Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 16

Beoordeling 3.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 918 woorden
  • 18 mei 2011
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 3.7
6 keer beoordeeld

16.1
Het weefselvocht dat de cellen omringt neemt allerlei voedingsstoffen op zich en geven dit weer af aan de cellen. Hierdoor kan het worden opgeslagen. De voedingsmiddelen kunnen niet rechtstreeks worden opgenomen en moeten daarom worden verkleind doormiddel van vertering. Ze passeren dan de cellen van je darmwand en lossen op in je bloedplasma of in de lymfevloeistof. Via je bloedvaten komen ze bij cellen.

De kleinste koolhydraatmoleculen zijn monosachariden. Glucose is hier een voorbeeld van. Een disacharide is een verbinding van twee monosachariden. Zetmeel is een reservestof voor planten. Het koolhydraat cellulose is een belangrijk bestanddeel van de voedingsvezels. Zetmeelmoleculen en cellulosemoleculen zijn beide een polysacharide.


De afbraak van eiwitten gaat als volgt: Eerst breekt je darmkanaal de eiwitmoleculen uit het voedsel stapsgewijs af. Eerst ontstaan polypeptideketens en uiteindelijk duizenden aminozuren. Via het bloed bereiken de aminozuren je spieren, hier worden weer nieuwe lichaamseigen spiereiwitten van gemaakt. Als je lichaam een aminozuur van de 20 essentiële aminozuren niet uit je voeding kan halen maakt het deze zelf aan. De aminozuren die het lichaam niet zelf kan maken zijn de essentiële aminozuren.

Vetzuurmoleculen zijn verbonden met één glycerol molecuul. Door de vetzuurstaarten van de glycerolkop te scheiden ontstaan opneembare moleculen. Een vetzuur met een dubbele binding is een onverzadigd vetzuur. Als er meerdere dubbele bindingen zijn in een vetzuur is het een meervoudigd onverzadigd vetzuur.

Gal verdeelt grote vetklonten en vetdruppels tot miljoenen kleine vetdruppeltjes(er zijn ook enzymen die het omgekeerde doen). De mechanische bewerking is het doorslikken en vertering doormiddel van gal. De chemische bewerking is doormiddel van verteringssappen die enzymen bevatten die ervoor zorgen dat de grotere moleculen tot kleinere moleculen worden omgezet.


16.2
Elk enzym past precies bij één molecuul, zijn substraat. Bij een botsing tussen deze twee binden ze zich tot een enzym-substraat-complex. Zodra de reactie voltooid is laten ze elkaar weer los.

De enzymactiviteit neemt toe bij stijgende temperatuur(door een snellere beweging). Enzymen zijn eiwitten, als deze eenmaal zijn verwarmt en van vorm zijn verandert kunnen ze ook niet terug worden verandert. Het eiwit is gedenatureerd. Eiwitten zijn erg gevoelig voor temperatuur het moet niet te warm zijn en niet te koud er moet een optimum temperatuur zijn. Enzymen zijn ook gevoelig voor de pH waarde.

Door te kauwen vermeng je het enzym amylase in contact met de moleculen van de voedingsstoffen. Alles dat op -ase eindigt is een enzym. Het gene dat daarvoor komt is een verwijzing naar het substraat dat hier op past. In dit geval is dit Amylum(zetmeel). Enzymen verkleinen de moleculen van het substraat waar het op past zodat het klaar is voor de vertering.

In de twaalvingerige darm worden vetdruppeltjes kleiner. Dit gebeurt door de inwerking van gal(emulgeren).


16.3

Aan de binnenkant van je verteringskanaal zit een slijmvlieslaag. Deze bestaat uit dekweefselcellen. Tussen deze cellen zitten kliercellen. Deze geven slijm af in je darmholte. De kliercellen in je maag en dunne darm produceren verteringsenzymen. Het paseren van kleine moleculen uit de darmholte langs de darmwandcellen en de wandcellen van haarvat of lymfevat heet resorptie. Er zijn verschillende manieren van resorptie, het passieve transport bestaat uit diffusie en osmose. Het actieve transport kost de cellen energie.

In de dikke darm worden ook nog een aantal voedingsstoffen er uit gehaald. Deze komen via de darmwand in de poortader. Hoe meer voedingsvezels je eet hoe gemakkelijker de voedselbrij door de dikke darm gaat. De bacterien in de dikke darm zorgen voor de kleur van de ontlasting. Deze veranderen de groene galkleur in een bruine kleur.



16.4
De lever is een sterk doorbloed orgaan, het heeft de leverslagader waardoor zuurstofrijk bloed komt. Het heeft de poortader, deze vervoert voedingsstoffen naar de lever. Deze aders vertakken zich zodat het bloed overal in de lever kan komen. Via poriën in de wanden kunnen uitwisselingen van stoffen worden verricht. De bepaalde waarde van de hoeveelheid opgeloste voedingsstoffen in het bloed van je leverader schommelt rond een bepaalde waarde, de homeostase.

Wanneer je glucose gehalte in je bloed verlaagt haalt de lever extra uit de glycogeen voorraad en stopt dit in je bloed bij de leverader.

Aminozuren worden ook opgenomen in je bloed via de poortader. Deze worden gebruikt op plekken waar herstel/reparatie nodig is. Ook waar nieuwe cellen ontstaan zijn ze nodig. Je lever zelf gebruikt aminozuren voor de opbouw van bloed-eiwitten. De niet bruikbare aminozuren worden afgebroken en verwerkt in het ureum.

Vetten worden niet rechtstreeks naar de lever gebracht maar gaan eerst via de lymfe en ondersleutelbeenaders. Bovendien gaan ze niet allemaal naar de lever maar ook naar andere organen.

Gal wordt gemaakt door de afbraak van hemoglobine van versleten rode bloedcellen. Dit wordt een geelgroene kleurstof en dit vermengt zich in een galbuisje met water, galzouten en slijm. Dit wordt gal. Gal wordt opgeslagen in de galblaas en van daar wordt het afgegeven in de darm zodra er vetrijk voedsel in de twaalfvingerigedarm komt. De gal emulgeert het vet en zorgt ervoor dat je het kan uitpoepen.


16.5
In het kapsel van Bowman zit een filter. Dit zijn de kluwen haarvaten(glomerulus). De wanden hiervan zijn opgebouwd uit dekweefseltjes en deze sluiten niet erg hecht op elkaar aan waardoor ze een soort vergiet vormen. De hoge bloeddruk hier perst een deel van het bloedplasma door de gaatjes naar buiten((ultra-)filtratie). Deze vloeistof, de voorurine komt terecht in de holte van het kapsel van Bowman.

De voorurine gaat naar het nierbekken. De wanden stoppen de bruikbare stoffen weer terug in het bloed aangezien niet alles er kon worden gefiltreerd(terugresorptie).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.