Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 4

Beoordeling 7.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1812 woorden
  • 7 april 2010
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 7.2
20 keer beoordeeld

Samenvatting Economie H1 t/m 5
Percent

Hoofdstuk 1
Behoeften = bestaat uit alles wat de mens nodig heeft.
Primaire behoeften = de basisbehoeften wat mensen nodig hebben om te kunnen leven
Secundaire behoeften = behoeften die het leven wat aangenamer maken
Goederen = middelen waarmee in behoeften kan worden voorzien

Productiefactoren of productiemiddelen zijn middelen die nodig zijn voor de productie
- Arbeid: meestal moet hiervoor worden betaald.
- Kapitaal: geldkapitaal - bv. geld lenen van een bank


Kapitaalgoederen - bv. gebouwen of machines
- natuur: alles wat de natuur ons biedt.
- Ondernemersactiviteit: ondernemer moet de eerdergenoemde productiefactoren met elkaar combineren

Produceren: het combineren van productiefactoren met het doel waarde toe te voegen
Toegevoegde waarde = omzet – onderlinge leveringen of
Toegevoegde waarde = de som van de beloningen van de productiefactoren

Nationaal product: de som van de in een land gedurende een jaar toegevoegde waarden
Nationaal inkomen: de som van de in een land gedurende aan de productiefactoren uitgekeerde beloningen.
Nationaal product nationaal inkomen

Bruto binnenlands product = bbp kenmerken bbp
- gaat om de toegevoegde waarde binnen een land
- bruto heeft betrekking op vervangingsinvesteringen

Welvaart: de mate waarin in de behoeften is voorzien

schaarste: de spanning tussen de behoeften aan de ene kant en middelen om die behoeften te voorzien aan de andere kant. Er is eigenlijk nooit genoeg.

Bij productie ontstaan er meer middelen om de schaarste terug te dringen maar de welvaart hoeft dan niet toe te nemen omdat

- de behoeften toenemen
- de productie kan positieve en negatieve neveneffecten hebben

Externe effecten: als het streven naar welvaart door de een onbedoeld invloed uitoefent op de welvaart van een ander

Welvaart in enge zin: je kijkt alleen naar de productie
Welvaart in ruime zin: je kijkt ook naar de behoeften en de externe effecten

We kijken nog eens naar de 4 productiefactoren;
Arbeid: Je hebt betaald en onbetaald (vrijwilligers) werk. Onbetaald werk wordt niet berekend bij het nationaal product.
Beroepsgeschikte bevolking: iedereen tussen de 15 en 64 jaar
Beroepsbevolking: iedereen tussen de 15 en 64 jaar die beschikbaar zijn om betaald werk te doen
Participatiegraad = ( beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking ) x 100%

Kapitaal: - geldkapitaal of vermogen
- Kapitaalgoederen

Kapitaalgoederen: goederen die niet bestemd zijn voor consumptief verbruik maar om andere goederen te produceren

- Vast kapitaal: goederen die meer dan een productieproces meegaan. (bv. machines, gebouwen)
- Vlottend kapitaal: kapitaalgoederen die slechts een productieproces meegaan (bv. grondstoffen)
Investeren: aanschaffen van kapitaalgoederen
Kapitaalintensiteit: de hoeveelheid kapitaalgoederen per eenheid arbeid
Breedte investering: een investering waarbij de kapitaalintensiteit niet veranderd
Diepte investering: een investering waarbij de kapitaalintensiteit toeneemt
Afschrijvingen: de in geld uitgedrukte waardedalingen van kapitaalgoederen

Natuur:
We denken dan aan
- de ligging van een land of regio
- natuurlijke hulpbronnen: bv. aardgasvoorraden
- het klimaat
- milieufactoren
negatieve externe effecten kunnen grote schade toebrengen aan de productiefactor natuur
duurzame ontwikkeling: manier van produceren waarbij de natuurlijke omgeving zo min mogelijk wordt aangetast en de onaangename kanten van onze manier van produceren niet naar de toekomst verschuift.

Ondernemersactiviteit: de ondernemer combineert de eerdergenoemde productiefactoren met elkaar.


De kwaliteit van de factor arbeid kan worden verbeterd door scholing en het opdoen van ervaring.
De kwaliteit van de factor kapitaal kan worden verbeterd door de technische ontwikkeling.
De kwaliteit van de factor natuur kan worden verbeterd door duurzame aanwending van grond- en hulpstoffen en het beperken van negatieve externe effecten.
De kwaliteit van de ondernemersactiviteit kan verbeteren door efficiëntere organisatie van het productieproces.

Hoofdstuk 2
Bedrijven kunnen worden ingedeeld naar;
- rechtsvorm
- naar omvang
- naar ondernemersactiviteit

Rechtsvorm: de juridische vorm die aan een onderneming wordt gegeven.
- Geen rechtspersoonlijkheid:
Er is een geen scheiding tussen de bezittingen en de schulden van een onderneming en die van de eigenaar. ( eenmanszaak en VOF)
- Rechtspersoonlijkheid
Er is een duidelijke scheiding tussen het vermogen van het bedrijf en van de eigenaar. De aandeelhouders lopen een beperkt risico. (BV en NV)

Eenmanszaak:

- eigendom berust bij een persoon
- bedrijf is sterk afhankelijk van de eigenaar
- geen scheiding tussen bedrijfs- en privévermogen

Vennootschap onder firma ( VOF )
- eigendom wordt gedeeld door meerder personen (firmanten of vennoten)
- geen scheiding tussen bedrijf- en privévermogen
- iedere firmant kan aansprakelijk worden gesteld voor de schulden

Naamloze vennootschap (NV)
- eigendom berust bij aandeelhouders
- d.m.v. een aandeel wordt je mede-eigenaar
- het eigenvermogen van de nv is verdeeld in aandelen (aandelenvermogen)
- aandeelhouders kunnen nooit aansprakelijk worden gesteld voor schulden
- scheiding tussen privévermogen en aandelenvermogen
- de leiding is in handen van professionele bestuurders
- aandelen kunnen worden verhandeld op de effectenbeurs en aan iedere willekeurige persoon worden verkocht
Besloten vennootschap (BV)

- scheiding tussen privévermogen en het vermogen van het bedrijf
- de aandelen kunnen niet vrij worden verhandeld
- verder lijkt de bv veel op de nv

Primaire sector: uit de natuur (visserij)
secundaire sector: industrieel (fabriek)
tertiaire sector: commercieel (banken)
quartaire sector: niet-commercieel (ziekenhuis)

Bedrijfskolom: de opeenvolging van economische activiteiten die nodig zijn om een bepaald product te maken. Deze begint bij de oerproducent en eindigt bij de eindproducent.
Bedrijfstak: alle bedrijven die zich in dezelfde fase in de bedrijfskolom bevinden.

Verticale bewegingen: bewegingen binnen een bedrijfskolom. (differentiatie en integratie)
Horizontale bewegingen: bewegingen van de ene bedrijfskolom naar de andere. (parallellisatie en specialisatie)
Integratie: het samenvoegen van twee of meer opeenvolgende fases van de bedrijfskolom in een bedrijf

Differentiatie: het afstoten van een bepaalde activiteit naar een voorgaande of een volgende fase in de bedrijfskolom
Parallellisatie: een bedrijf dat producten uit andere bedrijfskolommen, die zich in hetzelfde stadium bevinden, in zijn assortiment opnemen
Specialisatie: een bedrijf gaat zich toeleggen op de productie van een of enkele producten binnen een bedrijfstak

Concentratie: het verschijnsel dat beslissingen over de productie van goederen en diensten door een steeds kleiner aantal bedrijven worden genomen

Fusie: als twee ongeveer gelijkwaardige partners besluiten op te gaan in een nieuwe rechtspersoon.
Overname: als een onderneming de meerderheid van de aandelen van een andere onderneming verkrijgt.
Concern: een bundeling van bedrijven die binnen een grotere eenheid hun plaats hebben

Motieven voor schaalvergroting:
- kostenvoordelen
- risicospreiding
- toelevering
- toegang tot vermogensmarkt
- research

Multinational: als een onderneming in verschillende landen vestigingen heeft.

Motieven voor in het buitenland te gaan opereren
- profiteren van lage lonen
- profiteren van de lage belastingdruk
- profiteren van lage transportkosten
- omzeilen van protectionistische maatregelen

Prijskartel: een kartel waarbij afspraken worden gemaakt over de verkoopprijs
Productiekartel: een kartel waarbij afspraken worden gemaakt over de hoeveelheid te produceren goederen

Rayonkartel: een kartel waarbij afspraken worden gemaakt over het afzetgebied (rayon) waaraan mag worden verkocht
Voorwaardenkartel: een kartel waarbij afspraken worden gemaakt over uniforme leveringsvoorwaarden en betalingsvoorwaarden

Balans:een overzicht van de bezittingen, schulden en eigen vermogen van een bedrijf op een bepaald tijdstip.

Solvabiliteit: de verhouding tussen het eigen vermogen en het totale vermogen
Liquiditeit: de verhouding tussen de vlottende activa en de kortlopende schulden
Resultatenrekening: een overzicht van de opbrengsten en kosten en de daaruit voortvloeiende winst over een bepaalde periode.

Hoofdstuk 3
Model: een gestileerde weergave van een deel van de werkelijkheid
Kosten: de geldswaarde van de opgeofferde productiemiddelen
Constante kosten: zijn kosten die op korte termijn vastliggen en onafhankelijk zijn van de productieomvang
Gemiddelde constante kosten: wanneer de totale constante kosten worden gedeeld door de geproduceerde hoeveelheid goederen
Variabele kosten: zijn kosten die veranderen met de hoeveelheid geproduceerde goederen
Gemiddelde variabele kosten:wanneer de totale variabele kosten worden gedeeld door de geproduceerde hoeveelheid goederen

Proportioneel variabele kosten: zijn kosten die recht evenredig veranderen met de hoeveelheid geproduceerde goederen
Progressief variabele kosten: zijn kosten die meer dan recht evenredig veranderen met de hoeveelheid geproduceerde goederen
Degressief variabele kosten: zijn kosten die minder dan recht evenredig veranderen met de hoeveelheid geproduceerde goederen
Totale productiekosten: is gelijk aan de som van de totale variabele kosten en de totale constante kosten.
Gemiddelde totale kosten: wanneer de totale kosten worden gedeeld door de geproduceerde hoeveelheid.
Productiecapaciteit: is de hoeveelheid goederen die een bedrijf in een jaar maximaal kan voortbrengen.
Omzet: de waarde van de verkochte producten
Breakeven afzet: de afzet waarbij kostendekking plaatsvindt (de winst is dan gelijk aan nul)
Breakeven omzet: de omzet waarbij kostendekking plaatsvindt ( de winst is dan gelijk aan nul)

Hoofdstuk 4
Overheid: het Rijk, en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeentes
de schatkist wordt gevoed uit drie bronnen;
- Belastingontvangsten
- Niet-belastingontvangsten
- Leningen

Collectieve lastendruk: het totaal aan ontvangsten van de collectieve sector uitgedrukt in een percentage van het bruto binnenlands product

Collectieve lastendruk = ( totale ontvangsten collectieve sector / nationaal inkomen ) x 100%


Belastingdruk = ( belastingen + niet-belastingontvangsten / nationaal inkomen ) x 100 %
Premiedruk = (sociale premies / nationaal inkomen )

Collectieve lastendruk = belastingdruk + premiedruk

Collectieve uitgavenquote = (totale uitgaven collectieve sector / nationaal inkomen ) x 100%
de waarde van de overheidsproductie bestaat uit ambtenarensalarissen

Belastingen: gedwongen afdrachten aan de overheid, zonder dat daar in het individuele geval direct aanwijsbare tegenprestaties tegenover staan.

Directe belastingen: de belastingplicht en de belastingdruk rusten op dezelfde persoon. (belastingen op inkomen en winst)
Indirecte belastingen: de belastingplicht en de belastingdruk rusten niet op dezelfde persoon. (kostprijsverhogende belastingen)

Direct:
- loon- en inkomstenbelasting  loonheffing wordt bij voorbaat ingehouden
deze belasting is progressief. Een belasting is progressief als met het stijgen van het inkomen in verhouding meer belasting moet worden betaald.
- vennootschapsbelasting
Indirect:
- omzetbelasting of BTW
- accijnzen

- invoerrecten
De niet-belastingontvangsten

3 ‘boxen’
- box 1 : inkomen uit werk en woning
- box 2 : inkomen uit aanmerkelijk belang
- box 3 : inkomen uit sparen en beleggen

Schijventarief: het belastbaar inkomen in deze box wordt belast volgens vier schijven.
Heffingskorting: korting op de te betalen belasting

Gemiddelde belastingdruk: de totaal te betalen belasting uitgedrukt in een percentage van het inkomen
Marginale belastingdruk: geeft aan welk percentage over elke extra verdiende euro aan de fiscus moet worden betaald.

Vennootschapsbelasting: bedrijven die directe belastingen moeten betalen

Niet-belastingontvangsten: alle overheidsinkomsten die niet onder de directe of indirecte belastingen vallen
Retributies: betalingen aan de overheid voor een duidelijk aanwijsbare tegenprestaties. (onderwijsgeld)


Draagkrachtbeginsel: de sterkste schouders moeten de zwaarste last kunnen dragen. Dus hoe hoger het inkomen, hoe meer belasting men procentueel moet betalen.
Profijtbeginsel: naarmate men meer profijt heeft van een bepaalde overheidsvoorziening, men er ook meer voor moet betalen

Begrotingssaldo: het verschil tussen de totale begrote overheidsinkomsten en de totale begrote overheidsuitgaven in een bepaald jaar.
Begrotingsoverschot: als de overheidsontvangsten groter zijn dan de overheidsuitgaven
Begrotingstekort: als de overheidsontvangsten kleiner zijn dan de overheidsuitgaven
Financieringssaldo: het begrotingstekort – de aflossing op de staatsschuld
Aflossing op de staatsschuld = het verschil tussen het financieringssaldo en het begrotingssaldo
Staatsschuld: het totaal van de uitstaande leningen ten laste van de Staat
Staatsschuldquote: de staatsschuld uitgedrukt als een percentage van het nationaal inkomen

Staatsschuldquote = ( staatsschuld / nationaal inkomen ) x 100%

Gevolgen van een hoge staatsschuld :
- de rentelast, die over de schuld moet worden betaald, kan zo hoog worden dat er te weinig geld overblijft voor ander politieke doelen
- als de overheid veel geld leent, stijgt de rente en kunnen bedrijven en gezinnen minder geld lenen.

- Een stijgende rente zorgt voor hogere kosten voor bedrijven en tot inflatie( = hogere prijzen)

Wig = ((loonkosten – nettoloon ) / loonkosten ) x 100 %

Hoge collectieve lasten kunnen verschillende gevolgen hebben:
1. ontmoedigende werking op het arbeidsaanbod
2. hoge loonkosten voor de werknemer
3. aantasting van de concurrentiepositie
4. poging om de belastingdruk te verminderen
- ontwijking
- ontduiking
- afwenteling
- demotivatie
Maatregelen om de collectieve lasten te verlagen:
1. bezuinigen op de collectieve uitgaven
2. deregulering = het verminderen van het aantal regels door de overheid
3. privatisering = terugbrengen van het belang van de overheid

De voornaamste inkomstenbronnen van de EU zijn:
- een deel van de BTW
- douanerechten
- een heffing op grond van de omvang van het nationaal product.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.