Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 7 Bescherming

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 978 woorden
  • 21 juni 2011
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 8
1 keer beoordeeld

BASISSTOF 1 DE HUID EN HET ONDERHUIDSE BINDWEEFSEL
Twee delen huid:
- Opperhuid
- Lederhuid

Opperhuid bestaat uit 2 lagen:
- Hoornlaag
dode, verhoornde epitheelcellen (dekweefselcellen).
beschermt tegen beschadiging, uitdroging en infecties.
slijt telkens af
dikke hoornlaag: eelt
- Slijmlaag
Levende epitheelcellen
Onderste laag cellen van de slijmlaag (kiemcellen) delen zich voortdurend.
Bovenste laag cellen schuiven op naar buiten, verhoornen en sterven af.

Geen bloedvaten! - voedingsstoffen en zuurstof via de weefselvloeistof vanuit de lederhuid


Melanocyten pigmentvormende cellen
vormen donkere pigment melanine
Talkkliertjes -> talg: vettige stof die het haar en de opperhuid soepel houdt.
- Lederhuid
grotendeels bindweefselcellen
zintuigcellen, zenuwcellen, haarspiertjes, bloedvaten en zweetklieren

Onderhuidse bindweefsel vetcellen (0,1 mm, grote vacuole met vet)

Warmteafgifte
Straling het lichaam geeft warmte af aan een voorwerp zonder dat het er contact mee heeft.
Geleiding o.a. warmteafgifte van het binnenste deel van het lichaam aan de huid.
Stroming warmte kan snel worden afgegeven
VB: lucht rondom de huid is in beweging
Verdamping warmte wordt van het lichaam onttrokken (zweet)

‘Kippenvel’ bij dieren zorgt dit voor verdikking van de isolerende luchtlaag
bij mensen is dit effect gering, omdat er weinig haar is



BASISSTOF 2 AFWEER
Infectie het binnendringen van ziekteverwekkers
Lichaamsvreemd stoffen of cellen die niet in je lichaam thuishoren
Mechanische afweer door de bouw het binnendringen van ziekteverwekkers en schadelijke stoffen
Huid, slijmvliezen van de luchtwegen, verteringsstelsel, uitscheidingstelsel, voortplantingsstelsel
Chemische afweer bacteriën worden gedood door stoffen (zoutzuur (HCl) van maagsap)
Maagsap, speeksel, traanvocht
Belangrijke organen afweersysteem: beenmerg, thymus, milt en lymfeknopen

Specifieke afweer gericht op één type ziekteverwekker
Aspecifieke afweer gericht tegen vele verschillende typen ziekteverwekkers
Koorts de normwaarde van de lichaamstemperatuur wordt als reactie op de infectie verhoogd
Ontwikkeling van ziekteverwekkers tegengegaan en worden afweerreacties in het lichaam versneld
Rood beenmerg vorming witte bloedcellen, bloedplaatjes en rode bloedcellen
In de wervels, in platte beenderen en in de uiteinden van pijpbeenderen

Stamcellen moedercellen

Cel valt
uiteen kern
wordt
uitgestoten

Witte bloedcellen -> fagocyten + lymfocyten

ASPECIFIEKE AFWEER
FAGOCYTEN
Fagocyten kunnen allerlei ziekteverwekkers en lichaamsvreemde stoffen in zich opnemen (fagocytose)
kunnen van vorm veranderen, functie ook buiten de bloedvaten verrichten
Twee typen fagocyten:
- Granulocyten blaasje met de bacterie smelt samen met een lysosoom, enzymen in het lysosoom verteren de bacterie
meestal gaan ze daar zelf ook bij dood2
etter/pus uit wond dode granulocyten, gedode bacteriën en dode weefselcellen

- Monocyten na ontstaan slechts enkele dagen in bloed aanwezig

verplaatsen zich naar de weefsels en veranderen dan van vorm (macrofagen)
(vreet alles wat hij tegenkomt)
Macrofaag ruimen dode cellen (+ resten) op
spelen ook een rol in specifieke afweer

SPECIFIEKE AFWEER
ANTIGENEN
Antigenen grote moleculen, vrijwel altijd eiwitten
Meestal op celmembranen, ook geïsoleerd in een organisme
Receptoreiwitten op celmembraan
gaan binding aan met antigeen
Lichaam in staat tot het herkennen van een lichaamsvreemd antigen

Receptoreiwit onderdeel van MHC-systeem
Elk type kan slechts één type antigeen binden
specifiteit veroorzaakt door samenstelling volgorde van de aminozuren waaruit de eiwitten zijn opgebouwd.
Receptoreiwitten van het MHC-systeem, 2 groepen:
- MHC-I-eiwitten

- MHC-II-eiwitten

LYMFOCYTEN
B-lymfocyten ontwikkeling in het beenmerg
T-lymfocyten ontwikkeling thymus
Lymfoïde organen lymfeknopen, milt, beenmerg, thymus
Groot deel lymfocyten na vorming terecht in de lymfeknopen en de milt.
Overige deel wordt opgenomen in fijne lymfevaten, heet dan lymfe
Twee grote lymfevaten rechterlymfestam , borstbuis (uiteindelijk alle lymfe in deze vaten)

ANTIGEN-PRESENTATIE
Antigeen-presenterend cel (APC) een cel met lichaamsvreemd antigeen op het celmembraan
via lymfe in het bloed
Lymfoïde organen
antigenen van de antigeen-presenterende cellen gebonden aan
Lymfocyten
geactiveerd
delen veelvuldig

3 typen dochtercellen:
- T-helpercellen het merendeel
geven verschillende soorten cytokinen af (regulerende functie)
bepaalde cytokinen stimuleren ontwikkeling cytotoxische T-cellen

- Cytotoxische T-cellen verlaten lymfoïde organen en vernietigen alleen lichaamscellen die met virussen zijn geïnfecteerd, virussen gaan dood (cellulaire afweer)
herkennen geïnfecteerde cellen aan stukjes antigeen die door de geïnfecteerde cel op het celmembraan zijn geplaatst
- T-geheugencellen blijven inactief bij infectie
volgende infectie herkennen ze het antigeen, snellere afweerreactie
B-lymfocyten
onder invloed van cytokinen uit T-helpercellen
2 typen dochtercellen:
- Plasmacellen vormen antistoffen(eiwitten) tegen antigenen
ook wel immunoglobulinen (Ig) (Y-vorm)
- B-geheugencellen herkennen bij een nieuwe infectie een antigeen, snellere afweerreactie, immuun voor ziekteverwekker

Antigeen meerdere verschillende antistoffen worden gevormd
Plasmacel één type antistof vormen
Antistoffen binden zich aan antigenen

Antigeen-antistofcomplex antigeen en antistof passen goed op elkaar

Complexvorming


Antigeen of ziekteverwekker waarop het antigeen zich bevindt onschadelijk gemaakt

Humorale afweer afweer door antistoffen
Cellulaire afweer afweer door cytotoxische T-cellen (virussen)


BASISSTOF 3 IMMUNITEIT
Primaire reactie eerste besmetting met een antigeen
Secundaire reactie tweede besmetting met hetzelfde antigeen
Natuurlijke immuniteit immuniteit verkregen als reactie op het binnendringen van een ziekteverwekker
Immunisatie kunstmatig opgewekte immuniteit (vaccin)
Vaccin gedode of verzwakte ziekteverwekkers
Alle kinderen worden gevaccineerd tegen:
Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Polio (DKT/DKTP) Haemophilus influenzae type b (Hib)
Bof, Mazelen, Rode hond (BMR) Meningokokken C (MenC)

Actieve immunisatie immuniteit ontstaat door activiteit van de ingeënte persoon zelf
Passieve immunisatie immuniteit ontstaat door (anti)serum met antistoffen
Serum bevat antistof tegen het antigeen waarmee de persoon is besmet

Monoklonale antistof antistof van één type

Stappen bij de productie van monoklonale antistof:
- Muis geïmmuniseerd
- Lymfocyten geïsoleerd milt muis
- Kweek samen met tumorcellen
- Lymfocyten en tumorcellen fuseren -> hybride cellen
- Antistofproducerende hybride cel geselecteerd
- Hybride cel vermenigvuldigd snel: kloon
- Verdere kweek/productie -> onbeperkt antistof van hetzelfde typen (monoklonale antistof)


BASISSTOF 4 TRANSPLANTATIES EN BLOEDTRANSFUSIES
Transplantatie aangetast weefsel of orgaan vervangen door ander weefsel of orgaan
Afstotingsreacties opgewekt oor MHC-eiwitten op het celmembraan van het getransplanteerde weefsel of orgaan
MHC-eiwitten door afweersysteem herkend als lichaamsvreemde antigenen
HLA-systeem onderdeel van MHC-systeem

Lymfocyten kunnen eigen cellen van lichaamsvreemde cellen onderscheiden
Acceptor degene die het orgaan (of weefsel) ontvangt.

AFSTOTINGSREACTIES
Afstotingsreacties door vorming van antistoffen door de acceptor: snelle afstoting
(komt minder vaak voor, acute afstoting)

BLOEDGROEPEN
Hemolyse rode bloedcellen klonteren aan elkaar, er ontstaat hemoglobine
Bloedgroep A Bloedgroep B Bloedgroep AB Bloedgroep o
Antigenen aan rode bloedcellen Antigeen A Antigeen B Antigeen A en B Geen antigenen
Antistoffen in bloedplasma Anti-B Anti-A Geen antistoffen Anti-A en Anti-B
% in Nederland 43% 9% 3% 45%

Groepen A + Anti-B B + Anti-A AB + - o + Anti-A +
Anti-B
A + Anti-B
B + Anti-A
AB + -
o + Anti-A +
Anti-B

RESUSFACTOR
RH- mensen die het resusantigeen niet hebben kunnen daar antistof tegen maken (p.r.)
eerste keer gaat transplantatie goed, daarna niet meer

Resuskindje een kind bij wie de rode bloedcellen samenklonteren met die van de moeder (meestal tweede keer pas, (gaat eerste keer goed daarna niet meer))
Problemen voorkomen door moeder met resusantigeen in te spuiten, dan maakt ze het zelf niet, ingespoten reusantigenen doen het werk, worden afgebroken en er ontstaan geen geheugencellen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.