Politieke besluitvorming hoofdstuk 1 tm 4

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 5206 woorden
  • 19 mei 2011
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 6
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maw samenvatting

Hoofdstuk 1 Wat is politiek?

1.1    Het begrip politiek

In de politicologie, de wetenschap die politiek bestudeerd, bestaat er geen definitie over politiek. De mogelijke betekenissen van politiek zijn:
    politiek in betekenis van beslissingen van de regering; dat wil zeggen het overheidsbeleid om een probleem op te lossen (drugspolitiek, milieupolitiek, onderwijspolitiek)
    politiek in betekenis van staatsinrichting; dat wil zeggen alle regels voor de manier waarop een land bestuurd wordt. Bijvoorbeeld macht van staatshoofd, bevoegdheden van parlement en regering, macht van gemeentebestuur ten opzichte van landelijke politiek
    Politiek als handelwijze om doel te bereiken. Bijvoorbeeld de politiek van vereniging van verkeersvliegers om schiphol tot onveilige luchthaven te verklaren etc

    Politiek in betekenis van behendig, sluw, slim, achterbaks. Bijvoorbeeld ‘vervelende politieke spelletjes’  iemand zegt niet precies wat hij bedoeld, of heeft dubbele agenda

De politiek in het boek wordt omschreven als een proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten, oftewel het proces van politieke besluitvorming. Daarin spelen de regering en het parlement een rol, maar ook de media en pressiegroepen. Ookal neemt het parlement uiteindelijk een wet aan, het hele proces omvat veel meer. Er ontstaan ook veel conflicten, fietsers tegenover automobilisten, en natuurlijk ook verschillende politieke partijen. Het politieke proces is pas geëindigd als het probleem is opgelost.

Politiek probleem
Politieke besluitvorming is gericht op het oplossing van maatschappelijke problemen. Veel problemen over verdeling materiële dingen, andere problemen zijn kwesties rondom openbare orde, bijvoorbeeld terroristisch dreiging. Omdat we ook een oplossing verwachten spreken we ook van een politiek probleem, een situatie die mensen ongewenst vinden en die ze (mede) door middel van overheidsingrijpen veranderd willen zien.
De inhoud van maatschappelijke en politieke problemen veranderd met de tijd mee, vroeger was milieuvervuiling nog geen probleem.  Problemen van burgers en maatschappelijke groeperingen vormen de publieke agenda. Door aandacht van media komt het op de politieke agenda, vervolgens verwachten we van de overheid een oplossing.

Definitie van Easton
De Amerikaanse politicoloog Easton geeft als omschrijving van politiek: de gezaghebbende toedeling van waardevolle materiële en immateriële zaken voor een samenleving .Bij toedeling van zaken als inkomen, veiligheid, zorg en onderwijs gaat het om de vraag: wie krijgt wat, waar, wanneer en in welke vorm?
Bij materiële zaken staat de verdeling van schaarse middelen centraal, zoals geld, woningen, gezondheidszorg en energie. Hoe groot mogen inkomens verschillen, wie woont waar en voor welke prijs enz.
Bij immateriële zaken gaat het om toedeling van waarden, zoals vrijheid en gelijkwaardigheid. Wie krijgt welke vrijheid? In welke situaties en in welke vorm? Enzovoorts.
‘gezaghebbende toedeling’ zegt iets over proces van politiek, de manier waarop besluitvorming tot stand komt. Een besluit kan alleen ontstaan als er voldoende steun is, of onvoldoende verzet. De steun kan om een legitieme, democratische manier ontstaan. In een dictatuur wordt die steun afgedwongen.
Een verfijndere definitie van politiek is het besluitvormingsproces over de vraag hoe schaarse  ‘gezag moeten hebben’ en daarmee steun krijgen van een meerderheid van de bevolking.



1.2    De overheid

Alle mensen denken anders over maatschappelijke onderwerpen. Het is de taak van de overheid om die verschillende meningen en belangen tegen elkaar af te wegen, en keuzes te maken en beleid te formuleren. Onder het begrip overheid verstaan de regering (koningin/staatshoofd en ministers). Overheidsbeleid is het kiezen van een bepaalde oplossing voor een maatschappelijk probleem en het inzetten van (financiële) middelen om het beoogde politieke doel op een vastgesteld moment te bereiken.
Overheidsbeleid wordt vaak afgekort naar politiek. Beleidsmaatregelen hebben alleen maar zin als iedereen er zich aan houdt, er is gezag nodig.

Collectieve belangen
Politieke vraagstukken, gaan om collectieve belangen en collectieve goederen. Collectieve goederen zijn goederen waar de meeste mensen belang bij hebben omdat ze er gebruik van maken of kunnen maken.
In westerse samenleving worden de meeste collectieve belangen behartigd door de overheid, maar dat hoeft niet. Je kan ook particuliere organisaties inschakelen. Bij de overheid betaalt de burger belasting, bij particuliere organisaties betaalt hij de rekening.
Bij particuliere organisaties is er rechtstreeks verband tussen gebruik en kosten, bij overheidsdiensten is dat verband minder direct: je draagt bij omdat je van de dienst gebruik kunt maken als je die nodig hebt, denk aan brandweer
Solidariteit vormt basis voor dat soort voorzieningen. In ruil voor diensten van overheid aanvaarden burgers een beperking van hun (financiële) vrijheid. Burgers aanvaarden vrijwillig een bepaalde mate van dwang. Die aanvaarding is gebaseerd op de wetenschap dat de dwang voor iedereen geldt.

Taken van de overheid
De collectieve belangen worden soms niet meer door overheid behartigd, maar een groot aantal andere collectieve belangen worden nog steeds door overheid behartigd. De kerntaken van de Nederlandse overheid:
    Het garanderen van openbare orde en veiligheid, zoals zorgen voor voldoende agenten, rechters, maar ook celruimte

    Onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen, binnen bestaande samenwerkingsverbanden als de EU en de NAVO, maar ook met een land als China
    Het scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden, infrastructuur en voorspoedig economisch klimaat.
    Zorgen voor welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst en andere sociaal-culturele goederen
1
Taken verschuiven
In de negentiende eeuw was rol overheid beperkt, zorgde voor verdeling landsgrenzen en openbare orde. In de 20e eeuw breidden de taken uit, overheid nam bijvoorbeeld financiering onderwijs op zich en zorgde voor aanleg wegen. Na WO II stelde overheid zich ook meer verantwoordelijk voor welzijn van de burgers. Overheid moest ook gaan zorgen voor (financiële) mogelijkheid om te studeren, sociale uitkeringen, toegankelijkheid van kunst en cultuur en betaalbare huisvesting. De verzorgingsstaat ontwikkelde zich. Maar de verzorgingsstaat werd bijna onbetaalbaar, in 1994 waren er bijna evenveel mensen met een uitkering als mensen met een baan. De overheid moest terugtreden en meer aan de eigen verantwoordelijkheid van mensen overlaten. Later werd duidelijk dat aan deze liberalisering en privatisering ook nadelen kleefden. Buslijnen werden bijvoorbeeld beperkt, ook kunnen bedrijven in buitenlandse handen vallen. Dat zorgde voor nieuwe discussies over de rol van de overheid.



Hoofdstuk 2 Rechtsstaat en democratie

2.1 Macht en gezag

Sinds oprichting Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden kunnen we spreken van Nederlandse staat:
    de overheid beschikt over soevereine macht
    er is sprake van een bevolking waarover geregeerd wordt
    het grondgebied is nationaal erkend
    de overheid beschikt over geweldsmonopolie
Soevereiniteit betekent de hoogste macht en geeft overheid recht het land te besturen. Macht is het vermogen om je wil aan anderen op te leggen, eventueel tegen hun zin. Je moet beschikken over machtsbronnen, zoals wetten, bevoegdheden, morele steun, kennis, geld, charismatisch gezag, aantal en mogelijkheid geweld te gebruiken.
Het geweldsmonopolie van de staat betekent dat in een goed functionerende rechtsstaat de overheid alleen geweld mag gebruiken, als de voorwaarden waaronder dat mag vast staan in de wet.

Gezag wordt gebruikt in situaties waarin mensen de zeggenschap van anderen als legitiem accepteren.

Politieke macht
In dictatuur is macht in handen van 1 persoon of kleine groep mensen. Dat leidt makkelijk tot machtsmisbruik.
In democratie laten de burgers beslissingen oer aan politieke bestuurders, die hebben dus veel politieke macht, het vermogen hebben om direct invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Belangrijke voorwaarde voor democratie is dat niet een persoon of instantie alle politieke macht heeft. Om dit te voorkomen heeft Nederland een aantal waarborgen die Nederland tot rechtsstaat maakt, waardoor burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid.


2.2 Nederland is een rechtsstaat

De democratische rechtsstaat
We zien over de hele wereld ontwikkeling richting van democratische rechtsstaat. Rechtsstaat is een staat waarin de rechten en plichten van zowel de inwoners als van de overheid zijn vastgelegd zodat burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid.
De burgerrechten beperken het ingrijpen van de staat in het bestaan van burgers, het schept ook vrijheden, beperkingen en verantwoordelijkheden voor burgers m.b.t. het maatschappelijke verkeer
Kenmerken democratische rechtsstaat:
    grondrechten worden geëerbiedigd
    er is sprake van grondwettelijke scheiding van politieke machten
    het legaliteitsbeginsel: het bestuur van het land en alle bevoegdheden van personen en instellingen zijn vastgelegd in de grondwet
    mogelijkheden voor burgers om politiek te participeren zijn wettelijk vastgelegd

    openbaarheid van bestuur (WOB)

Grondrechten
Belangrijkste rechten van burgers zijn opgenomen in grondwet. Je hebt klassieke grondrechten en sociale grondrechten.
Klassieke grondrechten zijn rechten die vrijheid en gelijkheid van burgers moeten garanderen. Voorbeelden zijn recht op gelijke behandeling, het kiesrecht, de vrijheid van drukpers, radio, televisie en film, het recht van vereniging, vergadering en betoging, de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging, de vrijheid van onderwijs, recht op eerlijk proces, recht van onaantastbaarheid van het lichaam en eerbiediging van persoonlijke levenssfeer
Sociale grondrechten zijn geleidelijk ontwikkeld in Nederland, vooral bedoeld om zwakkeren in de samenleving te beschermen. Sinds 1983 zijn sociale grondrechten opgenomen in de grondwet. Sociale grondrechten hebben betrekking op verplichting van overheid om te zorgen voor voldoende werk, sociale zekerheid, schone en veilige leefomgeving, voldoende woonruimte, maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor iedereen toegankelijkheid en goed onderwijs.
Verschil tussen klassieke grondrechten en sociale grondrechten zit in de mate waarin de overheid verplicht  is de rechten te waarborgen. Overheid moet klassieke grondrechten garanderen, in sociale grondrechten moet de overheid naar vermogen voorzien.

Scheiding der machten
Scheiding der machten, oftewel de trias politica is uitgevonden in de 19e eeuw door de Fransman Montesquieu.
    De wetgevende macht
o    stelt wetten vast waaraan burgers zich moeten houden (leerplichtwet)
o    in handen van regering (koningin + ministers) en parlement (Eerste + Tweede Kamer)
o    regering en parlement recht om wetsvoorstellen in te dienen
o    meestal ministers nieuw wetvoorstel
o    parlement beslist of voorstel wet wordt

o    regering zet handtekening onder wet
    De uitvoerende macht
o    zorgt ervoor dat wetten worden uitgevoerd
o    ministers zijn daarvoor verantwoordelijk
o    geven richtlijnen aan ambtenaren of speciale instanties (kinderbescherming etc.)
o    parlement controleert of uitvoerende macht goed haar werk doet
o    gaat iets niet goed, kan ministers ter verantwoording worden geroepen
    De rechterlijke macht
o    beoordeelt of wetten goed worden nageleefd
o    macht in handen van onafhankelijke rechters
o    kunnen overtreder straffen

Scheiding tussen de wetgevende en uitvoerende macht is in ons land niet echt goed, ministers hebben alle twee de machten. De wetgevende delen ze met het parlement, maar ministers hebben toch meeste wetsvoorstellen.
Checks and balances betekent dat de 3 machten elkaar horen te controleren.
    De Tweede Kamer kan de ministers controleren door ze ter verantwoording te roepen

    Rechters kunnen controleren of ministers de wet op de juiste manier toepassen
    wetgevende macht kan rechterlijke macht controleren, bv door wet aan te scherpen
De mogelijkheid van rechterlijke macht om wetgevende macht te controleren bestaat niet, in veel andere westerse landen wel. Zie bron 9, bladzijde 17, over het toetsingsrecht

Legaliteitsbeginsel
Legaliteitsbeginsel betekent dat je kunt worden veroordeeld voor misdaad als het op dat moment in de wet strafbaar is gesteld. Legaliteitsbeginsel bestaat ook als het over democratische rechtsstaat hebben.  Het betekent dat er geen enkele bestuurlijke bevoegdheid bestaat zonder grondwettelijke grondslag. Hoe land wordt bestuurd staat in grondwet. Grondwettelijke politieke spelregels:
    Recht van Tweede Kamer om parlementair onderzoek in te stellen (artikel 70)
    bevoegdheid van burgemeester om gemeenteraad voor te zitten (artikel 125)
    Plicht bewindslieden, zoals ministers en wethouders, om zich te verantwoorden (artikel 42)
    Wijze waarop wet tot stand komt (artikel 67)
    Plicht staatshoofd om op 3e dinsdag van september beleidsplannen van regering voor te lezen (artikel 65)

Politieke participatie
Artikel 4 tm 9 vormt basis voor politieke participatie. De grondrechten die worden gegarandeerd zijn:
    kiesrecht (artikel 4)
    petitierecht (artikel 5)

    vrijheid van godsdienst en levensovertuiging (artikel 6)
    vrijheid van meningsuiting (artikel 7)
    recht op betoging (artikel 8)
    vrijheid van vergadering (artikel, heel verrassend, 9)
Door gebruik te maken van politieke grondrechten kan iedere Nederlander zijn eisen en wensen kenbaar maken en heeft mogelijkheid politieke systeem te beïnvloeden.

Wet openbaarheid bestuur
    Is er om bestuur te kunnen controleren
    wettelijk geregeld in Wet openbaarheid bestuur (WOB)
    hiermee kunnen volksvertegenwoordigers, maar ook journalisten, bestuurders dwingen hun stukken openbaar te maken, kunnen zelfs hiervoor naar rechter stappen

Lees bladzijde 20 en 21 door


2.3 Constitutionele monarchie met parlementair stelsel
Nederland is een land met een monarch, koning(in) aan het hoofd, die aan de macht komt door erfopvolging. We hebben ook een grondwet, constitutie. Daarom is Nederland een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel.
De koningin heeft meer een ceremoniële functie. De troonrede die ze bijvoorbeeld voorleest zijn niet haar plannen maar die van het kabinet. Ze is dus ook niet aansprakelijk voor de uitspraken, maar de ministers. De koningin is dus onschendbaar. De belangrijkste taken van de koningin zijn:

    het plaatsen van handtekening onder alle wetten
    voorlezen van Troonrede op Prinsjesdag
    benoemen ministers en (in)formateurs bij vorming nieuw kabinet
    regelmatig overleggen met minister-president over kabinetsbeleid
Af en toe is er een discussie over de monarchie, sommige mensen vinden dat het niet modern is om een staatshoofd door erfopvolging te krijgen. Zij willen een republiek. Maar er zijn veel meer voorstanders, ook omdat het politiek primaat niet bij de koningin ligt, maar bij de ministers en het parlement. Het koningshuis is een bindende factor in de samenleving.

Parlementaire democratie
De democratie komt uit Athene, de 5e eeuw v.C. Er zijn veel overeenkomsten, maar ook verschillen. In Athene was het een directe democratie, alle burgers (mannen) konden stemmen over een wetsvoorstel, omdat ze met niet zo veel waren. In Nederland hebben we een parlementaire democratie: wij stemmen niet zelf, maar kiezen parlement dat namens ons stemt. Kenmerken van een parlementaire democratie zijn:
    burgers kiezen in het geheim het parlement, dit noemen we indirecte of representatiedemocratie
    iedereen is gelijkwaardig voor de wet en heeft gelijke invloed op samenstelling van het parlement
    ministers zijn verantwoordelijk voor gekozen volksvertegenwoordiging
    macht van overheid wordt gelegitimeerd door vrije en geheime verkiezingen, iedere 4 jaar
    kabinet voert op basis van vertrouwen van meerderheid van de volksvertegenwoordiging beleid
    besluitvorming door regering en parlement door meerderheid van stemmen

    moet rekening houden met rechten en belangen van minderheden
    sprake van tweekamerstelsel, politiek primaat direct gekozen als Tweede Kamer en Eerste Kamer oftewel Senaat wordt  indirect (getrapt) gekozen. Senaat controleert en wordt ook Kamer van reflectie genoemd


2.4 Visies over politieke macht
Hieronder staan enkele visies over machtsverdeling in de democratie. Er zijn descriptieve (beschrijvende) en normatieve (beoordelende) visies, die door elkaar lopen. Sommige zijn echt, anderen een mening over hoe het zou moeten zijn.

    Klassieke democratietheorie
o    systeem van politieke besluitvorming dat algemeen belang realiseert doordat inwoners via verkiezingen mensen kiezen
o    politici doen wat het volk wil  ‘ wil van het volk’
o    schetst ideaalbeeld
o    bezwaar: zijn mensen genoeg geïnformeerd om zuiver oordeel te kunnen vormen over politieke onderwerpen
    Representatiedemocratie
o    realistischer dan klassieke democratietheorie
o    volk legt zeggenschap in handen van gekozen politieke vertegenwoordigers
o    als die zijn gekozen nemen ze zelf besluiten
o    meer plaats voor kracht van politiek leiderschap in deze theorie
o    tegenstelling tussen deelbelangen en algemeen belang

    Pluralistisch democratiemodel
o    aanvulling op representatiedemocratie
o    model erkent de diversiteit in de samenleving
o    gaat ervan uit dat iedere burgers andere belangen heeft, dus allemaal groepen nodig die hun belangen vertegenwoordigt
o    niet alleen via verkiezingen, maar ook maatschappelijke organisaties
o    lidmaatschap vakbond geeft je dus ook politieke macht
    Elitetheorie
o    politieke macht is volgens hun oneerlijk verdeeld
o    in democratie altijd sprake van machtselite, die neemt sleutelpositie in
o    macht is teveel geconcentreerd in grote organisaties en leger enz.
o    volgens dhr. Mills worden er allerlei besluiten buiten het parlement genomen
    Polyarchietheorie
o    verdere uitwerking pluralistisch democratiemodel
o    zeggen dat politiek draait in moderne pluriforme samenlevingen om concurrentie tussen groepen burgers met verschillende belangen
o    polyarchie, een heerschappij van velen

o    iedere belangengroep, politieke partij, moet meer invloed hebben
o    er moeten enkele minimale voorwaarden nodig om democratische beloften waar te maken, zoals vrije eerlijke en regelmatige verkiezingen


Hfd 3 Verkiezingen en kiesstelsels

3.1 Het Nederlands kiesstelsel

Nederlandse kiezers bemoeien zich niet elke dag met verkiezingen, we geven mandaat aan beroepspolitici.
Nederlanders kregen in 1798 voor het eerst kiesrecht, mannen vanaf 20 jaar mochten stemmen. Later werd kiesrecht weer afgeschaft. Sinds 1848 kreeg het volk, onder leiding van Thorbecke opnieuw, blijvend, kiesrecht. Eerst alleen mannen die een bepaald bedrag belasting betaalden, het censuskiesrecht. In 1917 werd het algemeen kiesrecht voor mannen en in 1919 ook voor vrouwen ingevoerd. Dit werd in 1922 in de wet vastgelegd

Kiesrecht
Nederlandse staatsburgers hebben actief kiesrecht, recht om te kiezen, en passief kiesrecht, recht om gekozen te worden. Er zijn 4 niveaus van besluitvorming:
    Europees niveau
o    om de 5 jaar verkiezingen
    landelijk niveau (het Rijk)
o    om de 4 jaar verkiezingen
    provinciaal niveau
    gemeentelijk niveau
Uitgesloten van kiesrecht zijn:
    op landelijk niveau:
o    mensen zonder Nederlandse nationaliteit
    deze mensen mogen gemeentelijk wel stemmen als ze 5 jaar in Nederland wonen
    Europees niveau
o    Als je uit een Eu land komt, mag je in elk EU land stemmen waar je op dat moment verblijft

    Alle niveaus:
o    mensen die door rechterlijke uitspraak zijn ontzet uit kiesrecht
o    mensen die door rechter onbekwaam zijn verklaard (mensen met geestelijke stoornis)

Overheid wil voorkomen dat mensen voor de grap aan verkiezingen meedoen. Daarom zijn er 3 voorwaarden gemaakt waaraan een politieke partij moet voldoen:
    partij moet ingeschreven staan in elk kiesdistrict waarin zij willen proberen stemmen te krijgen
    in elk kiesdistrict 25 handtekeningen verzamelen
    per kiesdistrict 450 euro betalen. Krijgt bedrag terug als ze 75% van de stemmen halen die nodig zijn voor 1 zetel

Evenredige vertegenwoordiging
Nederland heeft een evenredig kiesstelsel, alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het aantal zetels. In die berekening gaat men uit van de kiesdeler, de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel.
Voordeel evenredig kiesstelsel:
    iedere stem telt even zwaar mee bij verdeling zetels
Nadeel:
    veel kleine partijen, waardoor debatteren soms moeilijk en onoverzichtelijk wordt
    moeilijk voor partijen om onderling afspraken te maken met welke partijen ze het dagelijks bestuur gaan maken, zoals College van B&W

Sommige landen hebben hierom een kiesdrempel, een partij moet een minimumpercentage stemmen halen om mee te dingen voor zetels, gevolg hiervan is dat alleen grote partijen in volksvertegenwoordiging komen.

Districten- of meerderheidsstelsel
Districtenstelsel:
    land wordt verdeeld in districten
    kandidaat die in district meeste stemmen krijgt wordt afgevaardigd naar landelijk bestuur
Variant hierop is het meerderheidsstelsel:
    per district moet partij absolute meerderheid halen (50% + 1%)
    niet absolute meerderheid in een keer?
o    2 grootste partijen opnieuw verkiezingen
Voordeel stelsels:
    kiezers kennen kandidaten beter (als district niet te groot is)
    de vertegenwoordigers moeten van alles op de hoogte zijn, generalisten (dus niet zoals PvdD)
In stelsel van evenredige vertegenwoordiging maakt politieke partij wel afspraken welk onderwerp ze nemen, ook hebben ze fractiespecialisten in dienst.
Nadeel:

    Partij die meeste stemmen heeft gehaald, kan toch minste zetels krijgen (zie bladzijde 32 voor uitleg)

Meerderheidsstelsel in Nederland
Eind 20e eeuw had Nederland meerderheidsstelsel. In 1896 kwamen er evenveel districten als Kamerleden, 100. Elk district werd  kandidaat met absolute meerderheid Kamerlid. Begin 20e  eeuw kwam hierop veel kritiek. De verhoudingen van de meeste stemmen en mensen die dat vertegenwoordigde klopten niet. Dus in 1917 werd het stelsel van evenredige vertegenwoordiging ingevoerd.
Resultaat van meerderheidsstelsel is nog te zien aan dat we op 1 persoon stemmen, niet op een partij. Meeste mensen stemmen op de persoon die als eerste staat, de lijsttrekker. Sommige stemmen expres op een vrouw of iemand van buitenlandse afkomst.


3.2 Representatie en representativiteit
Parlementaire democratie is vorm van representatie, oftewel vertegenwoordiging  150 Kamerleden nemen beslissingen voor het volk. Maar er is niet altijd sprake van representativiteit, de beslissingen die ze nemen komen niet altijd een met de wil van het volk.

Knelpunten
Je kunt een kanttekening maken bij het functioneren van een representatieve democratie:
    mensen stemmen op partijen, maar zijn niet eens met alle standpunten. Politieke partijen hebben dus niet altijd steun van de meerderheid van het volk
    Niet-stemmers hebben ook een mening, maar die word niet gehoord
    Grootste groep kiezers is met modaal inkomen, of goede opleiding, politieke partijen richten zich daar meer op  onderkant van bevolking voelt zich ‘buitengesloten’ en stemmen niet meer of op protestpartijen
    er moeten compromissen worden gesloten, dus standpunten waarvoor je hebt gestemd kunnen niet doorgaan

Door gebrek aan representiviteit lijkt politiek ondoorzichtig en onbegrijpelijk  kans groter dat mensen niet meer stemmen
Je kunt dus zeggen dat in democratie je niet iedereen gelukkig kunt maken. Als kloof tussen gevoerde beleid en wensen van burgers te groot wordt dreigt gevaar van politieke desinteresse bij burgers


3.3 Parlementair en presidentieel stelsel
Presidentieel stelsel:
    staatshoofd die ook functie van minister-president vervult  president
    strikte scheiding machten
    president mag team ministers samenstellen
    parlement mag geen ministers dwingen op te stappen
    Iedere 2 jaar verkiezingen waardoor samenstelling Senaat en Huis van Afgevaardigden veranderen
    Leden van Huis van Afgevaardigden wordt gekozen via evenredige vertegenwoordiging
    President en Senaat via districtenstelsel
    In geval van ‘high crimes and misdemeanors’ kan door president of andere hoge functionarissen een minister worden afgezet. Laatste impeachment-procedure (om president af te zetten) was tegen Bill Clinton.
    Om macht president te beperken heeft hij niet het ontbindingsrecht, recht om het Congres te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te roepen, ook moet hij z’n plannen ter goedkeuring aan Congres voorleggen

    president ook opperbevelhebber leger
Nadelen:
    relatie met Congres en Senaat
o    Congres en Senaat probeert president te dwarsbomen  president kan dus niet rekenen op steun van meerderheid in het Congres


3.4 De verkiezingen en formatie
Politieke partijen hebben een verkiezingsprogramma, hierin staan belangrijkste plannen en opvattingen van de partij. De lijsttrekkers brengen de belangrijkste standpunten op tv naar voren.

Verkiezingsstrijd
Avond voor de verkiezingen is er een lijsttrekkersdebat  lijsttrekkers richten zich op zwevende kiezers om hun stem te winnen.
Aantal zwevende kiezers is toegenomen na de verzuiling en polarisatie tussen partijen. Partijen houden zich niet altijd aan verkiezingsprogramma als ze coalitie gaan vormen, want dat gaat niet altijd. De verandering in politieke agenda speelt ook grote rol, nu is milieu, gezondheidszorg en onderwijs belangrijk.

Kabinetsformatie

Regering moet in Nederland kunnen rekenen op steun van meerderheid van de Tweede Kamer. Anders worden wetten ook steeds afgewezen.
Er moeten ook altijd coalities gevormd worden, om de meerderheid te halen.
De informatie
Na het bekendmaken van de nieuwe Tweede Kamer gaat de vice-president van de Raad van State, de voorzitters van der Eerste en Tweede Kamer en de fractievoorzitters van alle politieke partijen op bezoek bij koningin. Zij geven advies over de combinatie het beste regering kan vormen. Dan benoemd de koningin een informateur, iemand die uitzoekt welke partijen gezamenlijk een beleid zouden kunnen voeren dat op voldoende steun kan rekenen in de Tweede Kamer.
Eerst willen ze overeenstemming bereiken over hoofdlijnen van het te voeren beleid. De gemaakte afspraken worden opgenomen in het regeerakkoord. Daarin staan dus voor elk ministerie de hoofdlijnen van het beleid dat de partijen willen gaan voeren. Het regeerakkoord is een compromis: elk van de betrokken partijen krijgt op een aantal punten zijn zin, maar moet zich ook aanpassen.
Regeerakkoord vormt raamwerk voor beleid dat het kabinet wil gaan vormen. De precieze plannen staan in de troonrede en de miljoenennota. Troonrede staan de hoofdlijnen, in miljoenennota de voornemens die er zijn op elk beleidsterrein en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is.

De formatie
Als informateur erin slaagt, benoemd koningin een formateur, degene die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen. Hij moet de ministeries verdelen en zoeken naar personen die geschikt zijn voor de ministers- en staatssecretarisposten. Grootste regeringspartij levert meestal de minister-president. Andere coalitiepartijen leveren een vicepremier. Bij verdelen partijen wordt gekeken naar:
    aantal zetels van de partijen
    zwaarte van de functies

    voorkeuren van de partijen
Laatste stap van het formatieproces is het ontslaan van het oude kabinet en het benoemen van de nieuwe ministers.

De val van een kabinet
Regering mag 4 jaar regeren, tenzij er iets misgaat:
    minister kan al dan niet vrijwillig ontslag aanvragen bij de koningin. Er komen geen nieuwe verkiezingen, want het gaat maar om 1 persoon, er wordt gewoon een nieuwe minister benoemd
    Het hele kabinet biedt ontslag aan, gebeurd als partijen niet meer kunnen samenwerken of als Tweede Kamer het vertrouwen in het kabinet opzegt. Dan krijg je een kabinetscrisis, je hebt 2 mogelijkheden:
o    nieuwe (in)formateur benoemd om nieuwe regering te vormen
o    nieuwe verkiezingen, het kabinet wordt een tijd een demissionair kabinet, dat betekend dat ze geen nieuwe wetten mogen maken of belangrijke beslissingen mogen doen.
De keuze hangt af van oorzaak kabinetscrisis. Als regeringspartij mogelijkheid ziet in een andere coalitie, wordt er een nieuwe (in)formateur benoemd.



Hoofdstuk 4 Het landsbestuur

Het Koninkrijk der Nederlanden bestaat uit Nederland de Antillen en Aruba. De drie lagen bestuur in Nederland zijn:
    Rijksoverheid op landelijk niveau

    Lagere overheid op provinciaal en gemeentelijk niveau
o    Heeft beperkte zelfstandigheid,  maar ook plicht om besluiten van hogere overheid uit te voeren
De onderlinge verhoudingen van deze bestuurslagen zijn vastgelegd in de grondwet. De relatieve zelfstandigheid maakt Nederland een ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat.’


4.1 Regering

Regering:
    Dagelijks bestuur Nederland
    Wordt gevormd door staatshoofd en ministers
Ministerraad:
    Vergadering van de ministers, worden alle beleidsvoornemens besproken
o    minister is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein
    Voorzitter ministerraad is minister-president
o    heeft wekelijks overleg met staatshoofd over lopende zaken
Staatssecretarissen:
    Zijn aangesteld voor onderdelen takenpakket
o    Bijvoorbeeld Buitenlandse Zaken heeft staatssecretaris die zich richt op Europese zaken
Kabinet:

    Alle ministers en staatssecretarissen
o    Verantwoording schuldig aan volksvertegenwoordiging in parlement, kunnen dus op het matje worden geroepen
Constitutionele monarchie:
    Land met koningin wier macht in de grondwet staat vastgelegd
    Staat erin sinds 1848
    Betekent dat ministers verantwoordelijk zijn wat koningin zegt / doet
    Ze kan dus eigenlijk niks doen in het openbaar zonder hun toestemming
    Deze ministeriële verantwoordelijkheid geldt voor alle leden van Koningshuis
    Koningin is voorzitter van Raad van State

Ministeries
Ministers en staatssecretarissen hebben meestal eigen ministerie met veel ambtenaren die voor hun werken. Uitzondering: minister van Ontwikkelingssamenwerking valt onder Buitenlandse Zaken.  Minister zonder portefeuille, want hij heeft geen eigen begroting. Er zijn ook programmaministers, zoals die voor Wonen, Werken en Integratie. Ze hebben geen eigen ministerie, maar wel eigen begroting.

Taken en bevoegdheden

Regering heeft 3 hoofdtaken:
    medewetgeving
    voorbereiding van overheidsbeleid
    uitvoering van overheidsbeleid
Deze drie taken leiden tot takenpakket:
    Ministers nemen besluiten over ‘dagelijkse zaken’. Ze besluiten bijvoorbeeld dat een minister betere beveiliging moet hebben
    Ministers nemen besluiten over meer uitzonderlijke zaken die zonder wetgeving en zonder goedkeuring van parlement kunnen worden genomen. Bijvoorbeeld besluit deelname Nederland bij de NAVO-missie in Irak en Afghanistan.
    Ministers dienen wetsvoorstellen in. 90% van wetsvoorstellen is afkomstig van ministers door ondersteuning van ambtenarenapparaat. Na goedkeuring moet koningin en ministers ondertekenen, zonder handtekening van minister, het contraseign, is wet niet geldig
    Ministers nemen Algemene Maatregelen van Bestuur (aMvB’s) om raamwetten nader in te vullen. Heeft geen goedkeuring van parlement nodig, maar wordt bij Koninklijk Besluit geregeld.
    Regering maakt jaarlijks haar beleidsplannen bekend  troonrede. En door aanbieding van begroting  miljoenennota.



4.2 Parlement
Staten-Generaal:
    Volksvertegenwoordiging op landelijk niveau
    bestaat uit Eerste en Tweede Kamer, samen ookwel het parlement
PSV
    Parlement, is hetzelfde als
    Staten-Generaal, en als
    Volksvertegenwoordiging
RKC
    Regering, is hetzelfde als
    Kabinet, en als
    Coalitie

De Tweede Kamer
    Telt 150 leden
    Leden worden rechtstreeks gekozen
    Tweede Kamerleden hebben fulltime functie
    Heeft 2 hoofdtaken:
o    medewetgevende taak: Tweede Kamerleden mogen wetsvoorstellen indienen
o    controlerende taak: Kamerleden volgen activiteiten van regering nauwlettend

Medewetgevende taak

Tweede Kamer heeft rechten om taak als medewetgever te vervullen:
    stemmen over wetsvoorstellen
    recht van amendement: recht om wetsvoorstel te wijzigen
    recht van initiatief: recht om zelf wetsvoorstel in te dienen
    budgetrecht: recht om jaarlijkse begroting aan te nemen of te verwerpen
Door medewetgevende bevoegdheden kan Tweede Kamer invloed uitoefenen op regeringbeleid  beleidsbepalende taak

Controlerende taak
Hierbij let Tweede Kamer erop of ze het met de beleidsdoelen van de regering eens is. Maar ook of de middelen die worden ingezet effectief, dus dat het middel het verwachte resultaat geeft, en efficiënt, dus dat het met zo weinig mogelijk middelen wordt behaald, zijn. De rechten hiervoor zijn:
    Vragenrecht: stellen van vragen aan bewindslieden. Schriftelijke Kamervragen moet minister binnen 3 weken beantwoorden. Dinsdagmiddag is  er ook vragenuurtje
    Recht van interpellatie: het ter verantwoording roepen van bewindspersonen over het regeringsbeleid. Door interpellatie wordt vastgestelde agenda van de Kamer doorbroken. Spoeddebat als meer Kamerfracties interpellatie willen, maar minimale steun voor spoeddebat is 30 Kamerleden.

    Recht van motie: mogelijkheid om schriftelijk uitspraak te doen over beleid minister
o    motie van afkeuring: beleid van minister wordt afgekeurd; bij motie van wantrouwen wordt minister zelf negatief beoordeeld
    Recht van enquête: recht om zelfstandig onderzoek in te stellen als er niet genoeg informatie over iets is verkregen. Getuigen kunnen worden gedwongen voor enquêtecommissie te verschijnen.

Informele middelen
Naast formele heeft Tweede Kamer ook informele rechten om medewetgevende en controlerende taak te vervullen:
    Lobbyen bij ministers
    Overleg plegen met ambtenaren en pressiegroepen voor verwerven van steun
    Massamedia, er gebruikt van maken

Eerste kamer
    Telt 75 leden
    Wordt ook de Senaat genoemd
    Getrapt gekozen, door Provinciale Staten
    Een dag per week vergadering
    Moet wetsvoorstellen toetsen aan staatsrechterlijke normen, vervult dus rol van ‘laatste controle’
    geen recht van amendement, dus wetsvoorstel niet veranderen, alleen aannemen of afkeuren
    geen recht van initiatief, mag geen wetsvoorstel indienen

    wel recht om schriftelijke vragen in te dienen en parlementaire enquête instellen
    Het primaat ligt bij de Tweede Kamer, dus eerste kamer maakt bijna geen gebruik van deze rechten
    uitoefenen van druk kan via politieke partij waar hij/zij lid van is


4.3 Provincie en gemeente
Provinciale en gemeentelijke overheid om in Den Haag niet alles kan worden beslist. Subsidiariteitsbeginsel: de grote lijnen worden vastgelegd door de overheid, de invulling wordt aan lagere overheden overgelaten. Dat is omdat:
    lagere overheden beter op hoogte zijn van regionale en lokale situatie en kunnen dus beter beoordelen
    lagere verheden staat dichter bij burgers zodat ze makkelijker door burgers aan kunnen worden gesproken

De provincie
Ruimtelijke ordening en milieu zijn de belangrijkste taken van provincie. De provincie maakt streekplannen, daarin staat welke activiteiten in een gebied passen. Ze moeten bij het maken rekening houden met rijksbeleid. Het Rijk kan de provincie dwingen een streekplan te herzien, het Rijk geeft dan aanwijzingen.
Provinciale  Staten:
    1x in de 4 jaar worden daarvoor verkiezingen gehouden
    gekozen vertegenwoordigers vormen het

    aantal leden is afhankelijk van het aantal inwoners van de provincie
    leden onderhandelen om coalitie te vormen
    er kunnen geen vervroegde verkiezingen plaatsvinden
Gedeputeerde Staten:
    De coalitie van de Provinciale Staten
    dagelijks bestuur van provincie
    voorzitter is de Commissaris van de Koningin
o    wordt niet gekozen, maar benoemd
o    door minister van Binnenlandse Zaken (officieel door koningin, maar gebeurt niet)
o    Vertrouwenscommissie maakt een beschrijving van eisen waaraan de commissaris moet voldoen
o    kiezen aantal kandidaten die met vertrouwenscommissie in gesprek gaan
o    daarna lijstje met 2/3 kandidaten die geschikt zijn

De gemeente
Gemeentebestuur is verantwoordelijk voor verloop openbaar leven in de gemeente.
Uitvoerende taken:

    politie, brandweer enz.
    bijhouden huwelijken, geboorten en sterftegevallen
    wegen
    huisvuil etc.
De laatste jaren komen er ook steeds meer beleidstaken vanuit Den Haag naar de gemeente. Bijvoorbeeld over het onderwijs enz.
Gemeenteraad:
    Bestuur van de gemeente
    eens in de 4 jaar gekozen
    aantal gemeenteraadsleden afhankelijk van aantal inwoners
    5 jaar Nederlandse nationaliteit, mag je stemmen
    dagelijks bestuur College van Burgemeester en Wethouders, B&W
o    Wethouders gekozen door gemeenteraad
o    Burgemeester wordt voor 6 jaar benoemd
o    procedure zelfde als bij commissaris van de Koningin, maar dan kies de commissaris van de koningin uiteindelijk 1 kandidaat, en ministers van Binnenlandse Zaken kiest burgemeester


4.4 Dualisme en monisme
Dualistisch stelsel, een regeringsstelsel waarbij er sprake is van een duidelijke scheiding tussen regering en volksvertegenwoordiging. In de VS wordt dualisme toegepast. Tegenover dualisme staat monisme, regeringsstelsel waarbij de regering steunt op een meerderheid in de volksvertegenwoordiging en daarmee min of meer een eenheid vormt. In Groot-Brittannië wordt monisme toegepast.


Dualisme in Nederland
Er is sprake van dualistisch stelsel: ministers kunnen geen Kamerlid zijn en de volksvertegenwoordiging heeft grondwettelijke rechten om haar controlerende taak vorm te geven, maar de coalitiefracties in de Tweede Kamer stellen zich minder onafhankelijk bij deze taak.
    mogelijkheid om tijdens kabinetsperiode zelfstandig standpunten in te nemen, wordt bij coalitiefracties beperkt door regeerakkoord, afspraken tussen partijen over beleid. Kritiek op iets wordt daarom vaak overgelaten aan oppositie
    coalitiefracties steunen het kabinet vaak uit angst voor kritieke houding ten opzichte van de partijgenoten in het kabinet. Fractie- of partijdiscipline is houding om steeds met hele fractie de partij te steunen.
    Veel bewindslieden hebben sterke persoonlijke band met Tweede Kamerleden.
Ook houden ze bewindsliedenoverleg, de avond voor vergaderingen. Dat is een overleg tussen ministers en staatssecretarissen van partij en de top van de Tweede Kamer fractie van de partij.
    Torentjesoverleg, werden veel afspraken gemaakt tussen kabinet en coalitiefracties. Deelnemers hiervan zijn minister-president, vicepremier en voorzitter van de coalitiefracties in de Tweede Kamer.
Het ‘Torentje’ is afgeschaft door veel kritiek erop en op het gebrek aan dualisme. Er worden nog steeds vergaderingen gehouden (door oppositie), ook wel ‘achterkamertjespolitiek’  genoemd.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.