Hoofdstuk 1

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 830 woorden
  • 28 januari 2002
  • 158 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
158 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biologie “inleiding van de biologie” Basisstof 1 t/m 3 gewoon goed doorlezen (samenvatting eind van het hoofdstuk) Basisstof 5: Dierlijke en plantaardige cellen: Cytoplasma: stroperige vloeistof die bestaat uit water met allerlei opgeloste stoffen. (zouten eiwitten en vetachtige stoffen.) Celmembraan: buitenste laag van het cytoplasma. Dunne laag. Biedt ook bescherming. Bestaat uit twee lagen foffolipiden (vetachtige stoffen), waarin eiwitten liggen ingebed. Sommige eiwitten en foffolipiden hebben koolhydraatketens die naar buiten uitsteken. Celkern: Bestaat uit kernplasma. De buitenste laag van het kernplasma is het kernmembraan. Plantaardige cellen: Vacuolen: Komen voor in het cytoplasma. Het is een blaasje, gevuld met vocht (vacuolevocht). Het is omgeven door een vacuolemembraan. (in dierlijke cellen komen maar wienig vacuolen voor). Bij een oudere plantaardige cel zijn de vacuolen samengevloeid tot een
Grote centrale vacuole: Het cytoplasma ligt in een dunne laag tegen de celwand aan: wandstandig cytoplasma. GCV functie: stevigheid

Vacuolevocht: Bestaat uit water met opgeloste stoffen (zouten, glucose en andere reservestoffen, afvalstoffen en kleurstoffen). Deze kleurstoffen geven de kleur aan bijv. kleur aan bloemen en vruchten. Anthocyaan: De blauwe, paarse, rode of roze word veroorzaakt door deze kleurstof. Ook aan rode ui. Proplastiden: Komen voor in het cytoplasma van jonge plantencellen. Het zijn kleine korrels die plastiden worden. Uit proplastiden kunnen cloroplasten, chromoplasten en leukoplasten ontstaan. Chloroplasten: (bladgroenkorrels). Vindt fotosynthese plaats (met behulp van licht wordt glucose gevormd uit water en Co2, hierbij komt zuurstof vrij). Ze zijn gevuld met membranen. Op de membranen liggen de enzymen voor de fotosynthese. Chromoplasten: (kleurstofkorrels). Bevatten gele enof rode kleurstoffen (pigmenten). Chloroplasten en chromoplasten kunnen in elkaar overgaan bijv als een tomaat rijp word veranderd de kleur van groen naar rood. Leukoplasten: Kleurloos. Ze kunnen zich ontwikkelen tot cloroplasten, chromoplasten en zetmeelkorrels: daar zit zetmeel in opgeslagen. Celwand: Stevigheid. Het is een tussenstof, behoort niet tot de cel. De celwanden sluiten niet precies aan. Tussen de celwanden komen dan kleine holten voor: intercellulaire ruimten. Zijn gevult met lucht. Basisstof 6
Endoplasmatisch reticulum: Ingewikkeld netwerk van dubbele membranen in het cytoplasma. De twee membranen liggen bijna tegen elkaar aan, daardoor ontstaan er holten en kanaaltjes. Functie bij het transport in een cel. Het membranenstelsel van het endoplasmatisch reticulum gaat over in het kernmembraan (ook dubbel membraan). Kernporien: Openingen in het kernmembraan. Het kernplasma staat hierdoor in contact met het cytoplasma. In de kern: kernmembraampjes. In het kernplasma: chromosomen: Informatie van de erfelijke eigenschappen. Ribosomen: Bolvormige organellen. Functie bij de vorming van eiwitten (de synthese). Grootste deel licht op de membranen van het endoplasmatisch reticulum. Rest komt vrij in de cytoplasma. Mitochondriën: Ronde of boomvormige organellen. Bestaan uit een dubbel membraan, het binnenste membraan is sterk geplooid. Hier vind verbranding plaats. Met behulp van zuurstof wordt energie vrijgemaakt voor processen in de cel. Enzymen maken de verbranding mogelijk, liggen op het binnenste membraan. Aantal mitochondriën per cel hangt van de activiteit van de cel af. Basisstof 7
Concentratie: Geeft meestal de hoeveelheid opgeloste stof per volume-eenheid van de oplossing aan. Diffusie: De verplaatsing van een stof van een plaats van een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie. Het vond plaats in een gasvormig of vloeibaar medium. Het lijdt tot een gelijkmatige verdelingvan moleculen over de beschikbare ruimte. Diffusiesnelheid: diffusie oppervlak, afstand waarover diffusie plaatsvind, drukverschil of concentratieverschil, temperatuur. Osmose: Diffusie van water door een semipermeabel membraan. Osmotische waarde: Hoe hoger de concentratie van een oplossing is, des te hoger is de osmotische waarde. Weefselvloeistof: Ieder individuele cel van een veelcellig dier wordt omgeven door en dun laagje vloestof. Weefselvloeistof van een organisme vormt een geheel. Dit geheel is het interne milieu. Het bloedplasma hoort hier ook bij. Transport van zuurstof, koolstofdioxide en in vet oplosbare stoffen vindt plaats door diffusie (door de fosfolipiden lagen heen). Cellen zijn hierdoor instaat de concentratieverschillen tussen het cytoplasma en het milieu te
handhaven. Transport van water vindt plaats door osmose (via poriën in bepaalde eiwitten). Andere eiwitten zijn transportenenzymen. Deze eiwitten kunnen bijv. glucosemoleculen door het celmembraan heen transporteren. Dit kost geen energie. Dit transport kan daarom ook alleen maar plaats vinden met het concentratieverval mee, het transport kan dan alleen plaatsvinden van een plaats met een hoge concentratie van die stof naar een plaats met een lage concentratie van die stof. Actief transport: Bij enkele stoffen kan het ook tegen het concentratieverval in. Dit transport vindt plaats door andere transport enzymen. Dit kost wel energie. De energie wordt geleverd door de mitochondriën in deze cel. Basisstof 8
Turgor: Er stroomt door osmose water vanuit de celwanden de cel in. Hierdoor wordt het volume van de cel groter, waardoor de cel druk gaat uitoefenen op de celwand. Hierdoor wordt het geheel steviger. Turgescent: Onder normale omstandigheden hebben plantencellen turgor. Dan is de plant turgescent. Plasmolyse: Omdat de osmotisch waarde buiten de cel (in de celwand) hoger is dan in de cel, staat de cel water af. Als dit lang door blijft gaan wordt het volume van de cel steeds kleiner. De celwand veranderd niet, de cel laat daardoor los van de celwand.

REACTIES

E.

E.

heel goed, alleen veel spelfouten. bedankt er voor!

21 jaar geleden

M.

M.

een goed werkstuk en goed gesgreven ik had de meer info over basisstof 8 nodig jammer dat die wat klein was maar wel een goed samervatting
3vwo

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.