Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Gedeeltelijke Fysiologie en anatomie

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 1e klas hbo | 10720 woorden
  • 18 maart 2011
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Spijsverteringsstelsel
1.Noem de belangrijkste taken van het spijsverteringsstelsel
• Opnamen van voedsel door de mond
• Fijnmaken van voedsel
• Vloeibaar maken van voedsel
• Verteren van voedsel
• Opnamen in het bloed
• Verwijderen van onverteerbare resten uit het lichaam
• Afbraak van stofwisselingsproducten en vreemde stoffen.

2.Noem de belangrijkste onderdelen van het spijsverteringsstelsel, vanaf de mond tot de anus.
• Os Mond

• De Phanrynx Keelholte
• De oesophagus Slokdarm
• Ventriculus Maag
• Duodenum Dunne darm
• Caecum Dikke darm
• Rectum Anus

3.Benoem de gebitselementen in de boven en onderkaak; vermeld hoeveel van elk element aanwezig is.
Volledig gebit Boven; 3212 onder; 2123
6 ware kiezen
4 valse kiezen
2 hoektanden
4 snijtanden

Melkgebit
4 snijtanden
2 hoektanden
4 melkkiezen

4.Welke speekselklieren onderscheidt men en waar bevinden die zich?
• De oorspeekselklieren Glandulae parotideae
• Onderkaakspeekselklieren Glandulae submandibulares
• Ondertongspeekselklieren Glandulae sublinguales
• Amylase is een enzym dat in het speeksel zit.
• De speekselafscheiding vindt continu plaats en werkt reflexmatig.


5.Welke onderdelen scheidt men in de keelholte? Welke structuren bevinden zich inde keelholte dan wel monden daar uit?
De keelholte (pharynx) is de ruimte achter de mondholte eb de neusholte, en is de opening naar het strottenhoofd.
De pharynx bestaat uit drie in elkaar overgaande ruimtes. Men onderscheidt;
De neus-keelholte Nasopharynx Achter de neusholte
De mond-keelholte Oropharynx Achter de mondholte en de overgang naar
Het strottenhoofd en de slokdarm Laryngopharynx.
De neus-keelholte en de mond-keelholte worden incompleet van elkaar gescheiden door het zachte gehemelte. In de neus-keelholte monden de buizen van Eustachius uit.

6.Hoeveel maagsap wordt dagelijks geproduceerd en welke bestandsdelen bevat het?
Per etmaal wordt ongveer 1500ml maagsap afgescheiden. Het is een waterige, zuur reagerende vloeistof, die de volgende bestandsdelen bevat; 220-221
• Ongeveer 0.5% vrij zoutzuur (HCl)
• Slijm
• De zogeheten intrinsieke factor. (bind zich aan vitamine b12)
• Enzymen.

7. Uit welke delen bestaat de dunne darm?
De dunne darm is 5 á 6 cm in doorsnee. Men onderscheidt drie delen;
• De twaalfvingerigedarm Duodenum 25cm

• De nuchtere darm Jejunum
• De kronkeldarm Ileum

8. Wat zijn de voornaamste functies van de dunne darm?
Functies van de dunne darm ;
• Mechanisch; voort bewegen en kneden van voedsel.
• Secretorisch; afscheiden van darmsap door de darmklieren.
• Resorberen; het opnemen van de verteringsproducten in het bloed en de lymfe.

9.Noem de belangrijkste functies van het darmsap en vertel hun functies.
Darmsappen en enzymen van de dunne darm. (blz 131)
Darmsap bestaat uit water, slijm en enzymen.
In de dunne darm vinden we de volgende enzymen;
• Peptidasen; de laatste eiwit splitter, van te voren zijn ze al gesplitst in de maag (pepsine) en door de pancreas trypsine).
• Disacharidasen ; waartoe maltase, sucrase en lactase behoren.
• Enterokinase; deze zorgt voor de activering van trypsine.


10.Welke enzymen bevinden zich in het pancreassap en wat is hun functie?
De enzymen van de Pancreas.
De pancreas scheid doormiddel van exocriene klieren enzymen af, deze zijn belangrijk bij de afbraak van allerlei voedingsstoffen. De pancreas maakt zo’n 15 enzymen aan, die kunnen onderverdeeld worden in 3 hoofdgroepen.
• Koolhydraten worden gesplitst door Amylase, een enzym dat langere ketens zetmeel splitst in enkelvoudige suikers
• Eiwitten worden gesplitst door het enzymen zoals; trypsinogeen, chymotrypsinogeen en carboxypeptidase. De pancreas scheidt deze enzymen uit in inactieve vorm. Pas in het duodenum worden deze enzymen geactiveerd tot hun werkzame vorm. Het niet actieve trypsinogeen wordt door het uit de duodenumwand afkomstige entrokinase omgezet tot trypsine, de werkzame vorm; een voorzorgsmaatregel die nodig is om zelfvertering van de pancreaseiwitten te voorkomen.
• Lipasen, in de vorm van een aantal enzymen die verschillende typen vetten splitsen.

11.Welke voedingsstoffen dient het voedsel te bevatten? Welke mineralen en andere essentiële stoffen dienen zich tevens in het voedsel te bevinden?
Voedsel moet bevatten;
• Eiwitten
• Koolhydraten
• Vetten
• Water
• Mineralen
• Vitaminen (vit. C kan niet door het lichaam worden aangemaakt.)

Vitamine
KADE_vet oplosbaar__
B+C Water oplosbaar.

12. Noem enzymen die in de pancreas worden gevormd en die in darm worden uitgescheiden (exocriene secretie); beschrijf hun werking.
exocriene klieren, die hun pancreassap (800ml) via de ductus pancreaticus door de papil van Vater in het duodenum laat stromen. Het sap bestaat in feite alleen uit waterig secreet en enzymen. Het waterige secreet bevat veel natriumcarbonaat, maakt de zure maaginhoud alkalisch. De pancreas maakt zo’n 15 enzymen aan, die kunnen onderverdeeld worden in 3 hoofdgroepen.
• Koolhydraten worden gesplitst door Amylase, een enzym dat langere ketens zetmeel splitst in enkelvoudige suikers

• Eiwitten worden gesplitst door het enzymen zoals; trypsinogeen, chymotrypsinogeen en carboxypeptidase. De pancreas scheidt deze enzymen uit in inactieve vorm. Pas in het duodenum worden deze enzymen geactiveerd tot hun werkzame vorm. Het niet actieve trypsinogeen wordt door het uit de duodenumwand afkomstige entrokinase omgezet tot trypsine, de werkzame vorm; een voorzorgsmaatregel die nodig is om zelfvertering van de pancreaseiwitten te voorkomen.
• Lipasen, in de vorm van een aantal enzymen die verschillende typen vetten splitsen.

13.Benoem en beschrijf de belangrijkste functies van de lever.(blz256-257)
De lever is een zeer belangrijk orgaan, een spin in het web van de stofwisseling van onder andere koolhydraten, hormonen, vitaminen enz.
De aantal functies van de lever is zeer groot.
• Depot voor voedingsstoffen. De verschillende voedingstoffen die in depot zijn opgeslagen geeft de lever aan het bloed af waneer dat nodig is. Zo regelt de lever; bloedsuikergehalte, opbouw en afbraak van eiwitten en de vetstofwisseling.
• Galvorming
• Vorming van vitamine
• Ontgiftende werking
• Vorming van antilichamen
• Reguleren van wateruitscheiding
• Bloedreservoir.

14. Benoem de verschillende onderdelen van de galwegen.
Pet etmaal scheidt de lever 500ml tot 1000ml gal af; de bevat water, slijm cholesterol, galzouten en galkleurstoffen. Gal is zwak alkalisch. De gal verlaat de lever door de leverbuis (ductus hepaticus). Deze verenigt zich met de galblaasbuis (ductus cysticus) aan het einde van deze buis ligt de galblaas (vesica fellea), die aan de onderzijde van de lever ligt. De gemeenschappelijke afvoergang, de galbuis (ductus choledochus), voert de gal naar het duodenum en mondt samen met de uitvoergang van de pancreas in de papil van vater uit. De gal kan van de lever dus op 2 manieren naar de darm stromen, direct of via de galblaas.

15. Door welke enzymen worden eiwitten in het maag-darmkanaal afgebroken en wat is het uiteindelijke product van de afbraak?

• Pepsinogeen wordt in de maag geactiveerd door maagzuur en wordt pepsinogeen Pepsine.Pepsine zal de eerste ketenen van de eiwitten splitsen in de maag.
• Peptidasen; de laatste eiwit splitter, van te voren zijn ze al gesplitst in de maag (pepsine) en door de pancreas (trypsine).
• Het eindproduct is Aminozuur

16.Door welke enzymen worden koolhydraten afgebroken in het maag-darmkanaal en wat is het uiteindelijke product van die afbraak?
• Het voornaamste enzym is Amylase uit het pancreassap, dit is erg krachtig in zijn werking op de voedselbrij in het duodenum. Hier worden voornamelijk de suikers gesplitst in dubbele suikers vooral in maltose.
De belangrijkste spiltsende enzymen in het dunnedarmsap zijn;
• Sucrase splitst sucrose in glucose en fructose.
• Lactase splitst in galactose en glucose
• Maltase dat maltose splist in twee moleculen glucose; Isomaltase of a-dextrinase, dat grote suikermoleculen splitst in ketens van korte suikermoleculen; glucoamylase, dat maltoseketens afbreekt tot losse glucosemoleculen.

17. Welke hormonen zijn betrokken bij de regeling van de bloedsuikerspiegelgehalte en wat is daarbij precies hun taak?
• Wanneer weefsel en organen glucose nodig hebben nemen zij dit op vanuit het bloed. Het bloedsuikergehalte daalt daardoor. De lever zorgt ervoor dat de hoeveelheid glucose op peil wordt gehouden door glycogeen in glucose om te zetten.
• De omzetting van glycogeen naar glucose wordt hormonaal geregeld, door het hormoon adrenaline uit de bijnier en vermoedelijk ook door het hormoon glucagon uit de pancreas.


18.Door welke enzymen worden vetten afgebroken in het maag-darmkanaal en wat is het uiteindelijke product van die afbraak?
• Gal emulgeert vet tot kleine vetdruppels
• Pancreas maakt van vet glycerol en vetzuren
• Afgebroken vetten worden direct in de cellen van de darmwand geresynthetiseerd tot vetten en afgevoerd via de lymfevaten van de darm. De rest komt via de poortader terecht in de lever en wordt daar gesynthetiseerd tot onder andere cholesterol. Overtollig vet gaat naar de vetdepots van het lichaam, zoals onder de huid en rond om de organen. (reserve vet) De vetdepots zijn nooit in rust, er wordt steeds vet opgebouwd en gemobiliseerd. Dit laatste gaat naar de lever, waar een deel wordt afgebroken in vetzuren en glycerol en een ander deel wordt omgezet in triglyceriden.

19.Noem een aantal vitaminen en hun functie.
Vitamine Generieke naam Herkomst Functie Gebreksziekte
Vitamine A Axerofol Melk, boter, kaas, vette vis, eieren Ogen en slijmvliezen Nachtblindheid
Vitamine B Aneurine Ongepelde rijst, graankorrel, volkoren brood, bier (gist) melk Verbranding van koolhydraten hartfalen, neurologische problemen, beriberi
Vitamine B12 Cobalamine Dierlijk eiwit Bloedaanmaak Bloedarmoede
(pernicieuze anemie)
Vitamine C Ascorbinezuur Vruchten en groenten Ademhaling cel enzymreacties,
Gunstig beïnvloeden Slijmvliesaandoening, scheurbuik.
Vitamine D Caciferol Ergosterol wordt in huis door zonlicht omgezet in vitamine D. levertraan melk. Calcium en fosforstofwisseling. Rachitis (Engelse ziekte)
Vitamine E Tocoferol Kiemen van tarwe, groene planten en eierdooiers Voortplanting en hart en bloedvaten Onbekend en zeldzaam

Vitamine K Philochinon Groene planten, lever en darmflora Vorming van protrombine in de lever. stollingsstoornissen



Uitscheidingsstelsel
1.Noem de belangrijkste organen die deel uitmaken van het uitscheidingsstelsel en noem de belangrijkste functies van het uitscheidingsstelsel.
• Nieren (renes) waar urine gevormd wordt.
• Urinewegen voor de afvoer en tijdelijke opslag van de urine.
• Door de nieren gevormde urine komt in de Nierbekken die via de urineleiders (ureters) naar de blaas (vesica urinaria) gaat, hier wordt de urine tijdelijk opgeslagen.
• Bij het plassen wordt de urine geloosd via urinebuis (urethra).
• De nieren spelen een belangrijke rol in de water en zout huishouding.

2.Beschrijf hoe een nier is gebouwd en uit welke verschillende structuren een nier bestaat.
• Een buitenste smalle laag, de schorslaag. Gespikkeld van uiterlijk.
• Een binnenste brede laag, de merglaag. Ziet er streperig uit, met een aantal kegel vormige structuren, die met de punt naar de nierbekken wijzen.
• Het gestippelde uiterlijk van de schors wordt veroorzaakt door de nierkapseltjes , kleine bolvormige structuren, die bestaan uit gekronkelde kanaaltjes. Hier wordt de eerste urine gevormd (ultrafiltraat).
• Het nierkapseltje en de glomerulus worden samen het lichaampje van Malpighi genoemd.

• Het kapseltje wordt het kapsel van bowman genoemd.

3.Beschrijf de bouw van het nierkanaaltje of nephron; benoem de verschillende onderdelen.
• Het kapsel van bowman vorm het begin van het nephron. Deze nephronen verlopen van de schors naar de merglaag en weer terug.
• Aan het nephron onderscheidt men;
• Het nierkapseltje
• De wanden van het kapsel zetten zich voort in het gekronkelde kanaaltje van de eerste orde (tubulus contortus primus) of te wel de proximale tubulus.
• Dit deel gaat over in de lis van Henle, die in het merg ligt. De lis van Henle bestaat uit een afdalend en opstijgend been.
• Het opstijgende been zet zich voort in het gekonkelde kanaaltje van de tweede orde (tubulus contortus secundus) of te wel distale tubulus. Dit deel ligt weer in de schors.
• De tubulus contortus secundus mondt uit in het verzamelbuisje dat in de merglaag ligt. Eén verzamelbuisje dat afkomstig is uit verschillende nierkaspseltjes, mondt via de papil van een piramide uit in het nierbekken.

4. Beschrijf de bouw van de glomerulus en kapsel van bowman; leg het proces van de ultrafiltratie uit.
• Kapsel van Bowman (nierkapseltje), gelegen in de schorslaag. Het is een dubbelwandig zakje dat is opgebouwd uit plaveiselepitheel. In ieder kapsel bevindt zich een kluwen van haarvaten: de glomerulus, die bestaat uit een groot aantal lusvormige arteriële capillairen van het vas afferens (aanvoerend vat). Het vas afferensis een arteriole van de arteria renalis. De arteriole die het bloed uit het kapsel afvoert wordt de vas efferens (afvoerend vat) genoemd. Het kapsel van Bowman vormt met de glomerulus een functionele eenheid. Het geheel wordt nierlichaampje (lichaampje van Malpighi) genoemd. Diameter ervan bedraagt ongeveer 0,2 mm.

• (ultra)filtratie:
waar bloedvaatstelsel en uitscheidingssysteem elkaar ontmoeten, namelijk in glomerulus en kapsel van Bowman, zorgt de in de glomerulus heersende bloeddruk ervoor dat bijna al het bloedplasma in het kapsel van Bowman geperst wordt.
Alleen eiwit wordt niet doorgelaten. Dit proces wordt ultrafiltratie van het bloed(plasma) genoemd. Het gevormde ultrafiltraat wordt voorurine genoemd.
Per minuut stroomt er ruim een liter bloed door de nieren en er wordt per 24 uur 180 liter voorurine geproduceerd. Dit betekent dat het bloedplasma in ons lichaam per 24 uur wel 60 keer gefiltreerd wordt!

5.Noem de taken van de nieren bij de regeling en samenstelling van de lichaamsvloeistoffen.
• De hoeveelheid uit te scheiden vloeistof (wateruitscheiding)
• De zuurgraad van de uitgescheiden vloeistoffen
• Het uiteindelijke gehalte aan de elektrolyten van de urine
• De uitscheiding van schadelijke stoffen
• Behoud van nuttige stoffen

6.Leg uit wat het begrip terugresorptie betekend en beschrijf waar terugresorptie van de belangrijkste stoffen plaats vindt.
• Per dag produceert een gezonde volwassenen in totaal slechts 1,5 tot 2 liter urine. Dat betekend dat het grootse deel van de 170lieter ultra filtraat naar de glomerulus door de rest van de nierkanaaltjes (de tubuli en lissen van Henle) weer moeten teruggehaald naar het bloed.
• In de distale delen van de nierkanaaltjes van de regeling plaats van de uiteindelijke terug resorptie van de elektrolyten.

na het kapsel van Bowman komt het ultrafiltraat in het tubulussysteem terecht. Hier wordt ongeveer 99 % teruggeresorbeerd
• excretie:
door het tubulussysteem kunnen bepaalde stoffen actief vanuit het bloed naar de urine getransporteerd worden.
De processen van terugresorptie en excretie worden beïnvloed door drie hormonen:
• ADH (antidiuretisch hormoon, ook wel vasopressine genoemd, is ook een neurotranmsmitter).gemaakt door hypothalamus): maakt de wanden van de tubuli en verzamelbuisjes doorlaatbaar voor water en bevordert zo dus de terugresorptie van water. Bij een tekort aan ADH treedt er een versterkte urineproductie op.
• Aldosteron (uit de bijnierschors) zorgt voor de terugresorptie van Natium en de excretie van Kalium in de tubuli.
• PTH (parathyroïdhormoon of parathormoon) uit de bijschildklier)bevordert de terugresorptie van Calciumen de excretie van fosfaten in de tubuli.

7. Hoe is de blaas gebouwd? Beschrijf in het kort de werking van de blaas.
• De blaas (vesica urinaria) ligt in het kleine bekken, bedekt door het buikvlies, vlak achter de symfyse. In lege toestand is ze afgeplat, maar in gevulde toestand kan ze zelfs tot de navel reiken.
• Ze bestaat uit een slijmvlieslaag
• Verschillende dikke lagen glasspierweefsel, die naar onderen overgaat gaan in de kringspieren van de blaashals.
• De functie van de blaas is opslag van de urine die druppelsgewijs via de ureters binnen komt. De blaas kan zich geleidelijk vullen tot ongeveer 400ml.

• Bij flinke vulling van de blaas gaat een prikkel naar de hersenen toe, waardoor men zich bewust wordt van de vulling en krijgt met aandrang. Op bevel van de hersenen kom de willekeurige spier van de sfincer in actie waarop deze zicht ontspant en de urine via de urethra geloosd kan worden.

8.Noem een aantal normale bestandsdelen van urine. Licht hun aanwezigheid zoveel mogelijk toe.
Na ultrafiltratie, terugresorptie en excretie door het nefron ontstaat dus zo’n 1 ½ liter (eind)urine. Hier volgt de normale samenstelling van urine:
• ± 95 % water
• zouten (die te veel zijn opgenomen of gevormd in het lichaam, b.v. Natrium, Kalium en Calcium
• afbraakprodukten van de stofwisseling, b.v. ureum (uit eiwitten, urinezuur (uit de celkern), kreatinine (uit de spieren). De hoeveelheid ureum is afhankelijk van de hoeveelheid met het voedsel opgenomen eiwit en van de hoeveelheid lichaamseiwitten worden afgebroken.
• Urinezuur, pet etmaal wordt ongeveer 1.5 tot 4.0 mmol urinezuur in de urine uitgescheiden. Dit is afkomstig van de afbraak van de kerneiwitten (nucleoproteíne) dit zijn eiwitten uit de kernen van de celllen.



Het hormoonstelsel

1.Noem de klieren die worden gerekend tot de klieren met een endocriene functie.
• De schildklier (glandulae thyroidea)
• De bijschildklier (glandulae paratheroideae)
• De bijnieren (glandulae suprarenales)
• De eilandjes van Langerhans in de pancreas.
• De geslachtsklieren (ovarium en testis)
• Het hersenaanhangsel (hypofyse) in combinatie met de hypothalamus
• De pijnappelklier (apifyse, corpus pineale).

2.Beschrijf hoe het systeem werk van regulering van de productie van hormonen door terugkoppeling via het hypofyse –hypothalamussysteem.

• Hormonen worden in kleine hoeveelheden geproduceerd, en het is van belang dat het steeds de juiste hoeveelheden zijn. Daartoe bestaat een systeem om afgifte van hormonen naar behoefte te stimuleren of te remmen. Dit wordt het systeem van negatieve terugkoppeling genoemd.
• Daling van de hormoonspiegel leidt tot stimulering van de afgifte; bij stijging van de hormoonspiegels treedt een remming op. Bij deze terugkoppeling speelt het zenuwstelsel een centrale rol, in de vorm van het hypofyse- hypothalamussysteem aan de basis van de hersenen. Hier worden naast een aantal normale hormonen, de hormonen geproduceerd die zorgen dat elders in het lichaam de hormoonproductie wordt gestimuleerd. Deze hypofyse –hypothalamushormonen worden de ‘’voedende’’, ofwel trope, hormonen genoemd.

3.Geef een beschrijving van de bouw van de schilklier; wat is de rol van jodium bij de productie van het schildklierhormoon?
• De schildklier (glandula thyriodea) ligt aan de voorzijde van de hals, ter hoogte en ter weerszijden van de overgang van het strottenhoofd naar de luchtpijp. De schildklier weegt 15 tot 25 gram; ze is een van de grootste endocriene klieren. Ze bestaat uit twee kwabben (lobi), die ieder omgeven zij door een binweefselkapsel. De twee kwabben zijn door een brug van schildklierweefsel (isthmus) met elkaar verbonden. Elke kwab bestaat uit een groot aantal ronde blaasjes (follikels) van microscopisch kleine afmetingen, waarvan de wand uit eenlagig epitheel bestaat.
• Voor de productie van het schildklierhormoon heeft de schildklier jodium (jodide) nodig. Dit haalt hij uit het bloed. De schildklier produceert schildklierhormonen uit jodium (en tyrosine). Voor de productie van schildklierhormonen is het essentieel dat er voldoende jodium aanwezig is. Jodium is een sporenelement dat van nature in een lage concentratie voorkomt in het menselijk lichaam. Tweederde van de hoeveelheid jodium in het lichaam is in de schildklier opgeslagen. De schildklier is het enige orgaan van het lichaam dat jodium nodig heeft. Het wordt uit het bloed gehaald en een tekort aan jodium veroorzaakt een slecht functionerende schildklier. Het jodium wordt met name gebruikt als bouwsteen van de hormonen T4 (thyroglobuline, thyroxine) en T3 (triodothyronine). (357)

4.Welke drie verschillende functies heeft het schilklier hormoon?
• Algemene lichamelijke effecten. Daartoe behoren;
-Een versterkte ademhaling, om tot een hogere zuurstofconsumptie te komen.
-Een verhoging van de hoeveelheid bloed die wordt rondgepompt
-Een verhoogde voedselopname (opname meer energie)
-Een toename van de uitscheiding door de nieren
-meer warmte productie, meer zweten.
• Effecten op groei en rijping
• Effecten op het zenuwstelsel

5.Wat is het uitscheidingsproduct van de bijschildklier en wat is de werking van dit hormoon?
• De bijschildklier produceert het parathormoon (PTH) ook wel parathyreoidaal hormoon genoemd.

• Het parathyeoid hormoon bewerkstelligt op drie manieren een stijging van de calciumspiegel van het bloed;
-Door het vrij maken van calcium uit het skelet. Het calcium uit de botten lost op en wordt naar het bloed vervoerd.
-Door het tegen gaan van calcium verlies via de nieren, tegelijkertijd wordt- om het evenwicht bij de uitscheiding te bewaren- de fosfaatuitscheiding via de nieren bevorderd. Door de nieren moet een bepaald hoeveelheid gelijksoortige moleculen met de urine worden uitgescheiden. Is het geen calcium, dan is het fosfaat en anders om.
-Door het bevorderen van de calcium opname in de darm via vitamine D. Vitamine D stimuleert het actieve transport van calcium door de celmembraan naar de darmcellen. Daarnaast bevordert vitamine D de opname van calcium uit de botten op het moment dat de bloedspiegel te veel daalt.

6.In welke twee lagen worden de bijnieren onderverdeeld? Welke hormonen worden door deze lagen geproduceerd?
• Buitenste laag, de schors (cortex) deze scheidt veel hormonen af.
-De hormonen die door de schors worden geproduceerd vat men samen onder de naam corticosteroïden. Tot de belangrijkste bijnierschorshormonen rekent men;
*Corticosteron: wordt 2 tot 5 mg per 24uur gevormd; productie vindt plaats in het brede midden gedeelte van de schors.
*Hydrocortison: wordt 15 tot 30 mg per 24uur gevormd; productie vindt ook plaats in het midden gedeelte van de schors.
*Aldosteron; wordt selchts 0.05 tot 0.15mg per 24uur gevormd. Aanmaak vindt plaats in de buitenste schorslaag, in de kluwenvormige gerangschikte cellen.
• Binnenste laag, het merg (medulla) deze vormt twee hormonen.
-Het bijniermerg scheidt twee soorten hormonen af; beide behoren tot de catecholamines en ontstaan uit bepaalde aminozuren

*Adrenaline; Werkt stimulerend op de stofwisseling, verhoogt hart frequentie , werkt op koolhydraat stofwisseling.
*Noradrenaline; vernauwend effect op op bloedvaten (ateriolen) veroorzaakt daar door de stijging van de bloeddruk. Bij lichamelijke inspanning of bij emoties wordt het hormoon in het bloed uitgestort, zo stijgt de bloeddruk bij schrik of inspanning en neemt de hart frequentie toe. Het lichaam past zich op deze manier aan stress en inspanning aan.

7.Noem drie functie groepen van de hormonen die worden geproduceerd door het bijnierschors; geef een beschrijving van de twee belangrijkste functies van deze hormonen.
• Hormonen met een mineralocorticoïde werking; belangrijkste hormoon is aldosteron functie; Terug resorptie van Natrium
• Hormonen met een glucocorticoïde werking; belangrijkste hormoon is Cortisol en cortison. Functie beïnvloed de uitwisseling van eiwitten koolhydraten en vetten en ook het immuunsysteem.
• Hormonen met eenzelfde werking als de geslachtsklieren (steroïde geslachtshormoon) Belangrijkste hormonen; Androgenen, oeffend een vermannelijkende werking uit. Oestrogenen, deze werkt als vrouwelijke geslachtshormoon. Progestatieve hormonen, deze werkt als het vrouwelijke geslachtshormoon progesteron.

8.Noem een aantal van de vele werkingen van het hormoon uit het bijniermerg.
Adrenaline:
• Werkt stimulerend op de stofwisseling
• Verhoogt de hartfrequentie
• Werkt op koolhydraatstofwisseling (suikerspiegel)
• Werkt remmend op darmperistaltiek
• Vernauwd de bloedvaten van de huid en de bloedvaten in het gebied van de nervus splanchnicus (ingewandszenuw), bij door inwerking op de gladde spiervezels.
• Verwijding van de pupillen
Noradrenaline
• Vernauwend effect op bloedvaten (op de artriolen)
• Stijging van bloeddruk en hartfrequentie


9.Welke cellen worden gevormd in de eilandjes van Langerhans in de pancreas? Welke hormonen worden in deze eilandjes geproduceerd en wat is de functie van deze hormonen?
Cellen;
• De A-cellen (20 tot 30 % van de cellen) die glucagon produceren
• De B-cellen (60 tot 80% van de cellen) die insuline produceren
Functie;
• Glucagon: stimuleert in de lever de vrijgave van glucose uit glycogeen (glycogenolyse) en de vorming van glucose uit aminozuren (glucogenese). Glucagon leidt tot verhoging van de bloedsuikerspiegel.
• Insuline: bevorderd de glycogeensynthese in de lever en in dwarsgestreepte spieren en verlaagd de bloedsuikerspiegel. Ontbreekt insuline of is de hoeveelheid van de door eilandjes uitgegoten insuline te gering, dan ontstaat er een verhoorging van de bloedsuikerspiegel (hyperglykemie).

10. Beschrijf werking en effect op de menstruele cyclus van de twee vrouwelijke geslachtshormonen.
Oestrogeen
• Aan het begin van de vier wekelijkse menstruatie cyclus heeft de productie van oestrogeen, onder invloed van het FSH (follikelstimulerend hormoon) uit de hypofyse de overhand. Oestrogeen bewerkstelligd de groei van de follikel, de cellaag rond de eicel die op dat moment in aanmerking komt om te rijpen. Oetrogeen wordt gevorm de in de follikel zelf. Bovendien zorgt oestrogeen voor de proliferatie van de opbouw van het slijmvlies in de baarmoeder. In de puberale fase is oestrogeen uit de cellen van het ovarium (de eierstok) verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken. Bovendien leidt een stijging van de oestrogeenspiegel tot het sluiten van de groeischijven van de botten, waardoor de groei na de puberale groeispurt tot stand komt.
Progesteron

• Na de eisprong ovulatie), halverwege de cyclys, neetm de productie van het hormoon in het ovarium sterk toe. Deze toename wordt bewerkstelligd door een sterke stijging van de afgifte LH het luteïniserend hormoon door de hypofyse. Het LH zorgt voor het ontstaan van het corpus luteum, of het gele lichaam, uit de follikel waaruit de rijpe eicel bij de eisprong afkomstig was. Het progesteron zorgt voor remming van de follikel groei, om de rijping van nieuwe eicellen tegen te gaan, en het zorgt voor het opzwellen van het baarmoederslijmvlies voor de innesteling van een eventuele bevruchte eicel. Als er geen bevruchting plaats vindt dan daalt de LH productie sterk en gaat het corpus luteum aan het einde van de menstruatie ten gronde. Het gezwollen baarmoeder slijmvlies wordt afgestoten en de cyclus begint weer opnieuw.

11.Hoe heeft het mannelijke geslachtshormoon, waar wordt het geproduceerd en wat is zijn functie?
• Testosteron, productie vindt plaats in de interstitiële cellen of de cellen van Leydig van de testikel. De regulering van de productie van testosteron vindt voornamelijk plaats vanuit de hypofyse, door het luteïninserend hormoon, bij de man vaak ICSH genoemd. Testosteron is een noodzakelijke factor bij spermatogenese, de aanmaak van zaadcellen in de testikels. Bovendien verantwoordelijk voor de ontwikkeling van de secundaire geslachtskenmerken.

12. Noem een paar weefsel hormonen en wat is hun functie?
• Gastrine: Dit wordt in het slijm van de maagwand geproduceerd. Stimuli van het maagzuur.
• Secretine: Dit ontstaat door inwerking van zoutzuur uit het prosecretine. Dat wordt gevormd in het slijmvlies van de dunnedarm. Secretine reguleert de zuurgraad van de duodenale inhoud. Dit geschiedt door het remmen van de maagzuursecretie. De stimulus voor secretinesecretie is zuur in het duodenum.
• Renine: Dit hormoon wordt afgescheiden wanneer de doorbloeding van de nier afneemt, bijvoorbeeld door afname van het circulerend volume of door een afsluiting van de nierslagader. Ook daling van de natriumconcentratie in het bloed leidt tot stimulering van renine-productie.
• Erytropoëtine: dit hormoon wordt in nieren aangemaakt en is nodig voor een normaal verloop van de aanmaak van de rode bloedlichaampjes in het beenmerg.
• Acetylcholine: Gemaakt in de huid. is een neurotransmitter, die vooral betrokken is bij de impulsoverdracht van de zenuw naar de skeletspiercellen.
• Histamine: Gemaakt in de huid. Die betrokken is bij verscheidene fysiologische processen. De stof speelt een rol in het maagdarmkanaal, fungeert als neurotransmitter in het centrale zenuwstelsel en heeft een functie in het afweersysteem.

13.Uit welke onderdelen bestaat de hypofyse en vanuit welk onderdeel wordt vrijwel het gehele hormoon gestuurd?

• Voorkwab (klierkwamb of adenohypofyse)
• Achterkwab (neurohypofyse)
• Tussenlob of pars intermedia, die bij de mens nauwelijks ontwikkeld is.
• Een (holle) steel, de hypofysesteel, die de verbinding vormt van de neurohypofyse met de hersenen, en wel met de hypothalamus. In deze steel lopen zenuwvezels die voor verbinding zorgen tussen hypofyse en hypothalamus. Hier vindt de aansturing plaats.

Belangrijk hormoon om te weten.
ACTH zet de bijnierschors aan tot productie van bepaalde corticosteroïden, m.n. van glucocorticosteroïden (corticosteron en cortisol) en van androgene hormonen van de bijnierschors (het is dus een glandotroop hormoon). Het verlaagt daarbij het gehalte aan vitamine C en aan cholesterol (grondstof voor de productie van bijnierschorshormonen). Daarnaast oefent ACTH invloed uit op de vetsplitsing; het kan uit depotvet vetzuren vrijmaken. De productie van ACTH wordt nauwkeurig geregeld. Zij gaat omhoog bij allerlei factoren die het lichaam schade toe kunnen brengen (bijv. ernstige verwondingen of stress). De als gevolg hiervan stijgende productie van bijnierschors hormoon voorkomt overmatige afweerreacties (en beschermt dus het lichaam). De gestegen concentratie van bijnierschorshormoon remt vervolgens de ACTH-productie af.

14.Wat zijn trope-hormonen, welke hormonen behoren tot deze trope hormonen? En wat is hun functie?
Interne secretie
• Daling van de hormoonspiegel leidt tot stimulering van de afgifte; bij stijging van de hormoonspiegels treedt een remming op. Bij deze terugkoppeling speelt het zenuwstelsel een centrale rol, in de vorm van het hypofyse- hypothalamussysteem aan de basis van de hersenen. Hier worden naast een aantal normale hormonen, de hormonen geproduceerd die zorgen dat elders in het lichaam de hormoonproductie wordt gestimuleerd. Deze hypofyse –hypothalamushormonen worden de ‘’voedende’’, ofwel trope, hormonen genoemd. Ze kregen deze benaming omdat ze endrocriene cellen elders in het lichaam aanzetten tot productie van het eigenlijke hormoon . stijging van de hormoonspiegel in de bloedbaan leidt, door negatieve terugkoppeling, tot een afname van de productie van dit trope hormoon

15.Welke zelfstandige hormonen worden nog in de hypofyse geproduceerd naast deze trope hormonen?

• Groeihormoon ( somatotropine)
• Melanocytenstimulerend hormoon

Verdere info
Er zijn twee soorten hormonen op basis van hun doel:
1. Trope hormonen of glandotrope hormonen
- Zetten andere klieren aan het werk: bijvoorbeeld het FSH: Follikel StimulerendHormoon stimuleert de eierstokken tot het maken van de vrouwelijke hormonen
2. Effector hormonen
- Beïnvloeden direct lichaamsfuncties. BijvoorbeeldMSH dat demelanocyten aanzet tot pigmentvorming

In het hormoonstelsel onderscheiden we verschillende soorten terugkoppeling:
- Negatieve terugkoppeling houdt in dat het geproduceerde hormoon of stof tot gevolg heeft dat het stimulerende hormoon minder of niet wordt aangemaakt.
- Positieve terugkoppeling houdt in dat het effect van het hormoon tot gevolg heeft dat er nog meer van gemaakt wordt.
- Directe terugkoppeling houdt in dat de geproduceerde stof of hormoon direct werkt op de stimulerende klier.

- Indirecte terugkoppeling dat daar een ander hormoon klier of stof als tussenstap tussen zit.

Terugkoppeling (feedback) is een mechanisme in het lichaam dat er voor zorgt dat de balans (homeostase) in stand blijft (hormonen komen altijd voor maar worden een beetje meer of minder los gelaten).

De belangrijkste hormonen op een rij
Oxytocine: een hormoon dat betrokken is bij de baarmoeder en borstmelk
ADH Hormoon: Reguleert het watergehalte van het lichaam
FSH en LH Hormoon: reguleert productie van oestrogeen, progesteron en testosteron
Groeihormoon: Controleert de groei in het lichaam
ATCH: stimuleert bijnieren tot de productie van cortison
TSH: Stimuleert de schildklier tot thyroxineproductie



De Bloedsomloop en het lymfestelsel

1.Definieer in één zin de functie van het bloed.
• Vervoer van veel producten.

2.Vat in een tabel de functies van het bloed samen. (m.b.t. vervoer, bescherming)
Bloed heeft een groot aantal functies en kan het best worden beschouwd als een vloeibaar weefsel. Enkele functies zijn:
• Zuurstoftransport van longen naar weefsels

• Koolzuurtransport van weefsels naar longen
• transport van hormonen van de endocriene klieren naar de doelorganen
• transport van voedingsstoffen van darm naar weefsels
-suikers,
-aminozuren,
-mineralen,
-vitamines
• Afweer tegen binnengedrongen micro- organisme
-cellulaire immuniteit
-humorale immuniteit, met behulp van het complementsysteem, en antistoffen
• stolling van bloed bij verwondingen
• transport van warmte.

3.Hoeveel bloed heeft een volwassenen met een gemiddelde lichaamsbouw?
• Een volwassenen heeft gemiddeld 5 liter bloed
• De vuistregel voor bloed geld als volgt; 80ml bloed per kilogram lichaamsgewicht.

4.uit welke twee delen bestaat bloed?

• Bloedplasma
• Bloedcellen

5.Wat is hematocriet?
• Het volume van de bloedcellen in verhouding tot het totale bloedvolume. Ook wel bloedwaarde of bloeddikte genoemd.

6.Beschrijf de verdeling van de bloedlichaampjes om inzicht te krijgen in de verdeling hiervan.
• 1liter bevindt zich in de bloedvaten van de longen
• 3liter bevindt zich in de venen van de grote circulatie
• 1liter bevindt zich in de arteriën van de grote circulatie; in het hart en de in capillaire.

7. Definieer de term plasma.
• Vloeibare deel van het bloed. Zonder de bloedlichaampjes.

8.Beschrijf wat BSE inhoudt.
• Bezinkingssnelheid van erytrocyten.
• Cellen van het bloedmonster zakken uit, door een toename van de hoeveelheid hoogmoleculaire eiwitten in het bloed, (met name gammaglobuline) zakken de erytrocyten sneller dan normaal. Dergelijke abnormale grote hoeveelheden zijn meestal aanwezig bij ziekteprocessen zoals ontstekingen.

9.Wat is Serum?

• Serum is plasma waaruit het stollingseiwit fibrinogeen is verwijderd.

10.Beschrijf de samenstelling van het plasma en welke eiwitten zich in het plasma bevinden.
De samenstelling van plasma in als volgt:
• Water 90%
• Eiwitten (6-8%), dit zijn Albumine, α- β- en γ-globuline, en fibrinogeen.
• Mineralen ionen (Natrium Na+-, Kalium K+-, Calcium Ca++ en Chloor).
• Kleine organische moleculen (aminozuren,vetzuren,glucose)
• Overige substanties, zoals enzymen, hormonen, vitaminen en producten van de stofwisseling.

11.Beschrijf de procentuele verdeling van de verschillende eiwitten.
• Albumine 60%
• α-globulines
• β-globulines 40%
• γ-globulines
• Fibrinogeen 2%

12.Wat zijn de functies van albumine, wat versta je onder COD, en at gebeurt er bij een sterke daling van het albumine gehalte?
• Albumine wordt geproduceerd in de lever. Albumine speelt van alle plasma-eiwitten de belangrijkste rol bij het handhaven van de COD (colloïd- osmotische druk.)
• Colloïd-osmotische druk is de wateraanzuigende kracht naar het bloed. Wanneer er te weinig eiwitten aanwezig zijn, wordt er te weinig water naar het bloed gezogen. Dus de daling van het Albumine gehalte in het bloed, heeft als gevolg dat het vocht in de weefsels achter blijft. In extreme vorm is dit te zien bij de kinderen in hongerlijdende landen: het waterbuikje (hongeroedeem).

In geringere mate komen we dit ook tegen in de dagelijkse praktijkbij patiënten die door deze omstandigheid te veel vocht vast houden in het lichaam.

13.Zet in schema de verschillende soorten globuline, hun functies en waar ze gemaakt worden.
• α-globulines: Geproduceerd in de lever, verzorgen onder andere transport van bijnierschorshormonen, schildklierhormonen en vitamines.
• β-globulines : Geproduceerd in de lever, verzorgen onder andere transport van vitaminen en vetten (zoals cholesterol). Een van de β-globulines, het transferrine heeft als taak het vervoer van ijzer met het bloed. Verder zijn aan de β-globulines de agglutinines, bloedgroepen en bloedtransfusies gebonden.
• γ-globulines: Geproduceerd door de lymfocyten als reactie op het binnendringen van lichaamsvreemde stoffen, zoals bacteriën. γ-globulines worden ook wel moleculaire globulines of antilichamen genoemd.

14.Hoe blijft de totale hoeveelheid eiwitten in het plasma min of meer constant?
• De afbraak van de pasma-eiwitten tot aminozuren onder invloed van enzymen gaat continu door. Doordat de snelheid waarmee de lever deze eiwitten aanmaakt wordt aangepast aan de snelheid waarmee ze worden verbruikt of afgebroken, blijft de verhouding min of meer constant.

15. Welke ionen vindt men in het plasma, en wat is hun taak?
• Na+ belangrijkste kation.
• K+ ook een kation
• Ca++ en Chloor.
• Ze zorgen gezamenlijk ervoor dat de osmolaliteit en de pH van het plasma binnen de grenzen wordt gehouden.
• De grenzen zijn; (280 tot 300 mOsm per liter water) en (7,35 tot 7,45pH)

16.Welke hormonen zijn van belang bij de zout balans?
• Aldosteron



17.Noem de 4 functies van het plasma.
Vervoer:

• Voedingstoffen van de darmen naar de clelen
• Koolzuur van de cellen naar de longen. (zuurstof wordt uitsluiten vervoerd door erytrocyten waar aan het hemoglobine is gebonden.)
• Afbraakproducten van de voedingstoffen van de cellen naar de nieren
• Vitamine en hormonen van de klieren met interne secretie naar de cellen.
Afweer:
• Antilichamen in het plasma de γ-globulines
Bloedstolling:
• Fribrinogeen(een eiwit in het plasma) is een stollingsfactor.
Regulering:
• van het vochtgehalte, de osmotische druk, de zuurgraad en de lichaamstemperatuur.

18.Hoeveel % van het menselijk lichaam bestaat uit water? Wat is het verschil tussen mannen en vrouwen m.b.t. het vochtgehalte?
• Het menselijk lichaam bestaat voor 60 tot 70% uit water, afhankelijk van leeftijd en geslacht.
• Het verschil tussen mannen en vrouwen m.b.t. het vocht gehalten berust op het feit dat vrouwen meer vetweefsel hebben dan mannen. (vet weefsel bevat minder water dan ander weefsel)

19.Waar bevindt al dat water zich? Schrijf globaal op.

• Het meeste water bevindt zich in het protoplasma van alle cellen en wordt natuurlijk intercellulair genoemd(binnen het celmembraan), het intercellulaire water omvat ruim 65% van het totale lichaamswater. De rest ongeveer 35% wordt extracellulair genoemd. Van dit water bevindt zich een kwart binnen de vaatwand (intravasculair) dat wil zeggen in het bloedplasma en in de lymfe en driekwart buiten de vaatwand in het weefselvocht.

20.Waardoor treedt verlies van water op?
• Door uitscheiding van urine.
• Door onmerkbare afgifte van waterdamp via de huis (perspiratio insensibilis).
• Door de longen via ademhaling.
• Door productie van zweet
• Door verlies via de ontlasting

21.Waar streeft het lichaam naar m.b.t. vochtregulatie en hoe verloopt dit?
• Het lichaam streeft er naar om het water zo goed mogelijk op peil te houden, in het bijzonder het water gehalte van het plasma. Dit wordt voornamelijk door de nieren geregeld. Bijvoorbeeld door dat je zweet en dus veel vocht verliest zullen de nieren weinig urine produceren.

22.Beschrijf de volgende termen.
Semi-permeabel
• halfdoorlaatbaar membraan

Osmose
• Osmose is een proces op basis van diffusie(verplaatsing)waarbij een vloeistof, waarin stoffen zijn opgelost, door een zogenaamd halfdoorlaatbaar membraan (een semipermeabele wand) stroomt, dat wel de vloeistof doorlaat maar niet de opgeloste stoffen.
Osmotische druk
• Osmotische druk is het drukverschil dat tussen twee oplossingen van verschillende concentraties ontstaat ten gevolge van osmose. Met de term osmotische waarde van een enkele oplossing wordt de osmotische druk aangeduid ten opzichte van het zuivere oplosmiddel.
Colloïd-osmotische druk
• Colloïd-osmotische druk is de wateraanzuigende kracht naar het bloed.

23.Wat wordt aangeduid met pH en wat is de neutrale pH waarde?
• pH wilt zeggen de zuurgraad van een bepaalde vloeistof, een pH van 7,0 betekend dat de pH neutraal is. Dus niet zuur en niet alkalisch.

24.Hoe wordt in het lichaam een constante pH gewaarborgd?
• De nieren en longen sprelen de hoofdrol bij het handhaven vn een constante pH van het bloed. De nieren reageren op een hoge pH met uitscheiding van alkalische stoffen (bicarbonaat) en op een lae pH met uitscheiding van zuren (fosfaten). De longen kunnen doormiddel van dieper in en uit te ademen het koolzuur gehalte in het bloed regelen. Wordt er meer koolzuur uitgescheiden dan stijgt de pH en andersom.

25.Wat is de normale lichaamstemperatuur en de zogenoemde kerntemperatuur?

• Onze werktemperatuur is vrijwel constant en schommelt tussen de 36.4 en de 37.4°C
• De normale lichaamstemperatuur hang geheel af en van de buiten wereld.

26.Wat is thermoregulatie en wat is de functie van het bloed t.o.v. dit?
• Thermoregulatie; Bloed vervoerd warmte van plaatse met een hoge tempratuur naar plaatsen met een lage tempratuur.

27.Difinieer; Erytrocyten, Leukocyten, Trombocyten.
• Erytrocyten: rode bloedcellen, meest voorkomend
• Leukocyten: witte bloedcellen,
• Trombocyten: bloedplaatjes

28.Heef de kenmerken van een erytrocyt.
• Kleine ronde schijfjes, die in het midden iets dunner zijn dan aan de rand. Ze bevatten geen celkern, ze bestaan uitsluitend uit protoplasma en met daaromheen een celwand.

29. Waar worden ery’s gevormd, hoe lang leven ze? Wat is hun functie?
• Ery’s worden in het beenmerg gevormd uit één soort cellen, De zogenoemde pluripotente stamcellen. De aanmaak kan gestimuleerd worden door de nieren als er een te laag zuurstofgehalte in het bloed is.
• De levensduur van een erytrocyt bedraagt ongeveer 120dagen.

• De erytrocyten worden in de milt afgebroken.
• Hemoglobine is een samengesteld eiwit met heam-groep die bestaan uit 140 aminozuren. Wordt opgebouwd uit oude opgeslagen hemoglobine
• Ery’s hebben als functie het vervoeren van zuurstof en kooldioxide
• De koppeling tussen hemoglobine en zuurstof kan snel verbroken worden, dit noemen we reversibel.
• Een rode bloedcel dankt zijn rode kleur aan het hemoglobine dat het bevat, een ijzerhoudend eiwitmolecuul dat zuurstof- en koolstofdioxidemoleculen kan binden. De hemoglobine vormt ca. 90 % van de droge massa van de rode bloedcellen. In het menselijk bloed bevindt zich daarom ca. 3,5 gram ijzer.
• Zuurstofrijk bloed wordt ook wel oxyhemoglobine genoemd, het bloed is dan helderrood. Zuurstofarm bloed verander dan weer in hemoglobine en is dan weer donkerrood van kleur.

30.Noem 3 soorten leuko’s
• Granulocyten: ongeveer 70% van alle leukocyten zijn granulocyten. Ze zijn is staat bacteriën zich op te nemen en zo te vernietigen dit noemen we Fagocytose
• Lymfocyten: ongeveer van alle leukocyten zijn er 25% lymfocyten. Er is een verschil tussen B-lymfocyten en T-lymfocyten. B-lymfocyten onwikkelen zich in het beenmerg en produceren antilichamen. T-lymfocyten ontwikkelen zich in de thymus en produceren het zij cytokines (stoffen die de B-lymfocyten aanzetten tot het produceren van de antilichamen). De antilichamen zijn de zogenoemde helper-T-lymfocyten. Hetzij cytoxische of celdodende stoffen, oftewel killercellen. T-lymfocyten zorgen voor de cellulaire immuniteit. B-lymfocyten zorgen voor de humorale immuniteit.(antilichamen die in het bloed terecht komen)
• Monocyten: slechts weinig voor, 4% van alle leukocyten. Monocyten veranderen in het bindweefsel in macrofagen, deze vernietigen de bacteriën ook door fagocytose, en bevorderen de werking van de lymfocyten.


31.Difinieer de volgende begrippen.
• Natuurlijke immuniteit: zit standaard in je lichaam.
• Verworven immuniteit: ontstaat pas wanneer het lichaam in contact is geweest met een bepaalde ziekteverwekker.
• Antigenen: Een lichaamsvreemde stof, meestal een eiwit of bacterie/virus, die het vermogen heeft het lichaam te stimuleren om antistoffen en/of cellen aan te maken.
• Antistoffen: Proteïnen (eiwitten) die voor een groot deel in bloedplasma aanwezig zijn (immunoglobulinen). Zij spelen een rol in de afweermechanismen van het lichaam tegen micro-organismen door hun vermogen op een specifiek antigeen te reageren. De productie van antistoffen wordt uitgevoerd door de cellen van het immuunsysteem en wordt gestimuleerd door het bijbehorende antigeen.
• Vaccin: Een vaccin is een aangepast, niet ziekmakend, preparaat van een antigeen, dat na introductie in het lichaam de ontwikkeling van een beschermende immuunrespons kan stimuleren bij de ontvanger, zodat hij of zij specifieke antistoffen en/of cellen aanmaakt tegen het ingebrachte antigeen. Dankzij deze antistoffen is de persoon in staat om de pathogene ziekte te bestrijden zodra deze optreedt.
• Actieve immunisatie: is het opwekken van immuniteit na blootstelling aan een antigeen. Hierdoor ontwikkelt de patiënt een eigen immuunrespons tegen de verwekker wat een langdurige, vaak zelfs permanente bescherming geeft.
• Passieve immunisatie: is een vorm van bescherming tegen ziekteverwekkers, die ontstaat door het direct inspuiten van antistoffen. Bij passieve immunisatie wordt een persoon of dier beschermd tegen de gevolgen van een infectie door het toedienen van antistoffen (afweerstoffen) tegen de verwekker

32. Beschrijf het immunisatie proces in eigen woorden.
Immunisatie: een micro-organisme of ander antigeen dat het lichaam binnendringt die niet eerder in contact is geweest met het lichaam, en daar nog geen antilichamen tegen bezit ter bescherming. Het immuunsysteem zal uiteindelijk antilichamen produceren tegen het micro-organisme. Als alles goed gaat zal het lichaam immuun zijn voor de volgende keer dat het antigeen binnendringt.

33.Wat is de thymus, waar ligt deze hoe is deze opgebouwd en wat gebeurt er mee in de loop van het leven en wat is zijn rol in de ontwikkeling van het afweersysteem.?

• De thymus speelt een belangrijke rol bij de aanmaak van de T-lymfocyten.
• De thymus ligt in de borstholte, achter het bovenste deel van het sternum, in het voorste deel van het mediastinum.
• Het bestaat uit twee kwabben, die wisselend van grootte en onregelmatig van vorm zijn. Elke kwam bestaat uit zijn beurt weer uit vele kleine lobjes die omgeven zijn door een laagje bindweefsel. Na maten je ouder wordt word je thymus kleiner, geleidelijk wordt deze vervangen door vetweefsel.
• De thymusklier is een van de belangrijkste organen in ons afweersysteem. Een belangrijk deel van de T-lymfocyten worden er rijp, na dat ze als stamcellen uit het beenmerg zijn gekomen. Daarnaast speelt de thymus ook een essentiële rol bij de aanmaak van "geheugencellen" die het recept onthouden hoe de afweerstoffen tegen doorgemaakte ziekten moeten worden aangemaakt.

34.Besschrijf de inwendige en uitwendige bouw van de milt.
• De milt is boonvormig met een afmeting van circa 12 X 8 X 4 cm. De milt is bekleedt door een stevig omhulsel van bindweefsel het miltkapsel. De door dit kapsel omslote inhoud van de milt heeft pulpa waarbij de rode en de witte pulpa wordt onderscheiden.
• Aanvoer van arterieel bloed naar de milt verloopt via de arteria lienalis. (miltslagader).

35. wat is het verschil van rode en witte pulpa?
• De milt bevat twee soorten weefsel: de rode en de witte pulpa. Dit staat voor rood en wit vlees. De rode pulpa haalt afvalstoffen uit het bloed en de witte pulpa helpt met het doden van bacteriën en virussen. Het bloed komt via een slagader de milt binnen. De slagader vertakt zich weer in kleinere slagaders en die brengen het bloed naar het binnenste van de milt. Eerst word het bloed schoongemaakt door de witte pulpa en daarna door de rode. De witte pulpa hoort bij ons afweersysteem. Hij beschermt ons tegen virussen, bacteriën en andere ondingen. De witte pulpa zit vol met witte bloedlichaampjes.
De rode pulpa is er op de oude en beschadigde rode bloed lichaampjes uit het bloed te halen. De rode pulpa kan deze beschadigde en dode bloedlichaampjes op een of andere manier weer hergebruiken


36.Noem de belangrijkste functies van de milt.
• Rol bij de afweer
• Rol bij de afbraak van erytrocyten, ijzer wordt behouden.
• Rol bij de aanmaak van erytrocyten, oud ijzer wordt weer gebruikt bij vorming van hemoglobine.

37. Waar bevindt zich het Reticulo- ebdotheliale systeem (RET) en waaruit is het opgebouwd?
• Dit zijn speciale cellen die de binnen bekleding vormen van de bloed en lymfevaten in verschillende organen. De organen waar deze (RET-cellen) wordt aangetroffen zijn de milt, de lever, beenmerg en de lymfe klieren.
• Reticulumcellen kunnen zich differentiëren in diverse soorten cellen. De reticulumcellen in het beenmerg kunnen uitgroeien tot de voorlopers van zowel rode als witte bloedcellen. In de lever en in milt beschikken de reticulumcellen over een goed ontwikkeld fagocyterend vermogen.

38. Waar worden trombocyten gemaakt en hoe gebeurt dit?
• Trombocyten worden aangemaakt in het beenmerg, de reeds eerder beschreven pluripotente stamcellen vallen in vele stukjes uiteen, waarbij uit elk fragment een trombocyt ontstaat. De levensduur van een trobocyt bedraagt ongeveer 7 tot 10 dagen, waarna hij door de milt uit het bloed wordt gefilterd en afgebroken.

39.Beschrijf de functie van een trombocyt.
• Trombocyten spelen een centrale trol bij de bloedstolling. Ze dekken een opening in de vaatwand direct af en voorkomen daardoor verder bloedverlies.

• De hemostase is een samenspel van drie elkaar overlappende deelprocessen; vaatcontractie, aggregatie van trombocyten en het stollingproces.
• De vaatcantractie treedt onmiddellijk na een verwonding op doordat de gladdespiercellen van de beschadigde zich meteen contraheren. Na korte tijd treedt er een snelle samenklontering op van trombocyten. Hierdoor ontstaat een trombocytenprop, waardoor de bloeding wordt verminderd. Gelijktijdig vindt het proces van bloedstolling plaats.
• Het plasma eiwit fibrinogeen wordt omgezet in oplosbare draden fibrine dat een dicht netwerk zal gaan vormen. Hier in zullen bloedcellen blijven hangen dat trombus word genoemd. Dan zal er korst vorming optreden.

40.Waardoor wordt bepaald welke bloedgroep iemand heeft?
• Dat wordt bepaald door de soort antigeen dat aan de erytrocyt verbonden is.

41.In welke bloedgroep zijn erytrocyten ingedeeld , en hoe is de onderverdeling van de Nederlandse bevolking?
• Bloedgroep A,B,O,en AB.
• 42% heeft A
• 9% heeft B
• 45% heeft O
• 3% heeft AB.

43. Beschrijf de volgende begrippen.
• Agglutinatie: is het samenklonteren van bloedcellen.
• Agglutinogeen: er bestaan 2 antigenen A en B die aan erytrocyten gebonden kunnen zijn die wegen hun vermogen om agglutinatie te veroorzaken agglutinogeen worden genoemd.



Bloedvatenstelsel

1.Uit welke onderdelen bestaat de bloedsomloop?
Met de bloedsomloop (circulatie) wordt bedoeld het stromen van het bloed door het bloedvatenstelsel.
• Arteriën of slagaderen = zuurstofrijk stroomrichting van het hart af.

• Venen of aderen = zuurstofarm stroomrichting naar het hart toe.
• Capillairen of haarvaten= de verbinding tussen de kleinste arterietakken enerzijds en de kleinste venentakjes anderzijds

2.Hoeveel compartimenten heeft het hart? Hoe heten de kleppen? Wat is de taak van het hart? Hoe vaak klopt een hart per etmaal? En hoe vaak in een mensen leven?
• Het hart bestaat uit een linker en rechterhelft
Elk helft is verdeeld in een boezem (atrium) en een kamer (ventrikel) De twee helften zijn van elkaar gescheiden door twee tussen schotten; (septa)
Één tussen beide boezems (boezemseptum) en één tussen beide kamers de (kamerseptum) hierdoor is het hart in vier compartimenten gedeeld. Uit de kamers ontspringen grote arteriën in de boezems monden grote venen uit.
• De hartwand bestaat van binnen naar buiten uit;
*Het endocard endotheel
*Het myocard spier
*Epicard bindweefsel
*Hartzakje = pricard
• De vier hartkleppen zijn;
*Mitralisklep = tweeslippige klep op de overgang linkboezem linkerkamer
*Tricusklep = Drieslippige klep op de overgang rechterboezem rechterkamer
*Aortaklep op de overgang linkerkamer –aorta
*Pulmonarisklep op de overgang rechterkamer-arteria pulmonaris.
• Taak van het hart;
*Het hart is de pomp die de bloedcirculatie op gang houdt. Puur een mechanisch orgaan dat energie omzet in samentrekkingen of pompbewegingen.
Elke hartslag wordt onderverdeeld in twee fasen; de contractie fase (systole) en de ontspanningsfase (diastole). Dit geld zowel voor de boezems als kamers. Zie hier onder de werking.

*In de wand van de rechter boezem (rechter atrium) zit een klein gebiedje (1-2 mm) van aangepaste spiercellen, de sinusknoop, die een spontane depolarisatie vertoont: de cellen trekken vanzelf ongeveer eenmaal per seconde samen. Er komt dus geen impuls uit de hersenen aan te pas, het stimulatiecentrum zit in het hart zelf. Hiervoor is geen aansturing door een zenuw of vanuit de hersenen nodig: een hart dat uit het lichaam wordt verwijderd blijft vanzelf nog enige tijd kloppen tot het geen energie meer heeft om dit te doen (glucose en zuurstof worden natuurlijk niet meer aangevoerd). Als de sinusknoop uitvalt, kunnen andere hartspiercellen deze functie overnemen, maar die kloppen dan wel met een lagere frequentie. Ook bij ziektes van het hart en bij het ouder wordende hart kunnen soms spontaan groepjes cellen elders in het hart een samentrekking starten. Zie ritmestoornis.
De impuls die door de sinusknoop is opgewekt, plant zich over de omliggende spiervezels voort en veroorzaakt daarbij contractie: de boezems trekken samen. Tussen de boezems en de veel sterkere kamers ligt echter een tussenschot van bindweefsel waarin de kleppen zijn opgehangen en dat geen impuls kan geleiden: de spiercontractie loopt hier dood en kan zich niet naar de kamers toe voortplanten. De kamers blijven vooralsnog in rust terwijl de boezems samentrekken (contraheren) en de ontspannen kamers zo vullen met bloed.
• Het hart slaat ongeveer 100.000 per etmaal. En ongeveer 2.5 miljard hartslagen tijden je gehele leven.

3. Hoe wordt de hartspier van bloed voorzien? Wat gebeurt er als deze bloedvoorziening tekortschiet?
• De myocard wordt van bloed voorzien door de beide (linker en rechter) kransslagaders (coronairvaten), die aan de aorta ontspringen net voorbij de aortaklep en die op het hartoppervlak liggen waardoor ze bij het samentrekken zelf niet worden dichtgedrukt. Als de functie van deze slagaders achteruitgaat zodat het hart niet voldoende zuurstof krijgt toegevoerd, treedt een karakteristieke drukkende pijn op die angina pectoris (letterlijk: pijn van de borst) wordt genoemd. Als de zuurstofnood lang aanhoudt, bijvoorbeeld door een plotse volledige verstopping van een kransslagader door een stolsel, ook wel trombus genoemd, ontstaat een myocardinfarct ('hartaanval'). Zelden ontstaat een myocardinfarct door andere oorzaken dan een trombus.

4. Wat is de grote en de kleine bloedsomloop? Waar beginnen en eindige ze?
• De grote bloedsomloop gaat vanaf de linkerkamer naar de aorta. Van de aorta komt het in slagaders. Die slagaders komen weer uit in organen, daar lopen de haarvaten van de orgaan. Van de haarvaten gaat het over in de aders. Van de aders komt het in de holle aders, van de holle aders naar de rechterboezem.
• De kleine bloedsomloop brengt het zuurstofarm bloed van de rechterkamer naar de longslagader, daar komt het bloed in de longhaarvaten en nemen zuurstofrijk bloed mee naar de longader. Daar komt het in de linkerboezem. Deze hele weg wordt de kleine bloedsomloop genoemd. Van de kleine bloedsomloop gaat het naar de grote bloedsomloop.

Anatomie

Cellen
De cel is de basis bouwsteen en de functionele stofwisselingseenheid van een organisme.
We onderscheiden milieu interieur; de directe waterige omgeving van alle lichaamscellen, en milieu exterieur; de buitenwereld rondom het organisme.

De cel bevat cytoplasma en is omgeven door en celmembraan. Het cytoplasma bestaat drie kwart uit water en de rest uit voedingstoffen zoals; eiwitten, koolhydraten, vetten en mineralen.
Ook vindt je in het cytoplasma celorganellen. Elk van deze cellen heeft zijn eigen functie in de stofwisseling.
• Mitochondrien: Zorgen voor energievorming uit voedingstoffen.
• Endoplasmatisch reticulum: Zorgt voor snel transport van opgeloste stoffen
• Ribosomen: opbouw van eiwitten
• Centrosomen: cel deling
• Golgi apparaat: produceert koolhydraten en trekt eiwitten aan. Dit smelt samen tot een nieuw product waaronder de voorstadia van hormonen.
• Lyosomen: lossen niet verteerbare stoffen op. Met behulp van enzymen.
Het celmembraan is selectief doorlaat baar en kan dus stoffen uitwisselen.
In de celkern zitten chromosomen, deze bevatten erfelijke informatie (DNA).
Cel deling vindt plaats; Mitose. Begint met de deling van het centrosoom, gevolgd door de deling van de kern. Door deling van de centrosomen ontstaan er 2 diplosomen. Ieder diplosoom is nu een centriool. De kern verliest zijn kernwand , chromosomen rangschikken zich. De chromosomen gaan zich nu delen (kopie). Van elk paar overplaatsen zich de chromosomen naar een centriool.
Nu wordt de cel weer normaal en zal de kopie cel voortleven de komen 1 tot 4 dagen of een aantal weken. Hangt af waar de cel zich bevindt. De oude cel sterft en wordt opgeruimd door het lichaam.

Meiose is geslachtsceldeling; hier wordt geen kopie gemaakt van de cel maar wordt de cel gedeeld in 2e van de 46 chromosomen in een cel worden het erg nu 23. Waarvan 1 het geslacht bepaald. Bij de vrouw altijd X en bij de zaadcel van de man X of Y.
Cellen van een en de zelfde soort noemt men een Weefsel.
Er zijn 4 typen weefsel te onderscheiden; Epitheelweefsel , bindweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel.

Epitheel
Epitheel bedekt huid, holle organen heeft geen doorbloeding en ligt zonder tussenstof aan elkaar.
Het wordt gevoed door onderliggend weefsel. Het beschermd ander weefsel
Epitheel wisselt stoffen uit; Zuurstof en koolzuur
Resorberen van voedingsstoffen
Uitscheiding (EXCRETIE) van (afval)stoffen
Het zelf produceren van stoffen (SECRETIE)
Vats houden van warmte
Epitheel met een uitgesproken excretie of secretie noemt met klierweefsel.
Epitheel wordt ingedeeld in drietal hoofdgroepen, met een eigen karakter en fuctie:
Bedekkend epitheel; Aaneengesloten epitheel heeft als hoofdfunctie beschermen.
Klierepitheel; Afscheiden van allerlei stoffen met endocriene of andere functie
Tussenvormend; Bepaalde soorten bedekkend epitheel (zoals luchtwegen en maag) die slijm afscheiden dus in feite ook een soort klierfunctie hebben zonder dat het klierproduct verder werkzame stoffen bevat.

Epitheel is een begrenzend weefsel. Er wordt ondersheid gemaakt tussen eenlagig epitheel; Plaveisepitheel, kubisch epitheel, cilindrisch epitheel en trilhaar epitheel
Meerlaging epitheel; Verhoornend epitheel, niet verhoornend epitheel en overgangsepitheel
Oppervlakte vergroting door , microvilli en plicae. Trilharen (cilien ) zijn nog langere uitstulpingen.

Klierweefsel
Typerend voor kliercellen is dat hun pruct nooit voor hun zelf is maar altijd voor andere delen van het lichaam.
Klierepitheel word t ingedeeld in;
Endocrien; Klierproduct wordt afgescheiden in het bloed zonder een klier afvoergang, het klier secreet van een endocriene klier wordt ook wel hormoon genoemd. (schildklier)
Exocrien; het secreet wordt afgescheiden naar het oppervlak van waaruit nde betreffende klier of kliercel is ontstaan. Dus het lichaamsoppervlak of lichaamsholte. Dit gaat via een aparte klier afvoergang. Je hebt buisvormige afvoer (tubulair) en trosvormige afvoer (acinaire)
Buisvormige klier; Zweetklieren en maagsapklieren.
Trosvormige ; Speekselklieren. Alvleesklier, tagklier, darmsapklier. Dit zijn allemaal meercellige klieren.

Bindweefsel

Bindweefsel bestaat uit losse verbanden van cellen die als voornaamste functie hebben het aanmaken en onderhouden van een tussenstof (intercellulaire substantie). Het is opbouwend materiaal en verbind cellen met organen.
Het zorgt voor steun overal in het lichaam.
Elk bindweefsel bestaat uit; cellen
Tussen de cellen tussenstof
Vezels
Grondsubstantie
Weefselvloeistof
3 belangrijke taken;
1. Steunfunctie
2. Afweer ( wittebloedcellen)
3. Geven van voeding (aan epitheel bv.)
2 soorten vezels; collagene vezels en elastische vezels
De voornaamste cellen van het bindweefsel zijn;
Fibroblasten; maken tussenstof en vezels aan.
Een fibrocyt; is een rustende fybroblast.
Vetcellen; dienen voor opslag van vet.
Mestcellen; zijn een soort witte bloedlichaampjes, ze geven vaatreactie’s in het bindweefsel. Zoals het prikken in een brandnetel (rode huid)
Witte bloedlichaampjes; helpen bij de afweer van het lichaam zoals bacteriën.

De tussenstof bestaat uit grotendeel meestal uit water. Maar in bot bijvoorbeeld is de tussenstof kei hard, door de grote hoeveelheid aan vezels en anorganische materialen zoals, kalkzouten.

Bindweefsel soorten;
Bindweefsel in engere zin; Onder groepen zijn;
Losmazige bindweefsel; bevindt zich onder de huid, vult ruimte op tussen de spieren en pezen en zit rond de bloedvaten enz. het is elastisch en weinig trekvast en bevat veel bloedvaten. Het is typisch opvul weefsel en treedt makkelijk ophoping van vocht op.
Dicht bindweefsel; kent zelf ook 2 onder groepen
Geordend; krachtig bindweefsel zoals pezen zijn praktisch allen gevormd uit collagene vezels.
Ongeordend; stevige bindweefselvezels in allerlei richting, is aan alle kanten trekvast. De tweede huid laag bestaat hier ook uit, en vormt kapsels rond organen zoals de mild

Bindweefsel met speciale eigenschappen
Hiertoe worden enkele aparte bindweefselvormen gerekend.
Elastisch weefsel; bestaan uit dikke elastinevezels, die worden omgeven door een dun laagje losmatig bindweefsel. Deze banden worden gevonden in; rug,penis, stembanden, bloedvaten.
Bloedvormend bindweefsel; bevindt zich in het bijzonder in het beenmerg van lange botten en in de spongiosa van de platte beenderen. Bij de geboorte zit dit overal in de botten. Bij volwassenen alleen nog maar in de caput van de boven been en arm, in de ribben, wervels en borstbeen.
Vetweefsel; bevindt zich op veel plaatsen onder de huid. Het is calorierijk en dient voor opslag, het vet isoleert het lichaam, functioneert als stoot kussen en onder invloed van hormonen bepaald het de ronde vormen van het lichaam.

Endotheel; lijkt stekt op eenlagig plat epitheel maar is een bindweefsel soort. Bloedvaten kunnen na een ontsteking volledig dichtgroeien door endotheel cellen, omdat deze cellen een vorm van bindweefsel zijn.

Steunweefsels
Dienen tot ondersteuning, structuur geven, bescherming van weefsels en organen van het totale lichaam.
Kraakbeen; het is een bijzondere vorm van bindweefsel, dat door zijn speciale samenstelling van tussenstof veerkrachtig, weerstand en druk biedt zonder dat het uit vorm raakt.
Het ondersteunt het lichaam en houdt het in vorm, het dient als glijvlak voor gewrichten en heeft een rol in de groei van lange beenderen.
De tussenstof van kraakbeen is erg vast, het is veerkrachtig en doorschijnend.
De tussenstof bestaat uit chondrine.
Kraakbeen is (behalve op de gewrichtvlakken) omgeven door een kraakbeenvlies (Perichondrium). Het kraakbeen heeft geen doorbloeding.
Men onderscheidt de volgende kraakbeen soorten.
Hyaline of glasachtig kraakbeen; dit komt het meest voor. De tussenstof is vrijwel homogeen en blauwachtig van kleur. Het bevat zeer veel collagenevezels.
Elastisch kraakbeen; Geelachtig van kleur, bevat veel voornamelijk elastische vezels.
Vezelig kraakbeen; Dit bestaat grotendeels uit collagane vezels.


Botweefsel
Door bot is het hele lichaam opgebouwd.
De been of botmatrix de intercellulaire stof, bestaat voor meer dan de helft uit een mengsel van kalkzouten; dit deel noemen we an-organischestof. De rest ongeveer 40% bestaat uit collagene vezels. Slechts 10% uit bloedvaten, water en cellen. Dit is het organische deel.
Er is compacta en spogiosa, het basis materiaal is het zelfde alleen de structuur is anders.
De epifyse zijn de uiteinde van de botten en de diafyse het midden van een bot.
De diafyse is gevuld met geel beenmerg. En de epifyse met rood en actief beenmerg.
Bot is altijd opgebouwd in lagen (lamellen) ze liggen dicht tegen elkaar in cirkels. Centraal in de cirkel ligt het kanaal van Havers. Hier lopen bloedvaten en zenuwen. Als deze kanalen in een cirkel wordt het systeem van havers genoemd.
Dwars door de kanalen van havers lopen de kanalen van Volkman.

Beenvorming
Alle beenderen worden gevormd uit kraakbeen.
Door het naar elkaar toe groeien van de epifyse ontstaat er de epifysaire schijf.
De epifysaire schijf ligt nu in het midden bij de diafyse, deze gaan zich enorm vermeerderen en er ontstaat lengte groei.
Het periost is een laagje om het bot.
Bij een volwassen groeit het bot niet meer, dit komt door het evenwicht in de opbouw en afbraak van het botweefsel.
3 typen cellen zijn hiervoor verantwoordelijk;

Osteoblasten; deze zorgen continu voor de opbouw van bot
Osteoclasten; deze zorgen voor de afbraak van bot.
Osteocyten; dit zijn volwassen botcellen
Doormiddel van deze bouwers en afbrekers is het ook mogelijk dat ze een breuk of scheur doen repareren. Dit door middel van Callus.

Spierweefsel
3 soorten spierweefsel
Dwarsgestreept; Dwarsgestreept spierweefsel of willekeurig spierweefsel bestaat uit dikkere en dunnere bundels van spiervezels. De spiervezels (fibrillen) worden omgeven door een laagje bindweefsel vezel. De willekeurige spieren zijn meestal bevestigd aan het skelet en daarom skelet spieren genoemd.
Om de spier loopt een stevige schede van vezeligbindweesel (fascia). Dit bindweefsel moet de trekkracht via de pezen op de spieren overbrengen.
Alle spiervezels samengevoeg en omgeven door bindweefsel vormt een spierbundel (fasciculus).
Dit spierweefsel is voornamelijk aangestuurd door ons zelf en is dus willekeurig. De reflectie die ontstaat zijn de onwillekeurig , zoals het branden aan heet water en het terug trekken van je vinger.
Alleen is het zo dat als deze spieren hard en voor lange tijd worden aangespannen er snel vermoeidheid optreedt

Een spier heeft voordurend een spiertonus. Een spanning in rustende toestand.
Verdere uitleg zie boek blz. 92-93.

Glad spierweefsel;
Het gladde of onwillekeurige spierweefsel is homogeen. Deze onwillekeurige spieren komen meer voor in de buikholten in de holle inwendige organen. De reactie in onafhankelijk van onze wil. Ze trekken langzaam samen en zijn niet snel vermoeid.
De prikkels die de spieren doen samentrekken komen uit het vegetatief of autonome zenuwstelsel.

Hartspierweefsel
Onwillekeurig spierweefsel. De opbouw lijkt op het dwars gestreepte spier weefsel.
Ook deze spier wordt samengetrokken uit het vegetatieve zenuwstelsel.

Zenuwweefsel
Er zijn twee soorten cellen;
Neuronen; het overbrengen van prikkels
Neuroglia; dienen voor de voeding van de neuronen.

Cellichaam;
Dendriet; ze komen meestal in grote aantallen voor, ze nemen de prikkel op en gelijden ze naar het cellichaam. Niet elke prikkel is krachtig genoeg om het cellichaam te bereiken.
Axon; er is maar 1 axon aanwezig. Deze lijdt de prikkel van de cel naar de synaps over op een volgende cel. Tot het doel van de prikkel is bereikt.
Ook is het mogelijk dat de prikkel van het eerste neuron via een lange axon meteen het einddoel bereikt , meestal een spiervezel. Dit heet het motorisch eindplaatje van een spier. De axon reageert altijd op een prikkel, hoe zwak hij ook is.

Een bundel axonen wordt een baan (tractus) genoemd wanneer hij in het centrale zenuwstelsel loopt, en een nervus als hij er buiten loopt.
Axonen buiten het centrale zenuwstelsel krijgen voeding uit het omhulsel dat uit de cellen van schwann bestaat.
Axonen in het centralen zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) krijgen voeding uit oligodendrocyten.
Elke axon moet omgeven zijn door een schede, tussen de cellen van schwann en de axon ligt de myelineschede. Deze bestaat uit een vette witte substantie.
Deze myelineschde wordt om de millimeter onderbroken door een insnoering de knoop van Ranvier.
Dit geheel van cellen van schwann- axon en myelineschede worden omhuld door bindweefsel de schede van Henle. En de bundel zenuwvezels is weer omgeven door vast bindweefsel vlies het perineurium.
Een synaps is een plaats waar het neuron in verbinding staat met een ander neuron of met zijn einddoel.

Steuncellen zie blz. 100 en 101.

Beenderstelsel
Functies van het skelet,
• Vorm
• Bescherming van organen
• Vormt gewrichten

Soorten beenderen.
• Pijpbeenderen hebben een harde schaal door compacta en daarom heen periost. In de uiteinden bevindt zich spogiosa. Voorbeelden zijn; Humurus, ulna, en falangen en carpalia.
• Platte beenderen; twee lagen compacta, daarom heen periost. Tussen de lagen compacta spongiosa met rood beenmerg. Voorbeelden zijn; scapula, sternum.
• Onregelmatige beenderen;Omgeven door periost, dunne compacta en binnen in spongiosa met rood beenmerg. Voorbeelden zijn; osse capri en de vertebrae.


Het skelet;
• De beenderen van de romp
• De beenderen van schouder en arm, bekken en been.
• De beenderen van het hoofd.

De beenderen van de romp
Wervelkolom, ribben en het bost been.
Wervelkolom bestaat uit 33 of 34 vertebrae .
7 vertebrae cervicales (C1-C7)
12 vertebrae Thoacicae(TH1-TH12)
5 vertebrae Lumbales(L1-L5)
5 Vertebrae Sacrales(S1-S5)
3-4 vertebrae Coccygeae (Cc1-Cc3-4)

Een vertebrae bestaat uit;
• Wervellichaam (corpus) Ventraal
• Wervelboog (arcus) Dorsaal
• De tussenwervelschijf; Discus intervertebralis.
• Ligamenten die de wervels bij elkaar houden zijn;
 Longtudinale anterius
 Longtudinale posterius
 Flavum.

Krommingen zijn; Lordose ( bekken naar boven), Kyfose (rug naar achteren) en scoliose.


Ribben
Costae 12 paar.
7 paar ware ribben (costa veraces 1 tm 7)
3 paar valse ribben (costa spuiae 8 tm 10)
2 paar zwevende ribben (costa fluitante 11 tm 12)

Borstbeen
• Sternum
• Manubrium = kort en breed.
• Corpus = lang en smal
• Processus xiphoideus = klein driehoekig stuk.

Beenderen van schoudergordel arm en hand.
De schoudergordel bestaat uit,
Scapula en beide clavicula.
De scapula ligt achter tegen de borstkast van ongeveer de 2e tot achtste rib.
De rest lezen op blz. 118 en verder.

De bovenarm bevat 1 beenstuk de ;
Humerus.
Deze hangt in de gewrichtskom van de scapula, het tuberculum majus en minus zijn de uitsteeksels boven aan de humerus. Hier kunnen spieren zich aan hechten
Het fossa olecrani is een uitsparing voor de Ulna. De ulna articuleert met de humerus.


De hand bestaat uit;
Ossa carpi 8
Ossa metacarpalia 5
Falangen elke vinger heeft 3 kootjes, behalve de duim heeft er 2.

Beenderen van bekken, been en voet.
Bekkengordel bestaat uit;
• Ossa coxae
• Symfyse
• Os sacrum
• Os coccygis

Onderverdeling van de osse coxae bestaat uit;
• Os illium
• Os pubis
• Os ischii
• Os pubis en ischii vormen een gat; Foramen obtaratum

Bovenbeen bestaat uit;
Femur
Caput de kop die articuleert met het acetabulum gevolgd door de Collum de hals.
De femur heeft ook 2 uitsteeksels; Trochanter major en minor boven, en 2 kobbels aan de binnezijde van de knie Condylus medialis en aan de buitenzijde Condylus lateralis.

Onderbeen;

Tibia
De tibia eindigt aan de onderkant in de binnenenkel; Malleolus medialis
Fibula
Zit vast aan de tibia en maakt geen deel uit van het kniegewricht, de fibula eindigt aan de onderkant in de buitenelkel; Malleolus lateralis

Voet;
Ossa tarsi 7
Osse metatarsalia 5
Falangen ook elke teen heeft 3 kootje behalve de dikke teen heeft er 2

Verbindingen tussen de beenderen
Naadverbindingen;
Sutururae zijn onbeweeglijke verbindingen in de schedel.
Bindweefselverbindingen;
Syndesmosis of Juncturae fibrosae zijn nauwelijks beweegbaar bijvoorbeeld tussen de radius en ulna.
Kraakbeen verbindingen
Junctura cartilaginea of sychondroses, ook deze zijn nauwelijks bewegelijk.

Gewrichten.
Een gewricht - Junctura synovalis, articulatio een bewegelijke verbinding van 2 botstukken.

Uiteinde van deze bot stukken zijn bekleedt met een laagje kraakbeen- Cartilago -articulatio.
Dit alles wordt vast gehouden door - Capsula -articularis.
Binnenzijde van het kapsel is bekleedt met dun vlies  Synoviale vlies, scheidt gewrichts vocht af  Synovia.
Als gewrichten niet helemaal passen wordt dit opgevuld door Menisci.
Bursae synoviales voorkomt wrijving tussen verminderen.

Indeling gewrichten;
Enkelvoudige gewrichten  articulatio simplex 2 botstukken
Meervoudige gewrichten articulatio compasita 2 of meer bot stukken
Veel voudige gewrichtenarticulataio complexa 3 of meer bot stukken en of menisci.
Eenassige  scharnier gewrichten vinger
Tweeassige Zadel of ei gewricht duim
Drieassige  kogel gewricht  schouder/heup
Gewrichten die bijna geen beweging toe laten noemen we straffe gewrichten.

Kneuzing : Contusie
Verzwikking Distorsie
Ontwrichting Luxatie

Ongelijkheid Disconguent

Spierstelsel
Myogene spanning is de spanning van de spier.
Neurogene spanning is de spanning van een impuls van een zenuw naar de spier.
Agonist  hoofd beweger Leider
Antagonist  tegen beweger + controle
Synergist Samenwerker
Verzuring van de spier  Myogelose
Atrofie is mindering in de tonus
Hypertrofie is spier van een bodybuilder
Bij een kwalitatieve atrofie is er geen spraken van herstel van de spier
Bij een kwantitatieve atrofie is er wel sprake van herstel van de spier
Insertie beweegt zich altijd richting orgio
Een spier die over 1 gewricht loopt heet  Monoarticulair
Een spier die over 2 gewrichten loopt heef  Biarticulair
Een spier de over meer gewrichten loopt heet  Polyarticulair

Dynamische contractie  bewegen
Wandelen Isotonische contractie
Actief in beweging zonder veel tonus verhoging
Statische contractie  Stil staan
Stilstaan isometrie
Bodybuilder tonus wordt opgevoerd zonder beweging.

Transverzaal  doormidden [ boven en onder]
Sagitaal  Verticaal door de helft [links en rechts]
Frontaal  Verticaal door de helft [voor en achter]
Doorzaal  Rug
Ventraal  Buik
Lateraal  Zijkant
Mediaal  Midden
Distaal  Ver weg van het lichaam
Proximaal  Dicht bij het lichaam
Anterior  Voorkant
Posterior  Achterkant
Craniaal  Schedel
Caudaal  Staart
Plantair  Onder voet
Palmair  Hand
Dorsaal  Onder
Voet lateraal omhoog  Pronatie
Voet mediaal omhoof  Supinatie

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.