuwcellen. Ruggenmergzenuwen zijn gemengde zenuwen. Elke ruggenmergzenuw verbindt een bepaald gedeelte van de romp of ledematen met het ruggenmerg. Vlak bij het ruggenmerg splitsen de ruggenmergzenuwen zich. De uitlopers van sensorische zenuwcellen liggen bij elkaar in gevoelszenuwen, die aan de rugzijde het ruggenmerg binnenkomen. De verdikkingen in deze zenuwen heten ruggenmergzenuwknopen /  spinale ganglia dit zijn opeenhopingen van zenuwcellichamen buiten het centrale zenuwstelsel. In de spinale ganglia liggen de cellichamen van sensorische zenuwcellen. De cellichamen van de sensorische zenuwcellen zijn door uitlopers verbonden met de grijze stof in het ruggenmerg. In de grijze stof liggen in het midden en aan de rugzijde cellichamen van schakelcellen, en aan de buikzijde cellichamen van motorische zenuwcellen. Uitlopers van motorische zenuwcellen verlaten het ruggenmerg aan de buikzijde in bewegingszenuwen. De bewegingszenuwen komen uit in de ruggenmergzenuwen. Het ruggenmerg is omgeven door drie ruggenmergvliezen. Hierdoor wordt het ruggenmerg beschermd en van bloed voorzien. In het midden van het merg is een holte, het centrale kanaal. Dit kanaal is gevuld met vocht en staat rechtstreeks in verbinding met de hersenholten.   B4 Hersenen bestaan uit de groten hersenen, de kleine hersenen en de hersenstam. Twaalf paar hersenzenuwen verbinden de hersenen (hersenstam) met receptoren en effectoren in hoofd en hals. De grote hersenen en de kleine hersenen bestaan uit tweehelften. In de schors (buitenste gedeelte) ligt grijze stof, hierin liggen cellichamen van schakelcellen. In het merg (binnenste gedeelte) ligt witte stof, hierin liggen de uitlopers van schakelcellen. De
hersenstam geleidt impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen, en omgekeerd. De impulsen van de linker lichaamshelft worden naar de rechterhelft van de hersenen geleid, anders om geld het zelfde. Door de hersenstam worden ook impulsen geleid van het hoofd en de hals naar de grote en kleine hersenen en in omgekeerde richting. In de grote hersenen komen veel impulsen aan, afkomstig van receptoren. Pas als deze impulsen in de grote hersenen zijn verwerkt, word je je bewust van een prikkel. De plaats in de grote hersenen waar een impuls worden verwerkt, ligt aan de aard van de waarnemingen die je doet. In de grote hersenen liggen de cellichamen van de schakelcellen in groepen bij elkaar: de hersencentra. We onderscheiden  sensorische centra en motorische centra die liggen in beide hersenhelften. De meeste sensorische centra  liggen bij elkaar in de hersenschors achter de centrale groeve. Sensorische centra voor reuk, gehoor en gezicht liggen apart in de hersenschors. In een sensorisch centrum worden binnenkomende impulsen verwerkt. Meeste motorische centra liggen bij elkaar in de hersenschors vóór de centrale groeve. Een motorisch centrum voor een bepaald lichaamsdeel ligt vlak voor het sensorisch centrum voor dat lichaamsdeel. De motorische centra voor schrijven en spreken liggen apart in hersenschors. In de motorische centra kunnen impulsen ontstaan, deze impulsen kunnen via de hersenstam en motorische zenuwcellen naar spieren in hoofd en hals worden geleid, of via ruggenmerg en motorische zenuwcellen naar spieren in romp en ledematen. Deze impulsen veroorzaken gewilde bewegingen. De
kleine hersenen  coördineren alle bewegingen van je lichaam. Je zintuigen (ogen) nemen allerlei veranderingen waar. In je kleine hersenen worden deze waarnemingen gecombineerd met je bewegingen. Kleine hersenen zorgen er ook voor dat je je evenwicht kunt handhaven. De hersenen zijn omgeven door drie hersenvliezen, deze beschermen de hersenen en voorzien ze van bloed. In de hersenen bevinden zich holten gevuld met hersenvocht, deze hersenholten staan in verbinding met het centrale kanaal van het ruggenmerg.   B5 Bewuste reactie: een handeling die je bewust uitvoert. Reflex: een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel. De weg die impulsen bij een reflex afleggen, wordt een reflexboog genoemd. Die bestaat uit een receptor, een deel van het zenuwstelsel en een effector. De reflexbogen van hoofd en hals verlopen via het ruggenmerg. De grote hersenen maken geen deel uit van reflexbogen, toch komen bij reflexen ook impulsen in grote hersenen aan. Sommige reflexen zijn betrokken ij het beschermen van je lichaam b.v. terugtrekreflex als je b.v. iets heets aanraakt. De meeste reflexen hebben een functie bij het handhaven van bepaalde houdingen van je lichaam en bij bewegingen.   B6 Zenuwstelsel ingedeeld op grond van functie, onderscheiden daarbij het animale zenuwstelsel en autonome zenuwstelsel. Animale zenuwstelsel regelt vooral bewuste reacties en de reflexen. Hierbij zijn zintuigen en skeletspieren betrokken. Door het animale zenuwstelsel worden houding en beweging van je lichaam geregeld.
Autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel regelt vooral de werking van inwendige organen. Het autonome zenuwstelsel staat niet onder invloed van de wil. Het werkt nauw samen met het hormoonstelsel. Het autonome zenuwstelsel wordt onderverdeeld in een orthosympathisch deel en een parasympathisch deel. Het orthosympathische deel beïnvloed de organen zodanig dat het lichaam arbeid kan verrichten. Hier voor is energie nodig. Het orthosympathische deel bevordert de dissimilatie. Dissimilatie alle processen waarbij energie wordt vrijgemaakt. Het parasympathische deel beïnvloedt de organen zodanig, dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen. Het parasympathische deel bevordert de assimilatie. Assimilatie worden organische stoffen gevormd waar uit je lichaam bestaat. Voor dit proces is energie nodig. Bij het orthosympathische deel worden impulsen vanuit het ruggenmerg via grensstrengen naar de organen geleid. Grensstrengen zijn twee reeksen van ganglia links en rechts van de wervelkolom. Vanuit deze ganglia lopen zenuwen naar de organen. Bij het parasympathische deel worden impulsen vooral via de linker en rechter
zwervende zenuw voortgeleid. De zenuwen ontspringen in de hersenstam. Vertakkingen ervan lopen naar de organen. Doelwitorgaan is een orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wort beïnvloed. Innervatie is de voorziening van een orgaan met zenuwen. Elk doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door twee zenuwen van het autonome zenuwstelsel: een ortosympathische en een parasympathische zenuw. Dit word dubbele innervatie genoemd. Beide delen van het autonome zenuwstelsel zijn steeds actief, het hangt van de omstandigheden af welk deel op een bepaald moment de sterkste activiteit vertoont. Centra in de hersenstam coördineren de activiteiten van het autonome zenuwstelsel.   B7 Bewegingen worden veroorzaakt doordat spieren zich samentrekken. Twee soorten spierweefsel: glad spierweefsel en dwarsgestreept spierweefsel. Glad spierweefsel bestaat uit langwerpige spiercellen, elk met een celkern. Het komt voor in de huid en in de wand van buisvormige of holle organen. Glad spierweefsel wordt geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel. De samentrekkingen verlopen relatief traag, de spiercellen raken niet snel vermoeid.
Dwarsgestreept spierweefsel, bestaat uit spiervezels, die ontstaan door versmelting van vele spiercellen een spervezel bevat dan ook vele celkernen. Veel dwarsgestreepte spieren zitten vast aan delen van het skelet (skeletspieren), sommige spieren zitten met een of beide uiteinden vast aan de huid (huidspieren). Dwarsgestreept spierweefsel wordt geïnnerveerd door het animale zenuwstelsel. De samentrekking verloopt snel, maar de spiervezels raken snel vermoeid.   Een skeletspier is omgeven door bindweefsel (spierschede). Aan beide uiteinden van de spier gaat het bindweefsel van de spierschede over in het bindweefsel van pezen. Een skeletspier bestaat uit een aantal spierbundels, elk omgeven door een laag bindweefsel. Een spierbundel bestaat uit een aantal spiervezels. De spieren ontvangen impulsen van motorische zenuwcellen, het axon van een motorische zenuwcel is aan het eind vertakt. Een vertakking eindigt in een motorisch eindplaatje. Daar worden impulsen van de motorische zenuwcel overgebracht op een spiervezel. De vertakkingen van een axon kunnen naar motorische eindplaatjes op verschillende spiervezels lopen, alle spierezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met één motorische zenuwcel, vormen samen een
motorische eenheid. Onder invloed van impulsen van motorische zenuwcellen kunnen spiervezels zich samentrekken. Net als zenuwcellen hebben spiervezels een prikkeldrempel, die hangt samen met de impulsfrequentie in de motorische zenuwcellen. De prikkeldrempel van alle spiervezels van één motorische eenheid is gelijk. In een spier kunnen motorische eenheden een verschillende prikkeldrempel hebben. De samentrekking van spiervezels verloopt volgens de alles- of niets- wet, als de prikkeldrempel overschreden is , trekken alle spiervezels van de motorische eenheid zich samen. De samentrekking is altijd maximaal. De samentrekking van een spier als geheel kan krachtig of minder krachtig zijn, afhankelijk van het aantal motorische eenheden dat zich tegelijkertijd samentrekt. In een spiervezel zitten een groot aantal spierfibrillen. Tussen de spierfibrillen bevinden zich veel mitochondriën en glycogeenkorrels, in de glycogeenkorrels is de reservestof glycogeen opgeslagen. Elke spierfibril bestaat uit een groot aantal eiwitdraden: de filamenten. Er zijn dunnen filamenten die bestaan uit het eiwit actine en dikke filamenten die bestaan uit het eiwit myosine. De actine- en myosinefilamenten liggen in een regelmatig patroon. Hierdoor is een spiervezel onder de microscoop een dwarse streping zichtbaal van lichte en donkere banden.   Als impulsen via een motorisch eindplaatje in een spiervezel aankomen, schuiven de actine- en myosinefilamenten in elkaar. Hierdoor wordt de spiervezel korter. De lichte banden van de dwarse streping worden dan zeer smal; de donkere banden blijven even breed. Voor het in elkaar schuiven van de actine- en myosinefilamenten is energie nodig. Die energie komt vooral vrij door dissimilatie (verbranding) van glucose. Het in de glycogeenkorrels opgeslagen glycogeen kan worden omgezet in glucose. Naar elke spier lopen een groot aantal motorische zenuwcellen. Deze geleiden hun impulsen niet gelijktijdig. Als sommige motorische eenheden zich samentrekken ontspannen andere zich. Hierdoor wordt een snelle vermoeidheid van de spier tegengegaan.   In een normale, ontspannen toestand is een skeletspier niet helemaal ontspannen. Via elke motorische zenuwcel wordt zo nu en dan een impuls voortgeleid. De aangesloten motorische eenheid trekt zich samen. Het aantal motorische eenheden is te klein om een beweging te veroorzaken. De spier oefent daardoor een lichte kracht uit op de aanhechtingsplaatsen van de pezen. Deze kracht wordt de spierspanning genoemd.
Reflexen spelen ook een rol bij het handhaven ven de lichaamshouding. B.v. bij het rechtop staan als je iets naar voren helt dan trekken de kuispieren zich in een reflex samen, zonder dat je je daar bewust van bent. Antagonisten zijn spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft, b.v. biceps en de triceps. Regelmatige lichaamsbeweging houdt de spieren in een goede conditie, ook raken de spieren minders snel geblesseerd en wordt de kans op bepaalde ziekten kleiner. Het beste resultaat als je drie keer per week een half uur traint. Door training kunnen de skelet spieren betere prestaties leveren. Als er op kracht wordt getraind worden de spieren zwaarder, de spieren krijgen dan meer spiervezels en het aantal filamenten in de spierfibrillen neemt toe. Als er op uithoudingsvermogen wordt getraind neemt voor al de doorbloeding van de spieren toe, ze worden dan niet zwaarder.   Doping wordt gebruikt om betere prestaties te kunnen leveren. Om de spierkracht te vergroten worden spierversterkende middelen gebruikt, deze bevatten vaak anabole steroïden, die hebben een vergelijkbare  molecuulbouw en werking als het mannelijke geslachtshormoon (testosteron). De eiwitsynthese, de groei van spieren en de vorming van bloedcellen worden gestimuleerd. Om het gebruik van die stoffen tegen te gaan op wedstrijden wordt er dopingcontrole gehouden, dan wordt de urine van de sporters onderzocht.   B8 Het hormoonstelsel bestaat uit een aantal hormoonklieren (
endocriene klieren) die produceren hormonen. Belangrijke hormoonklieren in je lichaam zijn de hypofyse, de schildklier, de eilandjes van Langerhans, de bijnieren en de hormoonklieren in de geslachtsorganen (geslachtsklieren). Bij veel klieren worden de producten afgevoerd via afvoerbuizen. Hormoonklieren hebben geen afvoerbuizen. Hormoonklieren geven de hormonen meestal af aan het bloed dat door de hormoonklier stroomt. Via het bloed komen de hormonen in het hele lichaam. De hormonen zijn alleen werkzaam in de organen die er gevoelig voor zijn: de doelwitorganen. De mate van de reactie van een doelwitorgaan wordt bepaald door de concentratie van het hormoon in het bloed. Deze concentratie wordt de hormoonspiegel genoemd. Één hormoon kan processen in meerdere doelwitorganen regelen. Hormonen worden door de lever afgeroken, en worden dan ook steeds opnieuw geproduceerd. Het hormoonstelsel werkt nauw samen met het autonome zenuwstelsel. Het zenuwstelsel regelt snelle, kort durende processen, het hormoonstelsel vooral langzame, langdurige processen. Gecastreerd is de testes verwijderd.   De hypofyse ligt tussen de beide hersenhelften. De hypofyse bestaat uit twee gedeelten: de
voorkwab en de achterkwab. De hypofyse produceert enkele hormonen die de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden. De hypofyse produceert o.a.  oxytocine, groeihormoon  en antiduretichs hormoon. Het antidiurtisch hormoon (adh) regelt de productie van urine door de nieren. Met urine kan de osmotische waarde van het bloed constant worden gehouden. Het groeihormoon (gh) regelt de groei en ontwikkeling. De secretie van hormonen door de hypofyse wordt geregeld door de hypothalamus, die ligt boven de hypofyse. De hypothalamus produceert verschillende hormonen die de secretie van hormonen door de hypofyse stimuleren of remmen.   De schildklier ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp. De schildklier produceert het hormoon thyroxine, dat beïnvloedt de stofwisseling en de groei en ontwikkeling. Als de schildklier te veel thyroxine produceert dan wordt de intensiteit van de stofwisseling verhoogd dan wordt die gene rusteloos en vermagerd, als er te weinig wordt geproduceerd dan krijgt zon iemand het gauw koud en wordt snel moe, bij kinderen ontstaat dan een stilstand in de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. Struma (kropgezwel): als bij een volwassene te weinig thyroxine wordt geproduceerd dan kan de schildklier zich sterk vergroten. Dit kan komen doordat er te weinig jood in het eten zit, jood is noodzakelijk voor vorming van thyroxine. TSH uit hypofyse
stimuleert de vorming van schildklierweefsel en de secretie van thyroxine. Thyroxine remt de secretie van TSH. Als bijv. de concentratie van thyroxine in het bloed daalt, wordt de secretie van TSH minder geremd. Doordat de concentratie van TSH in het bloed stijgt, wordt de secretie van thyroxine gestimuleerd, daardoor stijgt de concentratie van thyroxine in het bloed weer. Dit regelmechanisme wordt negatieve terugkoppeling genoemd.   De eilandjes van Langerhans zijn groepjes cellen die tussen de cellen van de alvleesklier liggen. De alvleesklier is een verteringsklier. De eilandjes van Langerhans produceren de hormonen insuline en glucagon. Deze hormonen regelen het glucosegehalte van het bloed. In voedsel vrijwel altijd koolhydraten voor, die worden verteerd tot o.a. glucose, dat wordt door de wand van de dunne darm heen opgenomen in het bloed. Bloed bevat gemiddeld 0,1% glucose, glucosegehalte van het bloed wordt ook wel bloedsuikerspiegel genoemd. Onder invloed van insuline en glucagon wordt de bloedsuikerspiegel constant gehouden. Als glucosegehalte van bloed stijgt, produceren de eilandjes van Langerhans meer insuline en minder glucagon. Onder invloed van insuline wordt in de lever en in spieren glucose omgezet in glycogeen, dit wordt daar opgeslagen. Als er te weinig insuline wordt gevormd, kan glucosegehalte van het bloed tot max 0,16% stijgen deze concentratie noemt men de
nierdrempel. Bij overschrijding van deze concentratie verlaat glucose met de urine het lichaam, wat bij suikerziekte (diabetes mellitus) het geval is. Om het insulinetekort aan te vullen kan insuline worden toegediend, door insuline in te spuiten. Die insuline wordt verkregen door  bacteriën te kweken.   De bijnieren liggen als kapjes boven op de nieren. Het bijniermerg (het binnenste gedeelte van de bijnieren) produceer het hormoon adrenaline. Adrenaline wordt geproduceerd als je woedend of angstig of schrikt. Het hormoon heeft een snelle korte werking. Onder invloed van dadrenaline wordt in de lever en in spieren glycogeen omgeet in glucose, verder wordt de hartslag- en ademfrequentie verhoogd en verwijden de bloedvaten naar de skeletspieren en naar de hersenen zich. De verteringsorganen worden in hun werking geremd.     V1 Met drugs worden in het algemeen stoffen bedoeld waarvan het gebruik en de verhandeling wettelijk is verboden. Softdrugs (hasj marihuana)en harddrugs (cocaïne, heroïne, XTC)
Softdrugs werken in het algemeen niet verslavend. Als softdrugs matig wordt gebruikt krijg je een licht gevoel in je hoofd (high). Als je meer gebruikt. Krijg je een loof en suf gevoel (stoned). Je kunt ook neerslagtig worden of in paniek raken (flippen). Vooral de combinatie van softdrugs en alcohol kan verkeerd uitvallen. Het roken van softdrugs even schadelijk als tabak. Harddrugs werken meestal sterk verslavend, de gebruiker wordt geestelijk en lichamelijk afhankelijk. Bovendien treed er gewenning op, de gebruiker moet steeds meer gebruiken voor het zelfde effect. Harddrugs zijn schadelijk voor de gezondheid, ze kunnen leiden tot beschadiging van nieren, lever en hersenen. Een junk zal alles ervoor over hebben om aan drugs te komen. Het leven van een junk draait om drugs en er van af te komen (afkicken) is nauwelijks mogelijk zonder hulp. Vooral omdat een verslaafde dan hevige ontwenningsverschijnselen krijgt b.v. koorts, pijn, misselijkheid en slapeloosheid. Clean blijven niet te gebruiken, als je bent afgekickt.
Gedoogbeleid wil zeggen dat het verhandelen van softdrugs oogluikend wordt toegestaan maar wel onder bepaalde voorwaarden, handel in coffeeshops.   V2 Matig gebruik van alcohol is niet schadelijk voor de gezondheid. Maar chronisch gebruik is wel schadelij en werkt verslavend. Alcohol wordt vooral in de maag en dunne darm in het bloed opgenomen. Op een lege maag wordt de alcohol sneller in het bloed opgenomen dan na een maaltijd. In de lever wordt alcohol gedissimileerd. Het drinken van koffie of eten van haring zorgt er niet voor dat je weer wat nuchterder wordt, dat wordt bepaald door de aanwezige enzymen. Bij gelijke alcohol consumptie tussen mannen en vrouwen, is de alcoholconcentratie in het bloed van vrouwen hoger en krijgen sneller lever afwijkingen. Dit komt doordat mannen in hun maag de concentratie van een bepaald alcoholafbrekend enzym veel hoger is. Een deel komt daardoor niet bij mannen in het bloed terecht.   Door alcohol ga je je ontspannender voelen, vrolijker en krijg je meer zelfvertrouwen. In werkelijkheid hoor en zie en beweeg je minder goed, je reactievermogen neemt af. Je bent dan aangeschoten als je meer drinkt wordt je dronken. Dan worden de kleine hersenen in hun werking geremd. Als je aan het verkeer deelneemt dan mag je niet meer dan 0,5 promillage in je bloed hebben, dit wordt getest met een blaastest. Een alcoholgehalte van 220 micrograp per liter uitgeademde lucht komt overeen met een alcoholgehalte van 0,5 milligram per milliliter bloed. Langdurig overmatig alcoholgebruik leidt tot verslaving. Verslaafde mensen lopen een groter risico op bepaalde ziektes bijv. in de mond, keel en slokdarm kan kanker ontstaan. In het maagslijmvlies kunnen ontstekingen ontstaan die kunnen leiden tot maagzweer, dit komt meer voor bij mensen die gedestilleerd dan bij bierdrinkers. Dan wordt de wand van de dunne darm door overmatig alcoholgebruik aangetast, dit kan leiden tot verminderde opname van voedingsstoffen. Ook treed bij veel alcoholverslaafden levercirrose op, is een chronische aandoening van de lever waarbij levercellen te gronde gaan en worden vervangen door bindweefsel, de lever gaat zo minder goed functioneren. Er kunnen dan problemen optreden met bloedstolling of bepaalde geneesmiddelen kunnen vergiftigingsverschijnselen veroorzaken. Bij langdurig overmatig alcoholgebruik kun je het Syndroom van Korsakov krijgen, dit houdt in dat er te weinig myeline om de zenuwceluitlopers wordt gevormd, doordat je te weinig vitamine B1 binnen krijgt. Ook kun je te weinig eiwitten binnen krijgen. Bij zwangere vrouwen die alcohol gebruiken kan het placenta minder goed gaan werken, bij het embryo kan er een groei achterstand optreden, vooral in de eerste weken van de zwangerschap.   V3 Reflexen kunnen getest worden met de kniepeesreflex of
voetzoolreflex, de arts strijkt dan langs de voetzool vanaf de hiel naar de kleine teen de tenen krommen zich dan. Werking van je hersenen kan worden onderzocht met een elektro-encephalogram (EEG), er worden elektronen op je hoofd geplaatst, die zijn verbonden met een apparaat die registreert hoe de hersenen werken. Ook kan er een hersenscan worden gemaakt, er worden dan röntgenfoto's gemaakt van je hersenen, zo kunnen je hele hersens in beeld worden gebracht. Nog een manier om onderzoek te doen naar werking van zenuwstelsel is de ruggenprik of lumbaalpunctie. Van de zenuwen die het wervelkanaal lager dan de tweede lendenwervel verlaten liggen de cellichamen van de zenuwcellen bij de eerste lendenwervel. De uitlopers liggen in een bundel bij elkaar (paardenstaart). Om het ruggenmerg liggen drie vliezen. Bij de paardenstaart is er ruimte tussen de uitlopers en deze ruggenmergsvliezen. Deze ruimte is gevuld met vocht. Dit vocht staat via het centrale kanaal in het ruggenmerg in verbinding met het hersenvocht. Door deze verbinding vormen het hersenvocht en het ruggenmergsvocht een geheel. Bij een ruggenprik wordt er met een naald wat ruggenmergsvocht weggehaald, dit gebeurt bijna altijd tussen de derde en vierde lendenwervel, omdat daar de zenuwen makkelijk aan de kant gaan. Door het vocht te onderzoeken kan er van alles geconcludeerd worden. Ook kan er wat weggehaald worden om druk die op de hersenen of het ruggenmerg is ontstaan, te verlichten.

REACTIES

L.

L.

hoi, mooie samenvatting, maar.. van welk niveau en welke klas is dit? ik heb namelijk Biologie voor jou deel 1 van VWO, maar het thema regeling staat er niet in, maar kun je me misschien vertellen, of op welk niveau dit is, want anders leer ik het misschien verkeerd. hopelijk wil je ff'tjes terug mailen. alvast bedankt
xxxlaura
(het is voor mijn tentamens...)

21 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.