Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Mythen en feiten over de redding van de Deense joden.

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Scriptie door een scholier
  • Klas onbekend | 19279 woorden
  • 27 maart 2010
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
29 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Mythen en feiten over de redding van de Deense joden in het najaar van 1943

Inleiding 3

I. Vraagstelling 4

II. De mythe 5
2.1 De redding in de populaire literatuur 5
2.2 Straf en gevaar voor de redders 9
2.3 Mogelijke succesfactoren 10

III. Voorspel 12
3.1 De geschiedenis van de Deense joden 12
3.2 Deens-Duitse relaties 13
3.3 Het vluchtelingenprobleem 16

IV. De korte strijd van de Denen 20
4.1 De Weserübung 20
4.2 Overgave en onderhandelingen 21


V. De bezetting 24
5.1 De economische uitbuiting 24
5.2 Denemarken als Germaans broederland 26
5.3 De joodse kwestie 28
5.4 Het afweren van anti-joodse maatregelen door de Denen 30
5.5 De aanstelling van de nieuwe Reichsbevollmächtigter Werner Best 31
5.6 De spanningen lopen op 35
5.7 Escalatie augustus 1943 37
5.8 Operatie Safari 39
5.9 Het telegram van Werner Best en de gevolgen 40
VI. De reactie van de Denen 44

VII. Die Judenaktion 47

VIII. De redding en de vlucht 49
8.1 De joden duiken onder 49
8.2 De passiviteit van de Duitsers voorafgaande aan de razzia 50
8.3 Het aandeel van de Zweden 51
8.4 Schipper mag ik overvaren? 52
8.5 Geen klopjacht meer na 2 oktober 53

IX. De periode tot en met de bevrijding 56
9.1 Theresienstadt 56

9.2 De volksstaking in Kopenhagen eind juni 1944 57
9.3 De terugkeer van de joden 59
9.4 De processen tegen de Duitsers 60

X. Historiografie 63

XI. Samenvatting en conclusie 65

Literatuurlijst 67

Inleiding
Het is 1943. Europa is volop in oorlog. De Endlösung, de term die de nazi’s gebruiken voor de vernietiging van de joden, is in volle gang. In grote delen van het door de Duitsers bezette Europa worden joodse kinderen, vrouwen, mannen en ouden van dagen, zonder veel verzet van hun landgenoten en vaak met extreem geweld opgejaagd, zoals in Oost-Europa, gevangengenomen en naar concentratie-kampen of vernietigingskampen waaronder Sobibor en Treblinka afgevoerd, als ze al niet ter plekke worden vermoord.
De krijgskansen keren in de loop van dat jaar, de Duitsers zijn steeds meer aan de verliezende hand. In februari hebben restanten van de laatste Duitse divisies tijdens de slag om Stalingrad zich aan het leger van de Sovjet-Unie overgegeven. De Sovjet-Russische opmars naar Berlijn gaat van start. In mei 1943 geven Duits-Italiaanse troepen zich over in Tunis. Overal in Europa maar ook in het bezette Denemarken dat door de illegale pers en door de uitzendingen van en de Zweedse en Engelse radio goed op de hoogte was van al deze feiten ontstond de verwachting dat de Duitsers wel eens zouden kunnen verliezen.

Vanaf de Duitse inval op 9 april 1940 tot augustus 1943 kan de Deense regering doorregeren en worden de joden in Denemarken met rust gelaten. De Deense bevolking, waarvan gezegd wordt dat zij tot dan toe haar afkeer van de Duitsers toonde door hen te negeren door ‘een koude-schouder-politiek’, begint zich in het voorjaar van 1943 meer en meer te verzetten. In de loop van de zomer lopen de spanningen zo hoog op dat ze resulteren in onlusten en stakingen. Het resultaat is dat de Duitsers op 29 augustus de noodtoestand afkondigen. Tijdens deze noodtoestand nemen de Duitsers in september de beslissing de joden in Denemarken op te pakken en naar Duitsland af te voeren. Maar de razzia in de nacht van 1 op 2 oktober 1943 mislukte. Het grootste gedeelte van de 7.000 Deense joden wist met hulp van Denen onder te duiken en later naar Zweden te ontkomen.

I. Vraagstelling
Het grootste deel van de joden heeft kunnen onderduiken en naar Zweden kunnen vluchten tussen 27 september en 6 oktober 1943 terwijl er sprake was van een militaire noodtoestand met een avondklok. Hoe kon dit snelle verbergen en zo'n grote verplaatsing van meer dan 7900 mensen lukken in een, op het eerste oog, hopeloze situatie? Waarom hebben de Duitsers, die in andere landen er wel in slaagden de joden af te voeren, dit niet voorkomen? In de populaire literatuur, egodocumenten en op ontelbare websites en in films wordt de redding vrijwel geheel geschreven op het conto van de Denen die met gevaar van eigen leven de joden zouden hebben gered. Is dit beeld van de redding juist?

II. De mythe
2.1 De redding in de populaire literatuur
Hier volgt een persoonlijke ervaring van Herbert Pundik, een 16-jarige joodse leerling aan het Metropolitan-gymnasium in Kopenhagen. Op de ochtend van woensdag 29 september 1943 komt de rector binnen tijdens de Franse les van Herbert. Hij wijst naar een aantal joodse kinderen en vraagt wie er nog meer van joodse afkomst is. Een aantal kinderen steekt de hand op. Hij vraagt of ze met hem mee willen gaan naar de gang. Ook de leraar Frans pakt zijn tas in en volgt hen. Op de gang vertelt de rector dat de school gewaarschuwd is dat de jodenvervolging heel snel zal beginnen en dat de Duitsers elk moment hier kunnen zijn. ‘Jullie moeten onmiddellijk naar huis’, is zijn boodschap. Thuisgekomen ziet Herbert dat zijn ouders, broers en zusters al helemaal op de vlucht zijn voorbereid. Ze staan allemaal klaar met warme winterkleren aan, handtassen zijn met het hoognodige ingepakt.
De vader van Herbert en ongeveer honderd andere gelovigen hadden die ochtend tijdens de dienst in de synagoge aan de Krystalgade van de rabbijn gehoord dat de Duitsers in de nacht van 1 op 2 oktober een razzia zouden organiseren. Hij droeg hen op zoveel mogelijk joodse vrienden en kennissen te waarschuwen. Niemand zou de komende nachten in zijn eigen huis mogen blijven en zij werden sterk aangeraden bij christelijke vrienden en bekenden te overnachten. In de loop van enkele uren waren vrijwel alle joden in Kopenhagen op de hoogte gebracht. Na een vlucht die vier dagen duurde kon de familie Pundik iets ten noorden van Helsingør de korte oversteek met een vissersboot over de Sont naar Zweden maken. Het merendeel van de ongeveer 7000 Deense joden, vaak samen met hun niet-joodse partners en echtgenoten, lukte het in de loop van oktober met behulp van de Deense bevolking naar Zweden te ontkomen.
Het is opmerkelijk te noemen, dat terwijl de Endlösung in 1943 op het hoogtepunt was, de joden in Denemarken konden ontsnappen aan de Duitsers. Deze ontsnapping werpt veel vragen op over de voorbereidingen en de effectiviteit van de jodenvervolging in Denemarken gezien de resultaten bij de vervolging en vernietiging van de joden in de andere bezette landen. Hieronder volgt ter vergelijking een overzicht van schattingen door Wolfgang Benz in 1991 van de joodse slachtoffers in de door Duitsland bezette Europese landen.

Duitsland 165.000

Oostenrijk 65.459
Luxemburg 1.200
Frankrijk 76.134
België 28.518
Nederland 102.000
Denemarken 116
Noorwegen 758
Italië 6.513
Albanië 591
Griekenland 59.185
Bulgarije 11.393 gedeporteeerden uit de Bulgaarse bezette gebieden. Alle Bulgaarse joden zijn echter gered.
Joegoslavië 60.000 - 65.000
Hongarije 550.000
Tjechoslowakije 143.000
Roemenië 211.214
Polen 2.700.000
Sovjet-Unie 2.100.000

In de populaire literatuur, in egodocumenten, in films en op ontelbare websites wordt vooral aandacht gegeven aan en nadruk gelegd op de dapperheid van het Deense volk. De Denen zouden met duizenden geholpen hebben dit grote aantal joden en hun niet-joodse familieleden de Sont over te helpen. Voor veel overlevenden van de Holocaust was de redding allereerst te danken aan de unieke humane, moedige en altruïstische houding van de Denen in vergelijking tot andere landen.
In Rescue in Denmark, uitgegeven in de Verenigde Staten in 1963, beschrijft Harold Flender de redding door de Denen aan de hand van tientallen lovende ooggetuigenverslagen. Het boek kreeg positieve kritieken in de Amerikaanse pers. In hetzelfde jaar richtte de joodse gemeenschap in de Verenigde Staten de stichting Thanks to the Danes op en in Israël werd het totale Deense volk vermeld in Yad Vashems’s book of Righteous Gentiles. In Israël werd een herdenkingsmonument opgericht in Yad Vashem, het Holocaust herdenkingscentrum en in 1973 werd er een postzegel uitgebracht ter herdenking van de redding.

Goldhagen spreekt in Hitlers gewillige beulen van een heldhaftig Denemarken dat het hoogste overlevingscijfer voor de joden had van alle door de Duitsers bezette landen:

De Denen redden de joden in hun land en verzetten zich tegen het opleggen van antisemitische wetten door de Duitsers. In het algemeen toonden de Denen heel duidelijk de neiging om de joden van Denemarken te behandelen als menselijke wezens en als leden van de Deense nationale gemeenschap.

Ook Hannah Arendt stelt dat elke student politieke wetenschappen deze periode zou moeten bestuderen omdat hier zou worden aangetoond wat je met geweldloos verzet kunt bereiken tegen een superieure tegenstander. Een hardnekkige mythe is die van de Deense koning Christiaan X die iedere morgen bij zijn ochtendpaardrijtoer door Kopenhagen als protest tegen de jodenvervolging een Davidster gedragen zou hebben. De opleving van de aandacht voor de redding en waarschijnlijk ook een oorzaak voor de mythevorming is het verschijnen van de roman van Leon Uris, Exodus (1958), en de filmversie in 1960. In zijn roman beschrijft Uris dat na de eis van de Duitse commandant in Kopenhagen dat de joden een Davidster moesten dragen de koning verklaard zou hebben dat elke Deen gelijk is en dat hijzelf als eerste de Davidster zou gaan dragen. De volgende morgen zou bijna de gehele Deense bevolking en de koning de Davidster gedragen hebben. Mogelijk heeft Uris een gerucht in een artikel van 4 september 1942 in The Jewish Telegraph Agency in Londen in zijn boek verwerkt. Hierin werd gesuggereerd dat de Christiaan gezegd zou hebben dat hij de eerste zou zijn die een Davidster op zijn unform zou dragen indien dit van de joden zou worden geëist. De joden in Denemarken hebben echter nooit een ster gedragen daar de Deense regering dit altijd heeft weten te voorkomen.
Nog in januari 2005 bekritiseerde Simon Kuper, de correspondent van The Financial Times in Parijs, in een felle aanval in deze krant de houding van de Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Terwijl de Denen, die de joden echt gered hadden, zich daar nauwelijks op lieten op voorstaan, creëerden de Nederlanders daarentegen de valse mythe van de ‘goede’ Nederlander. Het feit dat, zoals eerder is beschreven, het Deense volk als geheel vermeld is in Yad Vashems’s book of Righteous Gentiles is natuurlijk confronterend voor andere landen. De historicus Paulsson die kanttekeningen plaatst bij het op deze wijze ophemelen van de Denen, suggereert zelfs dat andere landen, zoals hij dat omschrijft: ‘The courage to care’ zouden missen. Maar ook Yahil schrijft in haar standaardwerk :
The Holocaust was a catastrophe in the life of the nations no less than it was a catastrophe in the life of the Jewish people. It did not happen in a vacuum; it happened within the very heart of the peoples of Europe and thus cast into grave doubt the value of that human culture which Europe had created. This culture has two roots: the ancient culture of Greece and Rome, and Christianity. Its modern social-political embodiment is what we call Western democracy. In most countries of Europe this culture did not stand in the Holocaust. Yet the Danish experience shows that it was possible to preserve cultural values in theory and in practice, and in so doing prevent the implementation of barbaric extermination.

De redding kreeg mythische proporties in de uitgave van 2001 van de Oxford Companion to World War II. In deze encyclopedie wordt beschreven dat de joden in één nacht door de Denen naar Zweden zijn overgezet. Veel aandacht in de literatuur gaat dus vooral uit naar de unieke grootschalige redding door de dappere Denen. De achtergronden van deze redding, en vooral het aandeel van de Duitsers, blijven echter onderbelicht en nodigt uit tot nadere bestudering.

2.2 Straf en gevaar voor de redders
Om de Denen ‘dapper’ te kunnen noemen, moeten ze moeilijkheden en gevaar overwonnen hebben. De vraag is dus gerechtigd of er bijvoorbeeld zware straffen dreigden voor de redders en of dit voor de redding alom bekend was. Paulsson, historiograaf van de jodenvervolging in Denemarken, bagatelliseert de door Herbert Pundik ervaren angst door de Gestapo gepakt te worden. Hij wijst erop dat er in werkelijkheid geen enkele Deen naar een concentratiekamp is gestuurd. Deense burgers vielen onder het Deense rechtsstelsel en voor overtredingen als het helpen van joden bij het illegaal oversteken naar Zweden stond geen zware straf.
De Denen moeten zeker op de hoogte zijn geweest van de Duitse bedreiging van de joden daar Deense wetenschappers en politieke leiders tussen 1940 en 1943 dit tientallen malen in het openbaar aan de orde hebben gebracht. Daarnaast was het de Denen na de inval nog toegestaan naar buitenlandse radiozenders te luisteren. Ook de illegale pers publiceerde misdragingen van de Duitsers, soms met foto’s van gemartelde Deense gevangenen. De intellectuele en politieke elite moet dus zeker kennis hebben gehad van de mentaliteit van de nazi’s in Denemarken. In oog-getuigenverklaringen, in boeken en in films wordt steeds benadrukt hoe beangstigend het laten onderduiken was. Vooral de nacht van 1 op 2 oktober toen in geheel Kopenhagen het telefoonverkeer onmogelijk was en er door Duitse politietroepen en Deense collaborateurs werd gezocht naar joden moeten de bedoelingen van de Duitsers voor de Denen nog eens duidelijk zijn geworden. Ook tijdens de 600-700 illegale overtochten naar Zweden zijn talrijke beschrijvingen van spanningen en angsten die de joden, maar zeker ook de redders hebben moeten doorstaan.


2.3 Mogelijke succesfactoren
Wat zijn de belangrijkste factoren en omstandigheden die bepalend zijn geweest voor redding? De populaire literatuur maar ook veel historici spreken van een massale, in het oog springende, actiebereidheid van de Denen. Maar sommige Deense historici, zoals Vilhjálmur Örn Vilhjalmsson en Bent Blüdnikow, zetten hier vraagtekens bij. Zij stellen dat er ook bij de Denen aanzienlijk meer sprake is geweest van collaboratie, verraad en misbruik van de positie van de joodse vluchtelingen dan in de historiografie tot dan toe is beschreven. De nabijheid van Zweden, de Sont is op sommige plekken slecht enkele kilometers breed, kan een rol hebben gespeeld in het succes van de redding. Ook is het misschien het feit dat de meeste Deense joden in Kopenhagen woonden, en dus dicht bij de grens van Zweden, een voordeel geweest. Maar het kan ook zijn dat zij daardoor juist kwetsbaarder zijn geweest zoals de joden in Amsterdam.
Dat er iets bijzonders aan de hand was in Denemarken is wel duidelijk. Van Georg Ferdinand Duckwitz, nota bene een Duitser en een van de naaste medewerkers van Dr. Werner Best, de Reichsbevollmächtigter in Denemarken, is bekend dat hij de Denen van de geplande Judenaktion op de hoogte heeft gebracht. Zo schrijft de vooraanstaande Deense historicus Hans Kirchhoff op de huidige website van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat zonder diens bijdrage de redding niet gelukt zou zijn. Daarnaast is het bezettingsregiem zeer mild geweest in vergelijking met dat in andere bezette ‘Germaanse’ landen en ook daarom opmerkelijk. Ook was de behandeling en de terugkeer van vrijwel alle in het concentratiekamp Theresienstadt gevangen gehouden Deense joden, nog voor de Duitse capitulatie op 9 mei 1945 opmerkelijk. In april 1945 werden ze met bussen van het Zweedse Rode Kruis tussen de Amerikaanse en Russische frontlinies door naar Denemarken vervoerd waar ze op 17 april de grens passeerden.
 
III. Voorspel
3.1 De voorgeschiedenis van de Deense joden
De belangrijkste en grootste autochtone joodse gemeenschap in Denemarken bevond zich in Kopenhagen en dateerde al vanaf het begin van de zeventiende eeuw. Het waren voornamelijk immigranten uit Portugal, Duitsland en Polen. In de loop van de achttiende en negentiende eeuw namen de beperkingen op sociaal, economisch en politiek gebied steeds meer af. Mede hierdoor integreerde deze eerste groep immigranten, door de Denen ‘Vikingjoden’ genoemd, uitstekend in de Deense samenleving. Van antisemitisme en van geweld tegen joden was in Denemarken nauwelijks sprake.
Het volgende citaat illustreert de verbazing over de tolerante en vriendelijke houding van de Denen en de integratie van de joden Denemarken in de jaren dertig van de vorige eeuw:

[... .] a conversation between a Jewish immigrant and his elderly father-in-law, who had come to visit him from Poland. The father-in-law had been shocked to see his grandchildren playing with Christian children and their mothers drinking coffee in her kitchen with Christian neighbors, and he could not understand the matter-of-fact manner in which these encounters were regarded. Finally, he had to get the mystery answered. “Gabriel,” he said to his stepson, are the Danes also Christians?” “Yes, father-in-law,” answered Gabriel, “the Danes are not only Christians, they’re real Christians.” “And so who are the others?” asked the stepfather. “The others that you’re thinking of, they’re goyim!”

In het begin van de vorige eeuw kwam er ook een stroom van arme immigranten uit Oost-Europa op gang door pogroms en anti-joods geweld. Maar ook deze arme immigranten, door de Denen ook wel ‘de Russen’ (russerne) genoemd integreerden snel in de Deense samenleving. Tegen 1930 waren de meesten in betere financiële omstandigheden geraakt. Toch behoorden aan het einde van de dertiger jaren de meest Vikingjoden nog steeds tot de hogere sociale, intellectuele klasse, waren ook welvarender en meer Deens georiënteerd dan de russerne. Deze sociale- en economische verschillen hadden, zoals we later zullen zien, ook gevolgen tijdens de redding in oktober 1943.


3.2 Deens-Duitse relaties
Het grote machtsverschil tussen Duitsland en Denemarken en de strijd om het grensgebied, de oude hertogdommen Sleeswijk en Holstein, heeft sinds de achttiende eeuw de Deense politiek ten aanzien van Duitsland sterk bepaald. Bij de Duits-Deense oorlog van 1864 verloor Denemarken geheel Sleeswijk en kwamen 200.000 Deensgezinde Sleeswijkers onder Duits bestuur. Na de Eerste Wereldoorlog kwam er een omgekeerde beweging op gang. Bij de Vrede van Versailles werden de belangen van de Denen na lang onderhandelen en met een volksstemming gehonoreerd en kwam Noord-Sleeswijk door het verdrag van 5 juli 1920 weer onder Deens bestuur. Christiaan X overschreed met een wit paard de grens met Noord-Sleeswijk en bevestigde zo volgens een oude legende symbolisch de hereniging met Denemarken.
Maar bij het protocol van het vaststellen van de definitieve grenskaart in 1920 had de toenmalige Duitse regering bezwaar aangetekend. Toen Hitler in het voorjaar van 1933 het ‘Dictaat van Versailles’ verscheurde en in 1935 het gedemilitariseerde Rijnland bezette kwam de angst van de Denen weer boven dat Noord-Sleeswijk weer Heim ins Reich zou moeten. Er werd druk op Peter Munch, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, uitgeoefend in Berlijn te vragen om erkenning van de huidige grens. Munch wees dit af om de spanningen niet op te voeren. Verontrustend was ook dat de Duitse minderheid van Noord-Sleeswijk in het openbaar op luide en hoge toon aansluiting bij Duitsland eiste.
Ook door de invallen in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije werd de Deense regering steeds meer bewust van haar precaire situatie. Het lukte Thorvald Stauning, de sociaal-democratische minister-president niet een van de andere Scandinavische landen zover te krijgen een gemeenschappelijke verdedigingsstrategie te voeren. Gezien de militaire verhoudingen en de geografische ligging zou Denemarken toch volgens hen niet in staat zijn, in een geval van een militair conflict zich tegen de Duitsers te weer te stellen. Ook de Britten wezen een verzoek van Denemarken om militaire steun af, indien de Duitsers zouden binnenvallen. Winston Churchill, toen nog First Lord of the Admiralty, zou op 2 februari 1940 in een vraaggesprek met Scandinavische journalisten gezegd hebben: ‘De anderen hebben tenminste nog een soort gracht waarover ze de tijger kunnen voederen, maar Denemarken ligt zo angstaanjagend dichtbij dat het onmogelijk is hulp te bieden’.
De situatie vertoonde sterke gelijkenis met die van 1863 vlak voor de Duits-Deense oorlog van 1864 toen de Denen uiteindelijk ook zonder bondgenoten waren. De Zweedse koning Oscar I had militaire steun beloofd in het kader van de Scandinavische eenheid. Deze steun werd echter op 15 december 1863 teruggetrokken toen de Zweedse regering de oproep van Oscar I om met Zweedse troepen de Denen te ondersteunen blokkeerde. En ook de Britse minister-president Henry John Palmerstone trok zijn in eerste instantie aangeboden steun terug. De inval van Saksische en Hannoveriaanse troepen in Holstein op kerstavond 1863 en van de Pruisen en de Oostenrijkers op 1 februari 1864 in Sleeswijk lag de Denen in de jaren dertig van d vorige eeuw waarschijnlijk nog vers in het geheugen.
Ze wilden dus waarschijnlijk koste wat kost een conflict met de Duitsers voorkomen en hanteerden steeds meer een politiek van ‘onzichtbaarheid’ om te voorkomen dat de spanningen hoog zouden oplopen. Toen dan ook op 15 april 1939 president Roosevelt de Duitsers opriep te verklaren dat ze hun kleine buren niet zouden aanvallen verzekerde Peter Munch onmiddelijk in een verklaring aan Cecile von Renthe-Fink, de Duitse ambassadeur, dat Denemarken zich niet door Duitsland bedreigd voelde. Op 31 mei 1939 bood Duitsland de Scandinavische landen een niet-aanvalsverdrag aan voor 10 jaar. Als enig Scandinavisch land durfden de Denen dit niet te weigeren.
Ondanks Hitlers oorlogspolitiek en expansiedrift bleef de Deense regering voorzichtig en wilde het leger niet mobiliseren en wees elke suggestie van de hand reservisten op te roepen, ook dit zouden de Duitsers wellicht als een provocatie kunnen opvatten.
Toen in november 1939 de Russen Finland aanvielen besefte de Deense regering dat zij nog veel minder kans hadden dan de Finnen een agressor te weerstaan. Munch speelde toen zelfs met de gedachte de Duitse eis te honoreren om militaire steunpunten te accepteren en om Duitse troepen door te laten. Munch dacht dat dit niet in strijd zou zijn met de Deense neutraliteitspolitiek omdat de Denen door de Duitse grootmacht gedwongen zouden zijn.

3.3 Het vluchtelingenprobleem

In Denemarken nam de Deense koning, Christiaan X op 12 april 1933, deel aan de ceremonie rondom het honderdjarig bestaan van de joodse synagoge in Kopenhagen. Volgens Leni Yahil, die in de jaren zestig het standaardwerk over de redding van de Deense joden schreef, was zijn aanwezigheid op dat moment een bewuste symbolische daad tegen de discriminatie van de joden in nazi-Duitsland. In Duitsland was in april van dat jaar een boycot tegen joodse artsen afgekondigd en kwam er een wetgeving tot stand die het ontslaan van de joodse werknemers en het verwijderen van alle joodse zakenlieden uit representatieve functies regelde. Maar in Denemarken bleef volgens Yahil vanaf het begin van de jodenvervolging in Duitsland het Deense volk en zijn leiders, met de koning voorop, onvoorwaardelijk aan de kant van hun joodse medeburgers staan.
In de loop van de jaren dertig nam de publieke verontwaardiging in Denemarken over het antisemitisme in Duitsland toe. Deze verontwaardiging bereikte een hoogtepunt na de Reichskristallnacht van begin november 1938. De Deense wetswijziging in 1939, waarin onder andere haat zaaien met betrekking tot andere religies strafbaar werd gesteld, kan vermoedelijk gezien worden als een Deense reactie op deze gebeurtenissen. Toch was er in regeringskringen ondanks de publieke verontwaardiging over de behandeling van de Duitse joden een afhoudende attitude ten aanzien van het toelaten van joden uit nazi-Duitsland. Ook Denemarken kreeg namelijk net als de meeste andere buurlanden van Duitsland te maken met een omvangrijk vluchtelingenprobleem. De vluchtelingenstromen kwamen in golven op gang en liepen synchroon met de stadia van vervolging in Duitsland.
De eerste ontstond na de Berufsbeambtengesetz, de racistische wetgeving in april 1933. De tweede kwam na de Nürnberger Gesetze van 15 september 1935, de beruchte rassenwetten waarbij Werner Best, de latere Reichsbevollmächtigter in Denemarken, een groot aandeel heeft gehad in de voorbereiding.
De laatste vluchtelingenstroom ontstond na de Reichskristallnacht in november 1938. Kort daarna was er in Kopenhagen een grote publieke bijeenkomst, met als onderwerp ‘Antisemitisme en cultuur’ waaraan de belangrijkste politieke partijen deelnamen. Het is wellicht niet toevallig dat John Christmas Møller, leider van de conservatieve volkspartij, en later een fervent tegenstander van de Duitsers, de toehoorders waarschuwde dat Denemarken niet in de positie was 50 tot 100000 vluchtelingen op te nemen. Deze houding was vrij algemeen, zoals bleek uit het Deense vluchtelingenbeleid, zoals zich dat ontwikkelde tussen 1933 en 1940.
De traditionele vreemdelingenwet van 1933 was nog zeer mild. En omdat er voor 1933 geen sprake was van een groot vluchtelingenprobleem was er nog geen aparte wetgeving op dit gebied. Duitse, Oostenrijkse en Tjechische staatsburgers konden zonder visum Denemarken inreizen en daar 6 maanden verblijven. Deze wet werd echter in de loop van de jaren dertig verscherpt. In de herfst van 1933 steeg het aantal vluchtelingen aanzienlijk en het Deense Ministerie van Justitie paste daarom de vreemdelingenwet aan. Vluchtlingen mochten nog zes maanden in Denemarken verblijven onder voorwaarde dat zij zich zouden inspannen om een inreisvisum te verkrijgen naar een ander land. Ook moesten zij zich onthouden van politieke activiteiten en mochten slechts met toestemming van het Ministerie van Justitie werken. Daarna werd het beleid steeds meer aangescherpt. Buitenlanders moesten zich vanaf 1938 binnen twee dagen bij de politie melden en in september 1939 was voor alle buitenlanders een inreisvisum verplicht.
Het was nu voor joden bijna onmogelijk het land officieel binnen te komen als zij niet konden aantonen dat zij op politieke gronden Duitsland moesten verlaten of familie hadden in Denemarken die financieel voor hen in konden staan. Veel joden probeerde dan ook illegaal de grens over te gaan. Maar er was een strenge grensbewaking. Velen lukte het niet en bovendien werden sommigen ook nog terug gestuurd.
Ook werden er veel obstakels op hun weg geplaatst. Verblijfsvergunningen werden geweigerd en het legaal werken werd hen verboden, met als argument de economische recessie en de daaruit ontstane grote Deense werkloosheid.
De onbemiddelde gevluchte joden kregen geen financiële ondersteuning omdat ze niet als politiek vluchteling erkend werden en werden afhankelijk van hulpcomités omdat ze niet mochten werken. De onwil joodse vluchtelingen te erkennen als politiek vluchteling werd door de Deense regering gerechtvaardigd met het argument dat de Neurenberger rassenwetten moesten worden beschouwd als gewone burgerlijke wetten. Daardoor was er volgens de sociaal-democratische minister van justitie K.K. Stencke geen juridische of morele noodzaak joodse vluchtelingen in Denemarken op te nemen die Duitsland wilden verlaten.
De werkelijke redenen waren waarschijnlijk de economische crisis en de angst voor Duitsland. Het tegenhouden of uitwijzen van joodse vluchtelingen is echter nooit gezien als een misdaad wat door Vilhjálmur Örn Vilhjalmsson en Bent Blüdnikow in een artikel in 2006 krachtig werd gehekeld. Sommige ambtenaren hadden volgens hen na de oorlog juridische gedragsregels met daarin ook de eis van de doodstraf opgesteld voor iedereen die direct mee had geholpen bij het transporteren van joden uit Denemarken naar de vernietigingskampen. Het is volgens hen opvallend dat geen enkele ambtenaar, die ooit voor en tijdens de bezetting een aandeel had in het uitwijzen van joden naar Duitsland, voor deze feiten is aangeklaagd, laat staan berecht.

Het exacte aantal mislukte pogingen van de joden de Deense grens te passeren is niet bekend. Yahil schrijft dat het vluchtelingenaantal uit Duitsland, Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije dat naar Denemarken uitweek relatief klein was ten opzichte van Nederland, Groot-Brittannië en Frankrijk. Yahil toont begrip voor deze harde houding van de Deense overheid en zegt dat deze gezien moet worden in het licht van de grote economische problemen en de grote werkloosheid. In 1933 was het werkloosheidscijfer 33% van de totale beroepsbevolking en dat nam de jaren daarna nog toe. Of dit argument stand houdt in een internationaal vergelijkend perspectief is de vraag. Want ook in Nederland was de werkloosheid zeer hoog en waren er volgens schattingen in 1938 tussen 25.000 en 33.000 joodse vluchtelingen Nederland toegelaten.
Cecilia Felicia Stokholm Banke nuanceert in 2007 dit economische motief door te stellen dat daarachter wel eens de wens zou kunnen schuilen van de Deense sociaal-democraten Denemarken te ontwikkelen naar wat later een nationale welvaartsstaat genoemd zou worden. Een belangrijk doel van deze sociale planning was volgens haar een kwalitatief betere bevolkingssamen-stelling. Deze planning zou in gevaar komen bij het toelaten van veel niet-Deense vluchtelingen en had niet zozeer te maken met antisemitisme.
Natuurlijk was het in de jaren dertig onmogelijk te voorspellen dat het Duitse antisemitisme zou leiden tot de Holocaust en dat het terugsturen en tegenhouden van joden feitelijk hun doodvonnis betekende. Maar ook tijdens de bezetting werden er joden naar Duitsland uitgewezen zoals Vilhjalmsson en Blüdnikow in het artikel aan de orde brachten. Zij vragen zich af of Yahil bij het kennen van deze feiten ook zo’n mild standpunt in zou hebben genomen. Toch had de ‘gewone Deen’ zeker geen sympathie voor de nazi-ideologie gezien ook de weinige stemmen voor de Deense nazipartij, Danmarks National-Socialistiske Arbejder Parti (DNSAP). In maart 1939 kreeg de DNSAP slechts 2,1% (43.309) van de ca. 2 miljoen stemmen bij de Folketing verkiezingen, de Deense Tweede Kamer.

IV. De korte strijd van de Denen
4.1 De Weserübung
Maar ondanks het niet-aanvalsverdrag en de Deense onzichtbaarheidspolitiek trokken om 5.15 uur in de vroege ochtend van 9 april 1940 Duitse troepen onder aanvoering van generaal Leonard Kaupisch op verschillende plaatsen Denemarken binnen. De aanval was onderdeel van de Weserübung, het strijdplan dat als doel de verovering van Noorwegen had om zo de aanvoer van ijzererts uit Narvik, de uitvoerhaven van Zweeds ijzererts, veilig te stellen. Extra argumenten waren dat Groot-Brittannië begonnen was mijnenvelden aan te leggen voor de Noorse kust en een Britse invasie te verwachten was. In Der Norden Sonderlehrgang, een handboek voor de Duitse soldaten in Denemarken werd de volgende rechtvaardiging van de aanval op Denemarken gegeven:

Die Besetzung Norwegens und Dänemarks durch die deutsche Wehrmacht, die damit einem englischen Übergriff in letzter Minute zuvorkam und nunmehr den bewaffneten Schutz dieser Länder ausübt, führte viele deutsche Soldaten in ein fremdes Land und in fremde Verhältnisse.

De Deense hoop in de eerste maanden van 1940 was een illusie. De Duitse luchtmacht had al in februari besloten dat steunbases in Denemarken voor het veilig stellen van de Noorweegse ijzerertsroute beslist nodig waren. Munch, de Deense minister van Buitenlandse Zaken had overwogen om aan de eis om Duitse steunpunten tegemoet te komen. Maar de steunbases voor de luchtmacht waren opgenomen in het aanvalsplan en al op 29 februari goedgekeurd door Hitler. Het is waarschijnlijk dat de Denen op de hoogte waren van de komende aanval. Begin april 1940 had Hans Oster, een medewerker van Wilhelm Canaris en stafchef van de buitenlandse geheime dienst, de Ausland/Abwehr, van het Oberkommando der Wehrmacht, de aanvalsplannen doorgespeeld aan de Zweedse en Nederlandse ambassades, die dit meteen doorgaven aan de Denen.
De aanval begon op 8 april, er naderde toen een meer dan 50 km lange Duitse militaire colonne tussen Rendsburg en Flensburg de Deense grens bij Jutland om, zoals gezegd, een eventuele Britse landing te voorkomen. De Duitse ambassadeur von Renthe-Fink had de Deense minister van Buitenlandse Zaken gewaarschuwd dat een Britse aanval ook gevolgen zou kunnen hebben voor Denemarken. Maar hij vroeg tegelijkertijd de Deense regering nadrukkelijk geen reservisten en dienstplichtigen op te roepen om Berlijn niet te verontrusten. (sic)

9000 Duitse soldaten gingen bij Noord Sleeswijk de grens over en 900 landden op de kust van Seeland. Ongehinderd meerde om 5.15 uur het Duitse oorlogsschip de ‘Hanzestad Danzig’ aan de kade van de Deense hoofdstad. Pantserwagens en Duitse commando’s op de fiets trokken vanuit de haven naar het koninklijke paleis Amalienborg waar bij gevechten twee Deense gewonden vielen. De Deense koningin zou bij het zien van haar twee gewonde gardesoldaten, haar gemaal Christiaan X gesmeekt hebben de ongelijke strijd meteen te staken. Om 7.20 uur staakten de Denen hun verzet nadat von Renthe-Fink nog gedreigd had met het bombarderen van Kopenhagen. De strijd had dus 2 uur en 5 minuten geduurd. De Deense verliezen worden op 16 doden en 24 gewonden geschat. Duitse verliezen waren er niet.

4.2 Overgave en onderhandelingen
Bij de onderhandelingen over de overgave had von Renthe-Fink de Denen beloofd dat zij hun soevereiniteit konden behouden. De koning, het parlement en de regering, de politie, de rechterlijk macht en zelfs het leger bleven in functie zonder directe bemoeienis van de Duitsers. Von Renthe-Fink werd als Reichsbevollmächtigter aangesteld, de officiële diplomatieke vertegenwoordiger van Duitsland. De contacten vonden plaats op het niveau van de ministeries van Buitenlandse Zaken. Dit indirecte bestuur, een vorm van wat ook wel eens Aufsichtsverwaltung wordt genoemd, met behulp slechts enkele tientallen Duitse ambtenaren was een unicum in het bezette Europa.
Werner Best, de latere Reichsbevollmächtigter was in 1941 in praktijk hoofd van de staf van de Duitse opperbevelhebber in Frankrijk. Hij had op basis van zijn ervaringen aldaar theoretisch omschreven hoe het Duitse bestuur na een bezetting vorm zou kunnen worden gegeven. Werner Röhr citeert Bests omschrijving van Aufsichtsverwaltung:

Aufsichtsverwaltungen seien jene, die mit Hilfe von Fachleuten aller Ressorts als Beauftragte des Führersvolkes die landeseigene Verwaltung führten und kontrollierten. Die Form bedeute gegenüber der ‘Bündnisverwaltung’ einen stärkeren Eingriff in die Selbstverwaltung des Grossraumvolkes, dessen Regierung weiter bestehen sollte.

Doordat de Duitsers niet op alle niveaus het land hoefden te besturen konden ze volstaan met enkele tientallen ambtenaren en diplomaten. Zij zagen af van het geweldsmonopolie afgezien van militaire zaken, zoals in het geval van bijvoorbeeld de bewaking van de Noordzeekust. Daardoor hoefden er minder troepen worden ingezet dan in het geval van een echte bezetting zoals in andere Europese landen. Wellicht hadden de Duitsers ook het idee dat hun aanpak goed zou werken bij een land met een nordische Kultur waar zij zich als Germaans volk ideologisch mee verwant voelden.
Van de Deense regering werd een loyale samenwerking verwacht en deze werd ook verkregen tot aan de herfst van 1943. De sociaal-democratische minister-president Stauning had direct na de overgave een soort crisiskabinet samengesteld met vertegenwoordigers van alle partijen. Hij maakte kenbaar dat het onbeschadigd leiden van Denemarken door deze periode wel eens tot gevolg zou kunnen hebben dat de Denen daar later om zouden worden bespuugd. Duitsland wilde deze ‘zachte’ politiek ook uit propagandistische motieven gebruiken om te laten zien dat het bereid was tot een milde bezetting en rekening wilde houden met de Deense belangen. In de Britse pers daarentegen noemde men Denemarken spottend ‘Hitler’s kanarie’.

V. De bezetting
5.1 De economische uitbuiting
Voor de Duitsers was een ongestoorde export van Deense landbouw- en industrie- en scheepsbouwproducten naar Duitsland van cruciaal belang. In 1939 exporteerden de Denen 23 % van hun landbouwproducten naar Duitsland. In 1941 was dit al gestegen naar 75%, hetgeen tussen 10-15 % van de totale behoefte in Duitsland aan levensmiddelen omvatte.

‘In february 1940, the Statistisches Reichsamt had produced an extensive report on Denmark, page 60 of which reads: “The economic value of Denmark for the German Reich lies solely in its agricultural sector. Here, however, it is by all means enormous. The Danish export surplus of meat (including bacon), butter and eggs is sufficient to cover the German supply gap”.’

Op productieniveau moest men zich aanpassen aan de wensen van de Duitsers, zoals bijvoorbeeld in het geval van de varkensfokkers die tot dan toe voor de Engelsen mager varkensvlees produceerden en nu moesten omschakelen naar vet varkensvlees voor de Duitse markt.

Omdat de Deense industrie grotendeels afhankelijk was van import van grondstoffen zoals kolen en ijzererts en de aanvoer ervan uit Groot-Brittannië was gestopt nam Duitsland deze over. Sinds 1930 hadden beide landen een handelsbalans waarbij import en export in evenwicht waren. Na de inval was de Deense export naar Duitsland vele malen groter dan de import en financierde de Deense staatsbank de handelstekorten door schuldbekentenissen te accepteren van Duitsland. Ook financierde de Deense regering de bezettingskosten. Dit betrof onder andere de inkopen van het Duitse leger en de salarissen van de Denen in Duitse dienst. Hoewel het in overeenstemming was met de Haagse Conventie van 1907 dat de lasten van de bezetting voor rekening het bezette land was werd Denemarken financieel leeggezogen: Aan het einde van de oorlog in oktober 1944 bedroeg de Duitse schuld 6,5 miljard kronen of 2530 miljoen rijksmarken. De belangrijke bijdrage aan de Duitse economie gaf de Deense regering de mogelijkheid de Duitsers te vragen rekening te houden met de Deense belangen.
5.2 Denemarken als Germaans broederland
Volgens de vage ideologische opvatting van de nazi’s was Denemarken een ‘Germaans’ broederland. Maar de nazi’s hadden nog geen idee hoe het na een Duitse overwinning verder zou moeten gaan en of Denemarken later deel zou gaan uitmaken een groot-Germaans rijk. Hoe een door Duitsland beheerst Europa er na de oorlog uit zou moeten zien was nog niet eens op de tekentafel. Toch beïnvloedde het ‘Germaanse’ idee hun bezettingspolitiek aanzienlijk. In het soldatenhandboek voor Denemarken dat in samenwerking met de nordische Gesellschaft, een in 1921 in Lübeck opgerichte organisatie die de culturele en handelsuitwisseling moest bevorderen tussen Lübeck en de landen aan de Oostzee, werd de verbondenheid met de Scandinavische landen uitgebreid behandeld en benadrukt :

Im Rahmen der vom Führer verkündeten Neuordnung Europas unter der Führung der Achsenmächte wird dem nordischen Gedanken auf der Grundlage der nordischen Blut- und Schicksalsgemeinschaft eine wesentliche Bedeutung zukommen.

Ook Leonhard Kaupisch, de Duitse bevelhebber, richtte zich samen met von Renthe-Fink tot alle Duitse troepen met de volgende aanbevelingen:

Jeder Deutsche muss sich bewusst sein, dass er nicht ein Feindesland, sondern befreundetes Land betritt, in das die Truppe nur zum Schutz des Königreichs Dänemark eingerückt ist. Jeder Deutsche in Dänemark muss sich jederzeit klar bewusst sein, dass auch er das Deutsche Reich vertritt und nach seiner Haltung Deutschland bewertet wird. Beim Zusammentreffen mit Dänen ist alles zu unterlassen, was die nationale Ehre des Dänen kränken kann. Der dänische Frau ist mit Achtung zu begegnen. Politische Auseinandersetzungen sind zu vermeiden, ebenso jede unnötige Schärfe und Bevormundung. Vorsicht bei Gesprächen! Die Kenntnis der deutschen Sprache ist sehr verbreitet.

Deze houding had voor een deel te maken met de nazi-ideologie over die nordische Rasse’, voorkomende uit hun hypothese dat zich in Noord-Europa een Germaans boerenras ontwikkeld had. Dit Germaanse ras moest beschermd worden tegen het gevaar van een vermenging met het joodse ‘tegenras’. Dat de meerderheid van de Denen deze opvatting niet deelden mag blijken uit onder andere de teloorgang van de nordische Gesellschaft. In de ogen van de nazi-ideoloog Alfred Rosenberg, het hoofd van het bureau buitenland van de NSDAP, zou deze organisatie uitstekend kunnen dienen om invloed te krijgen in de Scandinavische landen. In 1934 werd in het kader van de Gleichschaltung, de overname van alle burgerlijke organisaties door de nazi’s, het oude bestuur afgezet en werden op voorspraak van Rosenberg nazi’s aangesteld. Dat nog enkele niet-nazi’s mochten aanblijven had slechts als bedoeling te voorkomen dat de organisatie beschouwd zou worden als een Duitse propagandamachine.
Toen de meest vooraanstaande Duitse rassentheoreticus, professor Hans Günther, bijgenaamd Rassen-Günther, tot de organisatie toetrad was de machtsovername compleet. Door strategisch heel voorzichtig te manoeuvreren had Rosenberg de illusie dat de Scandinaviërs te winnen zouden zijn voor de groot Germaanse toekomstvisie. Dat dit ook in Denemarken niet lukte bleek uit de afnemende aanwezigheid van schrijvers en musici bij de Nordische bijeenkomsten al voor de bezetting 1940. Verschillende vooraanstaande Denen zoals de Nobelprijswinnaar voor literatuur in 1944, Johannes Jensen, wilden hun naam niet meer verbinden aan de doelstellingen van de organisatie.
Maar ook de Duitse diplomatieke dienst stond argwanend tegenover de activiteiten van Rosenberg die ze beschouwden als hinderlijk in de relaties met de Scandinavische landen. Buitenlandse Zaken schreef in het verslag over een bijeenkomst in Lübeck in de zomer van 1936 dat de nordische Gesellschaft door de Denen met veel wantrouwen en weinig sympathie werd bekeken. De gedachte aan een Duits bloedverwantschap lag ver van de Scandinaviërs, de aantrekkingskracht van de Duitsers voor hen stuitte dan ook op veel onbegrip en afwijzing. Ook groeide onder de Scandinaviërs het wantrouwen dat Duitsland zo zou streven naar een hegemonie op gebied van cultuur en handel. In de winter van 1944 beseften de Duitsers dat het aan de man brengen van de nordische Gedanke volkomen mislukt was. Het kantoor werd gesloten met als argument dat er te weinig activiteiten waren een voortbestaan in oorlogstijd te rechtvaardigen. Het was duidelijk: de Deense culturele, intellectuele elite moest er niets van hebben.


5.3 De ‘joodse kwestie’
De Deense joden speelden, weliswaar op de achtergrond, constant een rol in de relatie tussen de Duitsers en de Deense regering. Gedurende de eerste jaren van de bezetting werden er vanuit nazi-kringen voortdurend pogingen ondernomen de joodse kwestie op de agenda te krijgen. Dit gebeurde bij de Duitse instellingen onderling zonder dat de Denen er van wisten maar ook expliciet door verzoeken aan de Deense regering maatregelen te nemen de joden beperkingen, bijvoorbeeld Berufsverbote op te leggen.
Het waren vooral Martin Luther en Franz Rademacher van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken die samen met het Reichssicherheitshauptamt voorop liepen met der Lösung der Judenfrage een begin te maken. Luther liet in juli 1942 een rapport opstellen waarin hij wees op de gevaren van de joodse aanwezigheid in Denemarken. De Deense economie zou beheerst worden door joden en de leidende communistische kringen zouden bestaan uit vooral joodse Oost-Europese arbeiders. In feite waren slecht zeer weinig leden van joodse gemeenschap actieve communistische partijleden. In augustus 1942 eiste von Renthe-Fink van de Deense minister van Buitenlandse Zaken, Erik Scavenius, dat alle joden uit topposities zouden worden verwijderd. Nadat Scavenius dit van de hand had gewezen met als argument dat zijn positie, en dus die van de regering, in gevaar zou komen, omdat de Denen dit nooit zouden accepteren, liet von Renthe-Fink deze eis vallen. In september 1942 stelde von Renthe-Fink in het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken voor alleen Deense firma’s die zich hadden ontdaan van hun joodse werknemers te voorzien van grondstoffen. Ook dit voornemen werd niet gerealiseerd. Wel vertraagde von Renthe-Fink een jaar lang Rademachers verzoek van juli 1940 een rapport op te stellen over hoeveel joden belangrijke posten in de Deense samenleving innamen. Hij beweerde dat brieven niet waren aangekomen en dat een onderzoek in deze kwestie lastig was, gezien het gebrek aan publicaties en statistieken.
Dat uit deze acties, die de angst weergeven voor de gevolgen van al te drastische maatregelen tegen de joden ook maar enigszins mag worden opgemaakt dat hij het goed meende met de joden, kan betwijfeld worden. Dat von Renthe-Fink toch constant de druk op de Deense regering gehouden door te proberen maatregelen tegen de joden te treffen was waarschijnlijk opportunistisch bedoeld voor de Duitse Bühne. Het was niet de liefde voor de joden die von Renthe-Fink dreef, maar hij wilde waarschijnlijk het beeld instandhouden dat ook Buitenlandse Zaken actief met de jodenvervolging bezig was. Toen Paul Kanstein, de naaste medewerker van Best, eind september 1942 de joodse kwestie met Himmler besprak, accepteerde de laatste dat er geen acties tegen de joden zouden worden ondernomen. Zo zouden stakingen worden voorkomen die de Deense export van landbouwproducten in gevaar zou kunnen brengen.
Hoewel bij de Duitsers ook rassenideologische en propagandistische motieven meespeelden bij de milde behandeling van de Denen waren het toch vooral de export en de grote financiële, personele en militaire voordelen van de Aufsichtsverwaltung die de doorslag gaven. Het argument dat echter steeds aan de onderhandelingstafel aan de orde kwam was de angst de Deense agrarische export naar Duitsland in gevaar te brengen. Elke keer dat de Duitsers dreigden met maatregelen tegen de joden, wees men er van Deense kant fijntjes op dat zulke maatregelen tot grote stakingen zouden leiden en dat daardoor de export in gevaar zou komen. Denemarken was voor het Duitse rijk een belangrijke leverancier van hoogwaardige landbouwproducten zoals vlees en boter en aan te nemen valt dat geen Duitser later het verwijt wilde krijgen de leveranties in gevaar gebracht te hebben.

5.4 Het afweren van anti-joodse maatregelen door de Denen
In de eerste jaren van de bezetting waren er tientallen momenten van openlijke protesten tegen mogelijke maatregelen gericht tegen de joden. Hal Koch, hoogleraar kerkgeschiedenis hield lezingen in heel Denemarken voor een groot publiek waarin hij opriep de joden in bescherming te nemen als de Duitsers in Denemarken ook zouden beginnen met de vervolging van de joden. Christmas Møller was erg actief betrokken bij de Britse propaganda gericht op Denemarken en hield radiotoespraken vanuit Londen. Møller, Deens minister van Handel tot 1940, was na de inval onder druk van de Duitsers van zijn post ontheven en in mei 1942 naar Groot-Brittannië gevlucht. Ook de brandstichting in de synagoge van Kopenhagen in 1941 door nazi-sympatisanten was een teken aan de wand. Kortom, de regering, de bevolking en de Deense joden waren gewaarschuwd.
De Deense nazi’s publiceerden in Kamptegnet, de Deense tegenhanger van Der Stürmer, voortdurend antisemitische artikelen waarin ze bijvoorbeeld Hal Koch afschilderden als een joodse lakei. In de zaak Daell-Wassermann werd de directeur, Peter M. Daell, van het gelijknamige warenhuis in Kopenhagen door Kamptegnet beschuldigd een intieme relatie te hebben met zijn joodse secretaresse, Ella Wassermann. Daell was betrokken bij de oppositie tegen de deelname van Denemarken aan de strijd tegen de Russen in Finland. Ella Wassermann zou met ‘joodse methoden’ hebben bewerkstelligd dat Daell zijn invloed had gebruikt eventuele deelname aan de strijd in Finland te torpederen. Deze antisemitische publicatie leidde begin 1942 tot de veroordeling van twee redacteuren, tot een gevangenisstraf en geldboetes, die later in 1943 in hoger beroep zelfs nog werden verhoogd. Het Deense rechtssysteem werkte nog. De Denen lieten zich echter niet in slaap sussen hoewel von Renthe-Fink en later Werner Best de Deense nazi’s, vanuit opportunistische motieven, ‘muilkorfden’. Door een politiek van onderhan-delingen, Forhandlings-politiken, ook wel een politiek van samenwerking, Samarbejdspolitik, genoemd, hadden tot september ’43 de dreigementen nog geen gevolgen. Sommige kritische Deense historici noemden het echter Kolaborationpolitik. Een onverwacht incident maakte echter een einde aan de tot dan toe stabiele situatie.

5.5 De aanstelling van de nieuwe Reichsbevollmächtigter Werner Best

Eind 1942 werd von Renthe-Fink als Reichsbevollmächtigter vervangen door Werner Best. Best was jarenlang de tweede man geweest achter Heydrich in het Reichssicherheitshauptamt. Hij maakte in juli 1939 voorbereidingen om Einsatzkommandos in Polen in te zetten na de Duitse inval.
Tussen augustus 1940 en juni 1942 werkte hij in de Wehrmachtstaf in Frankrijk en had daar een groot aandeel aan de vervolging van Franse joden. Toen het Duitse bewind geconfronteerd werd met aanslagen van het Franse verzet, zoals op de Duitse marinier Moser en de Duitse onderofficier Schölz op 21 augustus 1941 in de metro van Parijs, was de vraag hoe men hier op zou moeten reageren. In eerste instantie reageerde men terughoudend om de tot dan toe rustige situatie in Frankrijk niet te verstoren. Maar toen de aanslagen aanhielden werden onder druk van Hitler uiteindelijk 98 gijzelaars gefusilleerd.
Best was een groot tegenstander van dit soort Sühnemassnahmen en wist later te bewerkstelligen dat in plaats hiervan Franse joden zouden worden getransporteerd naar de vernietigingskampen in ‘het oosten’. Maatregelen tegen de joden zouden minder verzet oproepen bij de Fransen dan het fusilleren van gijzelaars. En het zou ook tegemoetkomen aan de eis om Sühnemassnahmen uit Berlijn en vanuit de Wehrmacht in Frankrijk. Op 24 maart 1942 werden dan ook op voorstel van Best 1.112 joden via het doorgangskamp in Compiègne naar Auschwitz afgevoerd. Dit was de opmaat naar een verdere systematische deportatie van de Franse joden in Frankrijk. In de zomer van 1942 werd Best teruggeroepen naar Berlijn waar hij enkele maanden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkte voordat hij in Denemarken werd aangesteld.
De vervanging van von Renthe-Fink door Werner Best had een curieuze oorzaak. De Deense koning had de jaren daarvoor Hitlers felicitatietelegram voor zijn verjaardag steeds kort beantwoord met ’Spreche meinen besten Dank aus. Christian R’. Dit keer kwam er echter een onverwachte reactie vanuit Berlijn. Von Renthe-Fink meldde zich 29 september 1942 op last van Hitler bij Scavenius op het Deense Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hij verklaarde dat een felicitatie van der Führer des grossdeutschen Reiches voor een koning van Denemarken een bijzondere eer was en dat ook een koning dan niet kon volstaan met een simpele ontvangstbevestiging. Hitler zou dit als een belediging ervaren hebben en was not amused. Dit zou de druppel zijn geweest die zijn emmer had doen overlopen.
Maar aannemelijker is dat dit telegram gebruikt werd als middel om tegen de Denen op te kunnen treden omdat de oorzaken van Hitlers ongenoegen ergens anders lagen. De vlucht van Christmas Møller naar Groot-Brittannië en zijn anti-Duitse uitzendingen op de BBC waren een doorn in het oog geweest. Maar ook het zelfstandig handelen van de Deense ambassadeur Henrik Kaufmann bij de Verenigde Staten betreffende Groenland vermoedde hij de instemming van de koning. Een mogelijke invloed van Joachim von Ribbentrop op het besluit van Hitler was op het bewuste moment niet mogelijk, aangezien von Ribbentrop op jacht was in Slowakije.
Hitler wees de Deense ambassadeur in Berlijn uit en riep von Renthe-Fink en de Duitse bevelhebber generaal Erich Lüdke naar Duitsland terug. Lüdke had zich net als zijn voorganger generaal Kaupisch gematigd en terughoudend opgesteld wat betreft politieke zaken. Hitler stelde direct een nieuwe bevelhebber in Denemarken aan. Generaal Hermann von Hanneken, een man die bekend stond om zijn harde lijn en zijn absolute gehoorzaamheid, kreeg als opdracht mee om Denemarken vanaf nu te beschouwen als een vijandig land. De democratie zou moeten worden afgeschaft. Denemarken moest een provincie van Duitsland worden en er zou een marionettenregering moeten worden ingesteld onder leiding van de Deense nazipartij, de DNSAP. Deze koerswijziging moest uitgevoerd worden zonder dat de nieuwe verhouding met de Denen de export in gevaar zou brengen.
Deze tegenstrijdigheid zette de toon voor de onderhandelingen. Het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken, alert geworden door de opdracht aan von Hanneken, wist de zaken met veel moeite in de loop van oktober terug te draaien. Hierbij gaf toch weer vooral het gevaar voor de agrarische export de doorslag naast argumenten dat deze strenge houding onlusten en stakingen zouden veroorzaken en dat de DNSAP nog niet rijp was deel te nemen aan de regering. Gezien de mogelijke effecten op de export was Kanstein met Himmler op 18-19 september 1942 overeengekomen dat er geen maatregelen tegen de joden zouden worden genomen.
Best had, zoals reeds vermeld op bladzijde 22, een voorstellen gedaan voor verschillende vormen van de Okkupationsverwaltung en hoe Europa er in de toekomst onder Duits beheer zou moeten uitzien. Hij had zich in dit kader al in de zomer van 1941 in Kopenhagen zich verdiept in de situatie in Denemarken. Zijn opvattingen en belangen kwamen overheen met die van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken en hij was daarnaast een SS-man die de SS-belangen in Denemarken kon behartigen. Het was voor beide machtsblokken een win-win situatie.
Op 27 oktober 1943 werden Werner Best en von Renthe-Fink opgeroepen in het Führerhauptquartier in Winnitza in de Oekraïne te verschijnen. Hitler bedankte von Renthe-Fink voor zijn werk en zei dat niet zijn schuld was dat hij vervangen werd, maar dat er een daad gesteld moest worden vanwege het wangedrag van de Denen en hun koning. Daarna ontving Werner Best de aanstelling als Reichsbevollmächtigter.

In eerste instantie leek er door de aanstelling van Best, die een hoge rang in de SS had, een hardere koers te zijn ingezet, die gezien zijn werk in Frankrijk en in de Gestapa beschouwd kon worden als iemand van de harde lijn. Hij kreeg van Hitler de opdracht een Deense regering samen te stellen die meer pro-Duits was en waarin ook de DNSAP zou moeten worden opgenomen.
Het leek er dus op dat aan de milde behandeling van de Denen onder von Renthe-Fink een einde zou komen. Maar ook Best zette in feite de politiek van von Renthe-Fink voort en verzette zich tegen mogelijke acties tegen de joden. Al op 24 april 1943 stelde Best voor het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken een memorandum op waarin hij het risico benadrukte dat de Deense regering in z’n geheel zou aftreden indien er maatregelen zouden worden getroffen tegen de joden. Hij dreigde dat hij Denemarken zou moeten besturen als Rijkscommissaris, net als in Noorwegen. Hier was Josef Terboven, de vroegere Gauleiter en president van de Pruisische Rijnprovincie, aangesteld direct onder Hitler. Ribbentrop bond in, vermoedelijk vanuit de gedachte dat Denemarken dat Buitenlandse Zaken dan haar macht zou verliezen.
Een gebeurtenis die veel bijdroeg tot de solidariteit tussen de Denen onderling was de hoge opkomst van 90 procent bij de parlementsverkiezingen van 23 maart 1943. Best had de door de Deense regering op die data geplande verkiezingen laten doorgaan, hoewel dit in flagrante tegenstelling was met de opdracht van Hitler op 27 oktober 1942. Maar uit propagandistische motieven ging het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken akkoord. Gezien de grote militaire verliezen aan het Oostfront kon de Duitse buitenlandse politiek wel een succesje gebruiken. In het kader van ‘Europa gegen den Bolschewismus’ kwamen de vrije verkiezingen op het goede moment. Hiermee kon gedemonsteerd worden hoeveel speelruimte een door de Duitsers bezet land kreeg als het meestreed in het onder Duitse leiding verenigde Europa tegen het bolsjewisme.
De vijf coalitiepartijen echter, beschouwden de verkiezingen vooral als een overwinning op de Duitsers en een bevestiging van het geloof in de Deense natie en de toekomst. De DNSAP werd weggevaagd. Zij kreeg slechts 2% (43.000) van het totaal aantal stemmen.

5.6 De spanningen lopen op
Op 19 april 1943 gaf von Ribbentrop Best een opdracht om onderzoek verrichten naar de hoeveel joden belangrijke posten innamen. Ook moest hij uitzoeken welke mogelijke maatregelen hij tegen de joden zou kunnen nemen. Dit zou dan moeten gebeuren zonder dat dit moeilijkheden met de Deense regering en de Denen zou veroorzaken. Al op 24 april 1943 kwam Best met een uitgebreid antwoord. Hierbij benadrukte hij dat de aanwezigheid van joden zowel in aantal als in belangrijke functies verwaarloosbaar klein was. Directe maatregelen waren volgens hem daarom niet zinvol en stonden niet in verhouding tot de mogelijke grote negatieve effecten. Bovendien was naar zijn oordeel de joodse aanwezigheid goed geregistreerd en dat de tijd er nog niet rijp was voor anti-joodse maatregelen. Dat Best op deze wijze kon handelen had hij allereerst te danken aan de rugdekking van Himmler die hij, soms met voorbijgaan van Ribbentrop, steeds op de hoogte hield van de situatie in Kopenhagen.
Dit geeft ook weer aan hoe ingewikkeld de machtsspelletjes waren die in de nazi-top werden gespeeld. Himmler onderschreef de politiek van Best en schreef hem in januari ’43 dat de afwerende politiek van de Denen ten aanzien van joden maar geaccepteerd moest worden. Want zo gauw Duitsland de oorlog had gewonnen, waaraan hij niet twijfelde, zou men de Germaanse volkeren wel aan Duitse zijde krijgen. Terwijl Best rooskleurige rapporten naar Berlijn schreef, en nog eens benadrukte dat hij Denemarken bestuurde met slechts 215 Duitse ambtenaren, lieten de Denen hun voorzichtige houding, zoals al eerder is beschreven, in het voorjaar van 1943 steeds meer varen. Via de Zweedse en Engelse radio waren de Denen goed op de hoogte van de nederlagen van de Duitsers. De vijandige houding van de Denen tegen de Duitsers werd heviger en de aanslagen van het verzet, door gedropte Britse sabotageagenten ondersteund, namen toe. Maar zelfs toen nog steunde Himmler Best en stuurde Himmler Hitler positieve verslagen over de veiligheidssituatie.
Door de toename van de Britse bombardementen op Deense fabrieken, die voor de Duitsers produceerden, werden de Denen zich bewust dat zij door de geallieerden als vijand werden beschouwd. De ondergrondse pers riep hen daarom op te tonen dat ook zij vijanden van Duitsland waren om zo verdere bombardementen te voorkomen. De Deense politici en de koning drongen er vergeefs bij de bevolking en het verzet op aan rust en orde in het land te handhaven om een situatie als in Noorwegen te voorkomen.
Aanvankelijk was ook de Noorse regering na de aanval op 9 april 1940 gevraagd samen te werken en zich te schikken in een Duitse bezetting. Maar terwijl in Denemarken von Renthe-Fink succes had, lukte het Curt Bräuer, de Duitse diplomatieke vertegenwoordiger in Noorwegen, niet de Noren te overtuigen. De Noren gevochten door en capituleerden pas op 10 juni 1940. Na de vlucht op 7 juni 1940 van koning Haakon VII, de jongere broer van de Deense koning Christian X, en de Noorse regering naar Groot Britannië had Duitsland een Reichskommissar, Gauleiter Josef Terboven aangesteld. Terboven had het geweldsmonopolie en er kwam een dicht net van Duitse politie en SS-eenheden over Noorwegen te liggen. Het joodse bevolkingsdeel bestond op 9 april 1940 uit ongeveer 1359 Noorse joden en 600 joodse vluchtelingen. In november 1942 werden 760, 40% van de ongeveer 2000 in Noorwegen woonachtige joden naar Duitsland gedeporteerd. Het transport van de Noorse joden ging via de haven van Kopenhagen en de Denen was dit niet ontgaan.

In Denemarken liepen de spanningen in de zomer van 1943 op. Het Oberkommando der Wehrmacht hield rekening met een mogelijke Britse invasie. Von Hanneken vreesde dat het Deense leger, dat nog steeds intact en bewapend waren, bij een geallieerde aanval hen wel eens in de rug zou kunnen aanvallen. Hij dreigde het Deense leger te interneren en te ontwapenen. De Deense minister van justitie Thune Jacobson haastte zich Best te garanderen dat een aanval in de rug tegen de eer van het Deense leger zou zijn. Best stelde het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken direct gerust dat op zijn beurt het OKW informeerde. Een mogelijke internering van het Deense leger was afgewend. Von Hanneken die keer op keer door het OKW werd teruggefloten wanneer hij strenger tegen de Denen wilde optreden klaagde over Best: ‘...jedesmal wenn er scharfe Massnahmen gegenüber den Dänen treffen wolle, die Innere Verwaltung daherkomme und sich in die Hosen scheisse’.

5.7 Escalatie augustus 1943
Aan de Aufsichtsverwaltung kwam in augustus 1943 een einde. Grote stakingen en oproer in Odense, opstootjes en sabotage in Esbjerg en het lynchen van de Duitse officier Leutnant Wieseler in Odense joegen de spanningen op. Von Hanneken bracht op 21 augustus de troepen in alarmfase 1 omdat hij vreesde dat een dreigende invasie naderde. Best haalde de Deense regering over de bevolking voor de nadelige gevolgen te waarschuwen als de onlusten aanhielden. Maar de zaken bleven escaleren en net als bij zijn woedende reactie op het verjaardagstelegram van september 1942 zorgde Hitler ook nu voor een stroomversnelling.
Oberleutnant Walter Frentz, Hitlers cameraman en fotograaf, was op 21 augustus op het Führerhoofdkwartier in Oost-Pruisen, ‘die Wolfsschanze’, om verslag uit brengen van zijn fotoreportage over de kustverdediging in het westen van Denemarken. Die avond mocht hij vanwege zijn verjaardag naast Hitler bij het diner aanschuiven. Deze ondervroeg hem over de situatie in Denemarken. Frentz omschreef de situatie als dramatisch slecht. Goede verdedigingswerken had hij niet aangetroffen. Van een in soldatenjargon omschreven Schlagsahnefront was al helemaal geen sprake gezien zijn eigen ervaringen, het hotel waarin hij verbleef was door een sabotageactie vernietigd.
Op 24 augustus werd Werner Best naar de Wolfsschanze geroepen waar Hitler hem echter negeerde en hem niet wilde ontvangen. Hij werd door von Ribbentrop ontvangen met de woorden: ‘Der Führer ist rasend’ en moest vooral verwijten horen over zijn te rooskleurige berichtgeving. Hij deed nog wel een poging om zijn politiek te verdedigen maar Hitler had al besloten en Best vloog als een geslagen en vernederd man terug naar Kopenhagen, vol wrok over de krachten die zijn Musterprotektorat vernietigd hadden.
Berlijn eiste nu van de Denen dat alle onlusten zouden stoppen en dat de regering het oorlogsrecht, speciale rechtbanken en de doodstraf zou invoeren. Maar deze eisen werden door alle politieke partijen en de regering unaniem verworpen.
Net als na het telegramincident met Christian X had Hitler ingegrepen en in de morgen van 29 augustus kondigde von Hanneken voor geheel Denemarken de algehele militaire noodtoestand af die tot 6 oktober zou duren.

5.10 Operatie Safari
Overal in Kopenhagen hingen plakkaten waarin de Duitsers de noodtoestand afkondigden. Onder de naam ‘Operatie Safari’, die in het diepste geheim was voorbereid, werd het Deense leger en de marine ontwapend en geïnterneerd. Bij verschillende kazernes in Kopenhagen en in steden op Funen en Seeland braken schermutselingen uit. In de haven van Kopenhagen liet de zich verzettende marine veel oorlogsschepen afzinken en vluchtten enkele schepen naar Zweden. De Duitsers bezetten twee koninklijke paleizen, veel belangrijke gebouwen en bedrijven, en ontwapenden de Deense politie. Werner Best eiste onder andere dat de regering de maatregelen, zoals het invoeren van de doodstraf in geval van wapenbezit, zou ondersteunen. De Deense regering wees echter op 6 september alle verantwoordelijk-heid voor het landsbestuur van de hand en vanaf dat moment had de regering geen bemoeienis meer met het bestuur. Wel zegden de ministeries toe, met als contactpersoon Nils Svenningsen, de secretaris-generaal van Buitenlandse Zaken, de lopende zaken te willen blijven behartigen.
Maar de Deense rechterlijke macht werd ongemoeid gelaten en de politie mocht haar taken, weliswaar ongewapend, blijven uitoefenen. Zo was er toch nog steeds sprake van een beperkte Aufsichtsverwaltung. Best liet 400 belangrijke politici en intellectuelen arresteren waaronder Hal Koch en enkele vooraanstaande joodse geestelijken, zoals de opperrabbijn Dr. Friedriger. Ook werd het bedrijfsleven op de hoogte gebracht dat zij opdrachten van het Duitse leger voortaan niet meer kon weigeren. Door de Wehrmacht werd standrecht voor spionage en het helpen van saboteurs in het vooruitzicht gesteld. Door het instellen van een avondklok, de vuurgevechten, de razzia’s, de massale aanwezigheid van de Wehrmacht in de straten, kon het de Denen, maar ook de joodse gemeenschap niet zijn ontgaan dat de vreedzame situatie voorbij was. De dreiging dat de Duitsers iets tegen de joden zouden ondernemen was nu reëel geworden en kon niet meer worden genegeerd.

Op 31 augustus werd het ernst. Drie gewapende Duitsers overvielen het kantoor van de joodse advocaat Henriques en namen een aantal dossiers mee die te maken hadden met de leden van de synagoge in Kopenhagen. Op 17 september legden Duitse politietroepen in de synagoge beslag op vrijwel alle aanwezige dossiers van de joodse gemeenschap. Deze acties maakten dat sommige joodse families de hoofdstad verlieten om aan de verwachte razzia’s te ontkomen. Anderen vluchtten al via de Sont naar Zweden. Toen de razzia’s in eerste instantie uitbleven keerden enkelen in de loop van september weer terug. In Duitse kringen werd echter niet stil gezeten.

5.9 Het telegram van Werner Best en de gevolgen
Op 9 september 1943 had Werner Best een telegram naar het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken in Berlijn gestuurd waarin hij verzocht actie te mogen nemen tegen de joden.
Bei folgerichtiger Durchführung des neuen Kurses in Dänemark muss nach meiner Auffassung nunmehr auch eine Lösung der Judenfrage und der Freimauerfrage in Dänemark ins Auge gefasst werden. – Die hierfür erforderlichen Massnahmen müssten noch während des gegenwärtigen Ausnahmezustandes getroffen werden, weil sie in einem späteren Stadium Reaktionen im Lande hervorrufen würden, die zur erneuten Verhängung des allgemeinen Ausnahmezustandes unter wahrscheinlich ungünstigeren Verhältnissen als heute führen würden. Insbesondere würde, wie ich aus zahlreichen Informationen weiss, eine etwa bestehende verfassungsmässige Regierung zurücktreten, ebenso würden der König und der Reichstag ihre weitere Mitarbeit an der Regierung des Landes einstellen. Ausserdem wäre wohl mit einem Generalstreik zu rechnen, weil aufgrund dieser Massnahmen die Gewerkschaften ihre Tätigkeiten und damit ihre mässigende Beeinfussung der Arbeiter einstellen werden. Würden die Massnahmen während des jetzigen Ausnahmezustands getroffen, so besteht allerdings die Möglichkeit, dass eine verfassungsmässige Regierung nicht mehr gebildet werden kann, so dass ein Verwaltungsausschuss unter meiner Leitung gebildet und die Rechtssetzung von mir im Verordnungswege ausgeübt werden müsste.- Um etwa 6000 Juden (einschliesslich der Frauen und Kinder) schlagartig festzunehmen und abzutransportieren, wären die von mir angeforderten Polizeikräfte erforderlich, die fast ausschlieslich in Gross-Kopenhagen, wo die weitaus meisten hiesigen Juden leben, eingesetzt werden müssten. Ergänzende Kräfte müssten vom Befehlshaber der Deutschen Truppen in Dänemark bestellt werden. Zum Abtransport kämen wohl in erster Linie Schiffe in Frage, die rechtzeitig hierher beordert werden müssten. Ich bitte um Entscheidung, welche Massnahmen ich hinsichtlich der Judenfrage und der Freimaurerfrage treffen bzw. vorbereiten soll.

Deze actie zou tijdens de militaire uitzonderingstoestand beter uit te voeren zijn; de zaken stonden nu immers toch al op scherp. In de naoorlogse processen slaagde Best erin zijn straatje schoon te vegen door het zo voor te stellen dat zijn telegram juist een poging was geweest de actie te voorkomen. Hij zei dat het telegram toch vooral een waarschuwing was voor de, zijns inziens, onvermijdelijke ernstige gevolgen op politiek en economisch gebied als de joden zouden worden vervolgd. Aan de Lieferungsfreudigkeit van de Denen en aan de zijn Aufsichtsverwaltung zou dan een einde komen. Kern van Best’s verdediging was dat hij ervan op de hoogte was geweest dat Hitler reeds beslist had in deze noodtoestand de joden op te laten pakken. Hij zou in de avond van 7 september een telefoontje uit Berlijn gehad hebben van een ambtenaar van het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze had hem meegedeeld dat Hitler op 6 september op voorstel van Himmler besloten had de deportatie van de Deense joden door te voeren. Het is nooit duidelijk geworden wie deze ambtenaar is geweest. Best heeft twee ambtenaren van Buitenlandse Zaken, Franz von Sonnleithner als Dr. Brenner als zijn informant genoemd. Zijn telegram zou juist een verkapte waarschuwing zijn om dit te voorkomen. Later is deze verdediging door Ulrich Herbert op basis van drie argumenten bekritiseerd. Er is volgens Herbert nooit één, zelfs geen indirecte bron gevonden die Bests bewering ondersteunde dat Hitler reeds beslist had de Deense joden te laten oppakken of van het telefoontje op 7 september. Ook kan men niet vertrouwen op de naoorlogse verklaringen van Duitse ambtenaren daar zij immers direct of indirect deel hadden gehad aan de ’Judenaktion’. Ook blijkt volgens Herbert dat, als je de informatiestroom goed onderzoekt, het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken nooit voor 17 september op de hoogte kan zijn geweest van Hitlers beslissing betreffende de ’Judenaktion’. En als derde stelt Herbert dat de tekst van het telegram niet kan worden geinterpreteerd als een waarschuwing voor de gevolgen als de actie wordt doorgevoerd maar juist als deze niet wordt doorgevoerd.
Maar wat hier ook achter stak, op 18 september besliste Hitler dat de actie door moest gaan. In de haven van Kopenhagen werden de schepen Wartheland en de Friedland klaargelegd om de te verwachten 7000 joden te verschepen en er arriveerden ongeveer 1800 man politie- en veiligheidstroepen in de hoofdstad.
Maar de onderlinge strijd om de macht tussen Best en von Hanneken vormde ook hier opnieuw een storende factor. Terwijl Best de jodenactie tijdens de militaire noodtoestand wilde laten uitvoeren om zo bij de Denen de indruk te wekken dat de Wehrmacht als kwade genius achter de actie zat, probeerde von Hanneken dit juist te voorkomen door de actie te laten uitstellen. Hij wees deelname aan de razzia af met onder andere het argument dat zijn gedeeltelijk uit jonge recruten bestaande troepen er te veel door belast zouden worden. De chef van het Oberkommando der Wehrmacht, Wilhelm Keitel, besliste echter dat hij loyaal moest meewerken en von Hanneken moest bakzeil halen. Hij traineerde echter zijn medewerking door een decreet van Best dat joden zich bij de Wehrmacht moeten melden voor werk niet door te voeren en stuurde pas op 2 oktober slechts een enkel peloton van 50 soldaten naar de haven om de twee transportschepen te bewaken.
Ook de Duitse marine voelde er niet veel voor deel te nemen. De Duitse havencommandant Richard Cammann stuurde zijn snelle Duitse patrouilleboten in reparatie, meldde vervolgens dat ze niet inzetbaar waren en gedroeg zich verder geheel passief tijdens de actie. Zoals vermeld waren er al in september op verzoek van Best extra politieversterkingen naar Kopenhagen gekomen. 1500 politietroepen stonden onder leiding van Generalmajor der Polizei en SS-. Brigadeführer Erik von Heimburg. Standartenführer Dr. Rudolf Mildner, de chef van de Gestapo in Kopenhagen, leidde 300 veiligheidstroepen. Zij hadden eind september directe orders van Hitler gekregen de deportaties uit te voeren.
Eichmann stuurde zijn vertegen-woordiger Rolf Günther, werkzaam bij het Eichmann Referat IV, naar Kopenhagen om de zaken te coördineren. Op 28 september was het zover. De Duitsers besloten in de nacht van 1 op 2 oktober de razzia uit te voeren. Dat er een actie dreigde was inmiddels wel doorgedrongen tot de Deense overheid. Het gonsde van de geruchten door de reeds genoemde inbraak, de beslaglegging op de administratie van de synagoge, de plotselinge aankomst van honderden politietroepen en de aanwezigheid van de twee transportschepen. Op 29 september ontkende Best nog tegen de secretaris-generaal van het Deense Ministerie van Buitenlandse Zaken Nils Svenningsen dat hij op de hoogte zou zijn van de exacte plannen. Veel joden waren al ondergedoken of gevlucht naar Zweden vanwege de dreiging.

Toen Ferdinand Duckwitz, een nauwe adviseur van Best, op 28 september van deze hoorde dat de razzia in de nacht van 1-2 oktober zou plaatsvinden, speelde hij dit door aan een aantal vooraanstaande Deense politici. Hij spoedde zich direct naar de Roemerstraat 29 in Kopenhagen waar op dat moment Deense sociaal-democraten vergaderden. Daar stelde hij Hans Hedtoft, de voorzitter van de sociaal-democratische partij en de latere minister-president, op de hoogte van de naderende razzia. Duckwitzs integriteit is na de oorlog bevestigd door Hedtoft en bleek ook uit dagboekenaantekeningen van zijn, Duckwitzs, joodse vrienden.
Wat Bests motieven destijds waren zijn tot op dit moment niet met zekerheid vast te stellen. Zijn naoorlogse verklaring moeten we in twijfel trekken. Best probeerde het beeld te scheppen, nu zijn eerdere pogingen de actie te verhinderen mislukt waren, dat hij bewust uit ideële motieven via Duckwitz de joden had willen inlichten over de geplande actie. Eigenlijk zou hij ‘de redder van de joden’ zijn geweest. Gezien zijn werk voor de oorlog in het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn en zijn medewerking aan de jodenvervolging in Frankrijk is dit onwaarschijnlijk. Meer voor de hand ligt de opvatting van sommige historici dat Best, door zijn koele rationalistische opvatting over het judenrein machen van Denemarken mogelijk de Deense joden angst wilde aanjagen zodat ze over de Sont zouden vluchten en hij ze zo kwijt was. Als de joden zouden ontsnappen zou het mes aan twee kanten snijden, hij zou Berlijn kunnen wijzen op het feit dat Denemarken judenfrei was en voor de Denen zou dit waarschijnlijk tot veel minder verzet leiden dan in het geval van een geslaagde deportatie.
VI. De reactie van de Denen
Ondertussen hadden de Denen en de Deense regering niet stil gezeten en er waren op allerlei gebieden acties ondernomen om in te kunnen grijpen op het moment dat de deportatie realiteit zou worden. Hadden de Denen zich in de eerste jaren van de bezetting nauwelijks verzet, door de bedreiging van hun joodse landgenoten veranderde deze passieve houding steeds meer in actiebereidheid. Maar zelfs na het uitroepen van de noodtoestand op 29 augustus was de Deense bevolking nog terughoudend bij het ondersteunen van het actieve verzet, zoals bijvoorbeeld hulp bieden aan saboteurs.
Wat meegespeeld kan hebben is dat het verzet de eerste jaren vooral werd georganiseerd door de uit de regering gezette communisten. Zij konden op weinig sympathie rekenen van de Denen na de aanval op 30 november 1939 van de Sovjet-Unie op Finland. Al in juni 1941 werden er onder Duitse druk, na de aanval van Duitsland op de Sovjet-Unie, 116 vooraanstaande Deense communisten gearresteerd. Op 2 augustus 1941 werd de Communistische Partij van Denemarken verboden en in de loop van 1942 begonnen de Deense communisten het verzet te organiseren. Toen von Hanneken in november 1942 bij een actie 166 communisten arresteerde werkte de Deense regering hier aan mee door het grootste gedeelte daarvan in het Deense concentratiekamp Horseröd te interneren. Na het uitroepen van de noodtoestand op 29 augustus 1943 bezetten de Duitsers Horseröd en op 2 oktober werden de communisten samen met de gearresteerde joden naar Duitsland afgevoerd. De communisten kwamen terecht in het concentratiekamp Stutthof waar velen het niet overleefden. Regering en vakbonden hadden van officiële zijde ook veel oproepen gedaan toch vooral niet te staken of te demonstreren om de Duitsers niet te provoceren.
Hoewel de regering sabotage steeds had afgekeurd had zij wel de familie van de gevangengenomen daders en diegenen die hadden geleden door de gevolgen met verschillenden voorzieningen ondersteund. Het ondergrondse verzet dat voor 29 augustus nog nauwelijks was georganiseerd presenteerde zich nu op 16 september naar buiten als de Frihedsråd, vrijheidsraad. Deze raad veroordeelde de mogelijke jodenvervolging scherp en dreigde ook met een naoorlogse vervolging van alle Denen die joden zouden verraden of de Duitsers zouden helpen. In feite nam de raad het voortouw wat het verzet betrof. De gebeurtenissen van 29 augustus hadden de Denen nog niet echt in opstand gebracht. Maar de dreiging en de razzia van 1-2 oktober veroorzaakte een golf van verontwaardiging die de organisatie van de reddingsacties een enorme impuls gaven.
Vrijwel alle Denen waren lid van de Lutherse kerk, er waren nauwelijks andere protestante stromingen of katholieken. Hoewel de Denen niet bekend stonden als fervente kerkgangers volgden ze tijdens de bezetting wel in volle zalen de lezingen van de protestante theoloog Hal Koch. Hij behandelde in zijn lezingen een van de grondleggers van de Deense Lutherse kerk, Nikolai Grundtvig. Deze had als lijfspreuk: ‘eerst de mens, dan de christen’. Waarmee hij bedoelde dat je pas een goed christen kon zijn als je je ‘humaan’ gedroeg. Aangenomen kan worden dat zijn lezingen een grote morele invloed hebben gehad op de houding van de Denen tijdens de bezetting en bij de redding van de joden.
In Kopenhagen waren in de zomer van 1943 verzetskringen georganiseerd door Frode Jacobsen die vooral gebaseerd waren op beroepsgroepen. Dokters, leraren, architecten en geestelijken speelden een prominente rol en deze verzameling van beroepsgroepen werd ook wel de Ring of de Cirkel genoemd. De activiteiten van de Cirkel werden gefinancierd doordat alle deelnemers 1% van hun salaris aan de organisatie afdroegen. Al met al had dit tot gevolg dat er vlak voor en na de razzia van 1-2 oktober ontelbare protestverklaringen uit heel Denemarken op het bureau van Werner Best terecht kwamen. De koning, de kerkleiders, veel maatschappelijke organisaties, onderwijsinstituten, de rechtelijke macht, het Deense leger, de marine en de politie lieten hun verontwaardiging weten. Kortom, Best kon het niet zijn ontgaan dat de Denen openlijk en massaal in protest kwamen.
Had het invoeren van de noodtoestand al een grote invloed op de atmosfeer in Denemarken, na de razzia van 1-2 oktober vond niemand meer dat je je hoefde te houden aan de afspraken van 8 april 1940. De Deense solidariteit met hun eigen burgers met een joodse identiteit stond nu voorop en vanaf nu werd er een front gevormd tegenover de Duitsers.


VII. De Judenaktion
Het Deense politieverslag in Kopenhagen van die nacht meldde dat op vrijdagavond 1 oktober 1943 om 20.00 uur 20 grote vrachtwagens in colonne vanuit de haven Kopenhagen binnentrokken. De Duitsers droegen groene uniformen en voerden vermoedelijk een actie tegen de joden uit. Ongeveer een uur later was er sprake van 50 vrachtwagens. Om 21.45 viel het telefoonverkeer in geheel Kopenhagen. Duitse politietroepen hielden het autoverkeer door wegversperringen tegen. Deense politiefunctionarissen werd meegedeeld dat ze zich er niet mee mochten bemoeien omdat het om een Duitse aangelegenheid ging. Die nacht meldde het politieverslag dat er druk autoverkeer was naar de haven en dat vanuit de Horserød gevangenis ook Deense communisten naar de haven werden overgebracht. Op zaterdagochtend 2 oktober om 10.24 meldde het politieverslag dat het vrachtschip Wartheland de haven had verlaten. De actie was afgelopen.
Die nacht werden uiteindelijke 284 joden opgepakt. Zij werden op 2 oktober per schip naar Duitsland afgevoerd en kwamen uiteindelijk in het concentratiekamp Theresienstadt terecht. In Kopenhagen waren het vooral de armere joden zonder een sociaal netwerk die bij de razzia werden opgepakt. In de loop van oktober en november werden er nog eens 190 opgepakt en afgevoerd. Van deze 481 gedeporteerde joden stierven er 53 tijdens hun verblijf in Duitsland. Verder kwamen er circa 30 joden om tijdens hun vlucht over zee naar Zweden.
Hoewel ook velen zich al voor 28 september in veiligheid hadden gebracht verlieten de meeste van de ongeveer 7.000 joden tussen woensdag 28 september en de avond van vrijdag 1 oktober hun woningen. Gezien de heersende avondklok moet dit voor het grootste deel overdag zijn gebeurd, het was in die periode licht tussen 6 uur in de ochtend en 18 uur in de avond. Het moet ernstig betwijfeld worden dat de Duitsers en de Deense nazi’s niet wisten wat er gaande was. Paulsson schrijft dat het Bispebjerg ziekenhuis door Duitse politie en Deense collaborateurs in de gaten werd gehouden. Het ziekenhuis moet beschouwd worden als een belangrijk verzamelpunt van joodse vluchtelingen van waaruit volgens Yahil ongeveer 2000 van de totale aantal joden hun vlucht vervolgden. Het ziekenhuis werd echter niet doorzocht en joden konden met gebruikmaking van simpele vermommingen bijvoorbeeld als deelnemers aan een begrafenisstoet of mogelijkerwijze via achteruitgangen ongestoord in en uitgaan.

VIII. De redding en de vlucht
8.1. De joden doken onder
Het uitlekken van de datum van de razzia door Duckwitz’ bleef niet zonder gevolgen. Het nieuws van de op komst zijnde razzia had zich als een lopend vuurtje door de Kopenhaagse samenleving en de rest van Denemarken verspreid. In de populaire literatuur staat beschreven dat de Denen van hoog tot laag, van jong tot oud bezig waren joodse landgenoten te waarschuwen dat ze onmiddellijk hun huizen moesten verlaten en zich moesten verschuilen. Op straat, in bussen en in trams werden joden spontaan aangesproken en werd hun een schuilplaats aangeboden. Denen gingen langs huizen en belden aan bij naambordjes met joodse namen. Een taxichauffeur had stelselmatig alle joodse namen in de Kopenhaagse telefoongids afgebeld en velen met zijn taxi vervoerd naar schuilplaatsen als kerken en ziekenhuizen.
Vikingjoden met een netwerk binnen de hogere klasse vonden makkelijker tijdelijk een plek in de ruime huizen of buitenhuizen van hun christelijke vrienden of bekenden dan arme joden met weinig of geen christelijke kennissen. Deze verborgen zich in paniek soms in parken of ergens buiten in bossen aan de kust. Groepen Deense studenten en scholieren spoorden hen op en brachten hen naar veiliger plekken.
Nu begon het werk van de Frihedsråd aan de opbouw van een verzetsnetwerk vruchten af te werpen; dokters, leraren, architecten, geestelijken organiseerden overal schuilplaatsen. Over het exacte aantal helpers bestaat nogal verschil van mening. Straede spreekt over een aantal van 30-40.000, terwijl Paulsson betwijfelt of het er meer waren dan 10.000. Dit zouden dan slechts de directe vrienden en bekenden zijn van de vluchtelingen. Kirchhoff noemt ook deze schatting uit de lucht gegrepen en suggereert dat het er veel minder moeten zijn geweest. Joden werden onze valse Deense namen opgenomen in ziekenhuizen of naar schuilplaatsen op het platteland gebracht: in parochiehuizen, zomerhuizen of gewoon bij mensen thuis. Met als gevolg dat, toen de Duitsers met hun Deense handlangers aanbelden er meestal niet open werd gedaan. Werner Best had als opdracht meegegeven dat deuren van joodse huizen niet met geweld mochten worden opengebroken. Dit zou grote verontwaardiging kunnen opwekken bij de Denen en dat moest volgens hem om bekende redenen worden vermeden. Maar sommige joden had het bericht van de razzia niet bereikt of zij wilden het niet geloven en deden toch open. Van een groot joods bejaardentehuis vlakbij de synagoge in Kopenhagen werden alle bewoners in de leeftijd van 60 tot 90 met bruut geweld afgevoerd. Maar relatief gezien was hun buit van de zogenaamde Kopfjagd klein.


8.2 De passiviteit van de Duitsers voorafgaande aan de razzia
Een dergelijke beweging van enkele duizenden mensen midden op de dag kon niet anders dan opvallend zijn geweest. Ondanks deze opvallende activiteiten hielden de Duitsers voor de nacht van 1 op 2 oktober hun politietroepen binnen de kazerne. Von Heimburg, naast Mildner de leider van 300 veiligheidstroepen, merkte op 2 oktober op: ‘Das Ergebnis war gleich Null, da die Juden bereits ihre Wohnungen verlassen und sich andersweitig untergebracht hatten’.
Ongeveer de helft van de joden lukte het vanuit Kopenhagen te vluchten. De noodtoestand van 29 augustus hield niet meer in dan dat er bij de uitgangswegen van de stad controleposten van de Wehrmacht waren die het in- en uitgaande verkeer controleerden. Voor de helpers en de joden die de stad natuurlijk goed kenden waren er nog genoeg mogelijkheden om langs sluipwegen zoals via volkstuintjes de stad te verlaten. Ook de haven had een zeer grote oppervlakte en men kon, als men de weg kende, ook daar de controleposten omzeilen. Bovendien waren de net aangevoerde Duitse politietroepen volkomen onbekend met het terrein evenals hun Deense handlangers die veelal afkomstig waren uit het Deenstalige Noord-Sleeswijk dat na de Eerste Wereldoorlog weer bij Denemarken behoorde.

8.3 Het aandeel van de Zweden
Door Duckwitz en later door de Nobelprijswinnaar Niels Bohr is druk uitgeoefend op de Zweedse regering de joden op te nemen. Duckwitz was vermoedelijk met medeweten van Best, op 21 september naar Zweden gevlogen om de Zweedse regering te verzoeken Berlijn het aanbod te doen de Deense joden op te nemen. Hij zou volgens Thomsen de Zweedse minister-president Per Albin Hansson op de hoogte hebben gebracht van de opkomst zijnde Duitse actie tegen de Deense joden. Hansson zou beloofd hebben de Duitse regering in Berlijn aan te bieden de Deense joden op te nemen. Kirchhoff schrijft echter in 2004 in een artikel op de website van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken dat er in de Zweedse archieven geen spoor van dit bezoek is terug te vinden.
De andere actie kwam van Niels Bohr. Bohr was op 30 september nog voor de razzia door de Deense ondergrondse naar Zweden gesmokkeld. Hij was als atoomfysicus gevraagd naar Groot-Brittannië gekomen. Bohr wist in de middag van zaterdag 2 oktober een gesprek te regelen met de Zweedse koning. Hij verzocht hem officieel bekend te maken dat de Zweden de Duitsers hadden aangeboden de Deense joden op te nemen. Op die zaterdagavond zond de Zweedse radio inderdaad de boodschap uit dat alle Deense joden in Zweden welkom waren. Dat de Zweden dit gedurfde aanbod deden komt misschien ook doordat hun houding ten aanzien van de Duitsers aan het veranderen was. Duitsland was aan het verliezen en de Zweden hadden ook al op 5 augustus geweigerd niet langer de doorvoer van goederen voor de Duitse troepen in Noorwegen toe te staan. Vermoedelijk vreesden ze geen represailles van de Duitsers, gezien het uitblijven ervan na het verlenen van asiel van een grote groep Noorse joden in 1942.
Tijdens de razzia in de nacht van 1-2 oktober werden 284 joden opgepakt en later in oktober nog eens 180, wat het totaal aantal naar Theresienstadt gedeporteerde joden bracht op 464. Toen de razzia voorbij was en dit relatief geringe aantal joden was opgepakt, was het dus zeer aannemelijk dat de Duitsers op de hoogte waren dat de ongeveer 7000 ondergedoken joden een poging zouden wagen via de Sont naar Zweden te vluchten. Het opzienbarende is, dat de 1800 politietroepen, die onder Bests bevel stonden, niet actief met grote inzet van materiaal een vervolg gaven aan de razzia van 1-2 oktober.

8.4 Schipper mag ik overvaren?
Toen de vluchtelingenstroom na 2 oktober op gang kwam, waren vele al eerder gewaarschuwde joden, naar Zweden uitgeweken. De joden gingen overdag en gewoon met het openbaar vervoer naar de havens en de kust. Daarbij gedroegen zij zich zeker niet als passieve slachtoffers, maar organiseerden vaak ook zelf hun vlucht door aan de kust te zoeken naar schippers die hen wilden overvaren. Aanvankelijk vroegen veel schippers volgens sommige auteurs prijzen van gemiddeld 2.000 kronen per persoon een bedrag dat later, toen het verzet de vlucht steeds meer organisatorisch ondersteunde, terug werd geschroefd naar 500 kronen. Volgens de huidige maatstaven, rekening houdens met de inflatiecorrectie, zouden 500 kronen nu ongeveer 10.000 kronen waard zijn (1.300 euro). Nu nog wijzen Denen op de zogenaamde ‘jodenvilla’s’ langs de kust tussen Kopenhagen en Helsingør. Die zouden betaald zijn door de grove winsten die zijn gemaakt bij het overzetten van de joden.
Een belangrijke aanjager van de hulp aan de joodse vluchtelingen was het vlammende protest door Fugslang Damgaard. Deze bisschop van de Evangelisch Lutherse kerk in Denemarken liet zijn protest op de zondag volgend op de razzia van 1 op 2 oktober van alle kansels in Denemarken voordragen. Later in de week hadden hulp- en verzetsorganisaties de hulp georganiseerd en voor faciliteiten gezorgd en ook de Deense kustwacht werkte met ongeveer 1.000 zeelieden volop mee. Zij patrouilleerde met lichten aan op de grens van de territoriale wateren in de Sont om de vluchtelingentransporten te begeleidde, eventueel te slepen, te voorzien van brandstof en om Duitse acties te voorkomen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat de Duitsers dit niet hebben opgemerkt en het is opmerkelijk hier van Duitse zijde geen actie tegen is ondernomen. Dat Cammann zijn boten in reparatie had gedaan moet ook zijn doorgedrongen tot Best, Mildner en Günther. Van de 7.000 vluchtelingen die in 600-700 tochten de Sont overstaken – waarvan bijna de helft uit de haven van Kopenhagen- was midden oktober ongeveer 90 procent in Zweden aangekomen.


8.5 Geen klopjacht meer na 2 oktober
Nadat de Duitsers op in de nacht van 1-2 oktober merkten dat de vogels gevlogen, (ondergedoken) waren, hebben zij geen grote klopjachten meer georganiseerd. Het is niet duidelijk waarom ze dit niet hebben gedaan, maar er zijn verschillende redenen voor mogelijk. Voor Best zou jacht maken op duizenden ondergedoken joden hebben kunnen betekenen dat hij nog weken of maanden door moest gaan met razzia’s. Veel Deense huizen zouden moeten worden onderzocht en de honderden kilometer lange Deense kust zou constant onder bewaking moeten worden gesteld. Een rustige terugkeer naar een situatie van voor de noodtoestand kon hij dan wel vergeten.
Een andere reden om na 2 oktober geen grootschalige actie meer te ondernemen heeft wellicht gelegen in het feit dat de situatie zich afspeelde voor de ogen van de wereldpers. Deze razzia, in een feitelijk juridisch onafhankelijk land, was een symbool geworden voor de anti-joodse politiek van het nazi-regime. Verder zette de Deense regering zich met grote inzet in voor een beschermde status van de gedeporteerde joden in Theresienstadt. Herbert stelt dat Best zich bewust moest zijn geweest dat een terugkeer naar de rustige situatie afhankelijk was van het lot van deze joden.
Rudolf Mildner, het hoofd van de Gestapo in Kopenhagen merkte bij zijn aankomst in Denemarken op 20 september 1943 dat de meeste joden al op de hoogte waren van de op komst zijnde razzia. De politietroepen, uit Noorwegen aangevoerd, hadden pontificaal door de hoofdstad gemarcheerd en hadden het doel van hun komst niet geheim gehouden. Mildner berichtte toen het Reichssicherheitshauptamt dat een actie op 1-2 oktober te vroeg zou komen en wilde deze uitstellen. Rolf Günther, de vertegenwoordiger van het Reichssicherheitshauptamt in Kopenhagen moest de actie echter in een apart kantoor, geïsoleerd van de andere Duitse instanties, voorbereiden . Hij werd zo, volgens Yahil, door Best en Mildner tegengewerkt. Dat blijkt ook uit het verbod van Best de deuren van de joden tijdens de razzia open te breken.
Toen er in de loop van oktober 1943 kritiek uit Berlijn kwam van het Reichssicherheitshauptamt op het relatief kleine aantal gepakte joden legde Best als eerste de schuld bij Mildner. Hij had het allemaal al voorzien en het zou onmogelijk zijn de uitgestrekte Deense kust te bewaken. In feite zou met een optimale inzet en zeker met assistentie van de Wehrmacht en Duitse marine de kust bewaakt zou kunnen worden. Mildner daarentegen beweerde na de oorlog tijdens het proces van Neurenberg, waar hij als getuige optrad, dat hij, als commandant van de politietroepen, ondergeschikt was aan Best. Hij zou om praktische redenen tegen de actie zijn geweest, maar moest de orders van Best uitvoeren. Dat hij hierbij verklaarde dat behalve praktische ook persoonlijke redenen mee hadden gespeeld moet betwijfeld worden gezien zijn activiteiten in Auschwitz.
Een opmerkelijk feit deed zich voor bij Helsingør. In het dorp Gilleleje wist de Deens sprekende SS-officier uit Flensburg, Hans Juhl, bekend als ‘Gestapo Juhl’ veel joden te arresteren en verschillende vluchtpogingen te voorkomen. Bij sommige acties had hij bovendien ondersteuning ingeroepen en gekregen van de Wehrmachttroepen in Helsingør. Dit sterkt het vermoeden dat tussen 2-7 oktober in Kopenhagen de Duitse politie- en veiligheidstroepen niet volop actief ingezet werden en dat zij de vluchtelingen niet ‘op de nek’ zaten, want Juhl slaagde er wel in Gilleleje 130 joden op te pakken.
Met dezelfde inzet als die van Juhl hadden er vermoedelijk veel meer joden in Kopenhagen opgepakt kunnen worden. Veel verhalen deden de ronde over het ‘wegkijken’ van Wehrmachtsoldaten in de treinen van Kopenhagen naar de kust. Volgens Yahil deden de soldaten dat onder invloed van de hogere Duitse echelons in de Wehrmacht en de marine die negatief stonden ten opzichte van de acties van Best. Natuurlijk zou het ook kunnen zijn dat de Duitsers op de ‘werkvloer’, soldaten en onderofficieren, een dergelijk gedrag vertoonden vanwege de positieve invloed die de vriendelijke sfeer in Denemarken op hen had. Wellicht ook was het reeds genoemde soldaten-voorlichtingsboekje van de Wehrmacht van invloed: zij zouden zich in een vriendschappelijk land bevinden. Een andere verklaring die ook wordt genoemd is dat de Duitse troepen zouden bestaan uit jonge rekruten of oudere soldaten die conflicten aan het Schlagsahnefront wilden vermijden. In zijn roman Die Kirchen der Freiheit beschrijft de Duitse soldaat Alfred Andersch het gevoel van vrijheid dat hij ervoer toen hij in Denemarken gelegerd was.
Er is dus nog veel onduidelijkheid over deze Duitse gedragingen en de Duitse beslissingen op het ‘veldniveau’. In Duitse archieven ligt nog veel onbestudeerd materiaal. De dagboeken van Wehrmacht- en marinebevelhebbers in die periode zouden op de gang van zaken in Denemarken licht kunnen werpen. Het nationaalsocialisme was geen monoliet en ook over Führerweisungen werd vaak door de Duitse gezagsdragers met elkaar onderhandeld. Ook de voortdurende onderlinge Duitse machtstrijd kan storend gewerkt hebben op een mogelijk gecoördineerd samenwerken. Zo is het mogelijk dat de verschillende lokale Duitse gezagsdragers beslissingen konden nemen die ogenschijnlijk tegenstrijdig waren met de nationaal-socialistische politiek ten opzichte van de joden elders. Best die verbood de deuren van de Deense joden in te trappen, Camman die zijn boten in de reparatie stuurde, von Hanneken die weigerde zijn troepen aan de jodenjacht deel te laten nemen en Duckwitz die de actie verraadde aan de Denen.
Mede doordat na 2 oktober de Kopfjagd niet fanatiek door is gezet konden tot 10 oktober ongeveer 5.000 vluchtelingen met succes de Sont oversteken. De Duitse marine was afwezig en de Duitse kustbatterijen die de Sont praktisch onpasseerbaar hadden kunnen maken, bleven stil.


IX. De periode tot en met de bevrijding
9.1. Theresienstadt
Ook na het afvoeren van Deense joden naar Theresienstadt bleef de Deense regering zich met alle kracht voor hen inzetten door druk uit te oefenen op Best. Na onderhandelingen op 2 november tussen Best en Eichmann werd door het Reichssicherheitshauptamt toegezegd dat de joden in Theresienstadt mochten blijven. Theresienstadt werd door Himmler gebruikt als uithangbord voor buitenlandse bezoekers. In het standaardwerk van H.G.Adler over Theresienstadt beschrijft Adler dat de uit Denemarken gedeporteerde joden als een bevoorrechte groep werden behandeld die vaak brieven mocht schrijven en ontvangen en waarbij het volgens haar verbazingwekkend was wat allemaal de censuur van de SS kon passeren. Vanaf midden maart 1944 ontvingen de Deense joden royale pakketten van het Deense Rode Kruis en uit Zweden. Ook bleven ze gevrijwaard van deportatie naar de vernietigingskampen ook wanneer het niet Deense staatsburgers betrof maar joodse vluchtelingen uit andere landen. Het is de vraag of de Denen wisten dat er vernietigingskampen bestonden. Maar gezien de onderhandelingen van de Deense regering met Eichmann moeten de Denen geweten hebben dat ‘het oosten’ in ieder geval veel slechter was voor de joden dan Theresienstadt. Vertegenwoordigers van de Deense regering en het Internationale Rode Kruis zouden het kamp in het voorjaar van 1944 mogen bezoeken.
Op 23 juni 1944 was het zover en kregen Frants Hvass, chef van de politieke afdeling van het Deense Ministerie van Buitenlandse Zaken, Juel Henningsen, arts van het Deense Rode Kruis en een Zwitser, Dr. Rossel van Internationale Rode Kruis bij hun bezoek aan Theresienstadt een modelkamp te zien. Theresienstadt was in het kader van dit bezoek geheel opgeknapt en de joodse gevangenen waren onder bedreiging grondig geïnstrueerd zich positief over het kamp uit te laten. Deze propagandastunt slaagde in die zin dat de drie rapporten, van Hvass, Henningsen en Rossel, naar aanleiding van het bezoek positief waren en dat de Deense joden, met aan het hoofd de opperrabbijn Dr. Friediger, geen enkele klacht hadden geuit. Na de oorlog is er veel kritiek geweest op het feit dat de bezoekers zich zo een rad voor de ogen hebben laten draaien.
Ten opzicht van de andere gevangen waren de omstandigheden voor de gevangen Deense joden relatief goed, zij kregen bijvoorbeeld voedselpakketten vanuit Denemarken en Zweden en mochten brieven schrijven en ontvangen. Maar toch hebben vooral veel oudere Denen het niet overleefd. Van de 481 joden stierven er 53 in het kamp. Maar het niet ontmaskeren van deze propaganda gaf aan de andere kant ook een zekere mate van veiligheid voor de gevangenen. Het is immers maar de vraag wat er gebeurd zou zijn als er grote kritiek in de openbaarheid gekomen zou zijn. Wel had het bezoek een verschrikkelijk bijeffect. Bij het opknappen, de Verschönerungsaktion, van het kamp dat ten doel had de internationale bezoekers een rad voor de ogen te draaien werden ongeveer 7.500 niet-Deense gevangenen afgevoerd naar Auschwitz en daar vergast.

9.2 De volksstaking in Kopenhagen eind juni 1944
De invasie in Normandië van 6 juni 1944 had tot gevolg dat de Denen nog meer het gevoel kregen dat de Duitsers op korte termijn zouden verliezen. De Denen wilden voorkomen dat de geallieerden hen als Duitslands bondgenoot zouden beschouwen. In de periode tot de bevrijding werd de sfeer in Denemarken daardoor steeds grimmiger. Stakingen, aanslagen door het Deense verzet en de Duitse contraterreur namen steeds meer toe. Als wraak op de Deense aanslagen blies het Schalburg-Korps, een in het anoniem opererende terreurgroep, bestaande uit Duitsers en Deense nazi’s, in juni 1944 een deel van het pretpark Tivoli op en liet Best acht Deense verzetsstrijder terechtstellen. Toen Best na een aantal tegenmaatregelen ook nog een uitgaansverbod voor de hoofdstad instelde was de maat vol.
De Kopenhaagse arbeiders gingen de laatste dagen van juni massaal over tot een staking die in Denemarken bekend staat als de Folkestrejke (volksstaking), maar ook als ‘volkstuintjesstaking’. De staking werd bloedig onderdrukt. Er vielen 100 doden en 600 gewonden en Best dreigde de hoofdstad met brandbommen te bombarderen. Hoewel de staking na enige dagen was beëindigd nam de Duitse terreur daarna steeds meer toe. Door de staking en het verzet van de Denen was hun aanzien echter bij de geallieerden sterk toegenomen. Op 12 juli 1944 hadden de onderhandelingen van een vertegenwoordiger van de Vrijheidsraad met de Britten, de Russen en de Amerikanen in Moskou dan ook tot gevolg dat Denemarken erkend werd als bondgenoot van de geallieerden.
Hoewel Best in het begin nog wel de Lieferfreudigkeit kaart kon spelen nam zijn matigende invloed op de behandeling van de Denen steeds meer af. Een dieptepunt was de actie tegen de Deense politie, waarvan Best pas hoorde toen deze al in gang was. Hitler had gezegd dat Best er maar buiten moest worden gehouden, omdat hij er toch z’n mond niet over zou kunnen houden. Aktion Taifun behelsde de arrestatie en het gewelddadig ontwapenen van de Deense politie op 19 september 1944. 2.235 politieambtenaren werden naar Duitsland afgevoerd, waarvan 117 het niet zouden overleven. Maar ondankt de grote conflicten, de Deense aanslagen en de Duitse contraterreur bleef de Deense landbouw en industrie aan Duitsland leveren. Eind juli bericht Best aan zijn ministerie:


Sie [de Deense landbouw] arbeitet ausser für die unmittelbare Versorgung ihrer 3,8 Millionen Menschen ausschliesslich für deutsche Zwecke: bei den umfangreichen Wehrmachtsarbeiten, in der Landwirtschaft und in der mit deutschen Aufträgen versehen gewerblichen Wirtschaft.

Of de Deense regering daarom na september 1944 nog veel invloed had op het lot van hun gedeporteerde politieambtenaren en de Deense joden in Theresienstadt mag gezien de situatie betwijfeld worden. Het is de redding voor de joden in Theresienstadt geweest dat Himmler, na lang onderhandelen aan graaf Folke Benadotte toestemming gaf de Deense joden op 14 april 1945 met witte bussen over te brengen naar Zweden. Bernadotte was vice-president van het Zweedse Rode Kruis en een familielid van de Zweedse koning. Himmler was de onderhandelingen begonnen omdat hij via Bernadotte een mogelijkheid zag om in contact te komen met de geallieerden. Himmler meende dat hij door humanitaire concessies en door zijn strijd tegen de Sovjetunie over enige goodwill zou beschikken bij een eventuele overgave aan de geallieerden. Wellicht hoopte hij daardoor als gelijkwaardige onderhandelingspartner te worden geaccepteerd. Kershaw schrijft:

Hij [Himmler] koesterde de opmerkelijke illusie dat de vijand zijn aandeel in de monsterlijke misdaden tegen de menselijkheid wellicht over het hoofd zou zien omdat hij van waarde was bij de voortgaande strijd tegen de Sovjetunie, die niet slechts de doodsvijand was van Duitsland, maar ook van het westen.

9.3 De terugkeer van de joden
In de populaire pers wordt een rooskleurig beeld geschetst van de terugkeer van de joodse vluchtelingen uit Zweden. Bij hun terugkomst zouden ze hun huizen hebben aangetroffen zoals ze deze hadden achtergelaten. Christelijke buren hadden hun planten water gegeven en zelfs hun huisdieren verzorgd. Harold Flender beschrijft in Rescue in Denmark de volgende ervaring van Benjamin Slor, een wijnhandelaar:

Benjamin Slor, the wine merchant, found his apartment in better condition than when he had left it. Thanks to his friend Henri Smyth it was newly painted and cleaned, and a four days’ supply of food had been put in the refrigerator. In addition, he found that his clerks had continued to run his business in his absence, drawing only their normal weekly salaries and depositing the profits, which were sizable, to Slor’s account, under a fictitious name.

Flender zegt daarna dat duizenden vluchtelingen hun huizen op deze wijze terugvonden. Op het eerste gezicht lijkt dit beeld sterk te contrasteren met de slechte ervaringen bij de terugkomst van bijvoorbeeld de Nederlandse joden. Yahil geeft cijfers die deze indruk corrigeren. De huizen van 1.300 joden die in Kopenhagen terugkeerden waren aan anderen verhuurd en zij kregen tijdelijk elders onderdak. Hoeveel verhuurde woningen het betrof wordt niet vermeld. Kirchhoff schrijft dat de 5.000 joden uit Kopenhagen ongeveer 1600 gezinnen vormden, wat zou neerkomen op een gemiddelde gezinsgrootte van 3.
Dus hieruit zou je mogen concluderen dat ongeveer 25 procent van de gezinnen, dat wil zeggen in getal 400, na terugkomst dakloos waren. Ook Buckser schrijft dat veel, vooral arme, gezinnen na terugkomst hun huizen door anderen bewoond vonden en dat hun huisraad verdwenen was. Wat in de populaire pers nauwelijks aan de orde komt, is de golf van discriminatie van de joden na de terugkomst in Denemarken. Volgens Yahil kon dit antisemitisme wortel schieten door de grote naoorlogse problemen. Op straat werd de uitdrukking ‘vuile jood’ steeds vaker als scheldwoord gebruikt. In een artikel ‘Anti-Semitism in Denmark-Despite Everything’ schrijft Rabbi Dr. Marcus Melchior:

If one happens to tread on someone’s toes in a bus one is a ‘damned Jew’. On Strøget [Copenhagen’s main shopping street] the cry ‘Jew’ is heard more than one cares to think, not only toward Jews who are disliked but toward anyone with whom there is score to settle. Moreover, many Jewish children suffer from this situation in the public schools, where it is no longer a question of anti-Semitism in its more’delicate’ form but a transition to something far more serious and dangerous.


Dit naoorlogse opkomende antisemitisme lijkt op de situatie in Nederland waar zelfs het Parool zich verwonderde dat een joods lid van de Gedeputeerde Staten durfde te denken dat hij terug zou kunnen keren in zijn oude functie.

9.4 De processen tegen de Duitsers
De Duitse hoofdrolspelers die een aandeel hadden bij de vervolging van de Deense joden zijn na de oorlog vrijwel allemaal de dans ontsprongen. Best kreeg na de Duitse overgave op 4 mei 1945 huisarrest en werd op 21 mei gearresteerd en overgebracht naar de gevangenis van de Vesting Kopenhagen. Vanaf het begin was het onzeker of men de bewijslast tegen Best wel rond kon krijgen. Tegen hem sprak zijn deelname aan het afvoeren van de joden en zijn politieke verantwoordelijkheid voor de terreur in het laatste jaren van de oorlog. Maar zijn politiek van samenwerking waarbij hij voortdurend had geprobeerd excessen te voorkomen sprak voor hem. Hij was tenslotte ook gekant geweest tegen het oppakken en naar Duitsland afvoeren van de Deense politie in september 1944.
Daarnaast was de Duitse bezetting in Denemarken veel geweldlozer verlopen dan in andere landen en de vraag was in hoeverre Best hieraan had bijgedragen. Gezien al deze onzekerheden probeerde de Deense regering de berechting van Best in Frankrijk te laten plaatsvinden waar hij tenslotte ook lang werkzaam was geweest. In Parijs werd het duidelijk dat ook de Fransen geen zin hadden in een rechtzaak tegen Best. Wellicht zou de verregaande samenwerking van het Franse amtenarenapparaat met Best betreffende de deportatie van de joden en de communisten de Fransen in verlegenheid hebben gebracht. Al na twee dagen werd Best naar Duitsland gestuurd waar hij nog enige tijd werd verhoord in het kader van de voorbereiding van de Neurenberger processen. Maar ook hier had de berechting van Best geen prioriteit gezien de vele honderden nazimisdadigers die veel meer op hun kerfstok hadden.
Uiteindelijk begon het proces tegen Best op 16 juni 1948 in Kopenhagen en werd hij op 20 september van dat jaar ter dood veroordeeld. Hij was schuldig bevonden aan de deportatie van de joden in Denemarken en hoewel hij via Duckwitz contact had gehouden met Deense politici had hij zich nooit gedistantieerd van de anti-joodse nazipolitiek. Daarnaast had hij, zo beoordeelde de rechtbank, bij de contraterreur in 1944 veel meer zijn politieke verantwoordelijkheid kunnen doen gelden. Op 9 mei 1949 werd in hoger beroep de straf echter teruggebracht naar 5 jaar gevangenisstraf. De getuigenissen van Duckwitz en Sonnleithner ondersteunden de versie van Best. Zijn telegram had hij pas gestuurd, aldus Sonnleithner, een ambtenaar op Duitse het ministerie van Buitenlandse zaken, toen hij via hem gehoord zou hebben van de door Hitler reeds genomen beslissing de joden te laten afvoeren. Duckwitz ondersteunde Bests verklaring dat hij de joden willens en wetens gewaarschuwd voor de razzia.
Deze zeer milde straf veroorzaakte in Denemarken echter zulke grote protesten dat het Deense Openbaar Ministerie zich gedwongen voelde om in hoger beroep te gaan bij het Deense Hooggerechtshof. In maart 1950 werd Best veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf maar op 29 augustus 1951 keeg Best toch gratie en werd naar Duitsland uitgewezen. Hij heeft dus uiteindelijk ongeveer 6 jaar vastgezeten.
Rudolf Mildner dook, na als getuige in Neurenberg te hebben opgetreden, onder en is sindsdien verdwenen. Rolf Günther pleegde in de zomer van 1946 in Amerikaanse gevangenschap in het voormalige concentratiekamp Ebensee bij Salzburg zelfmoord. Von Hanneken werd na een eerste eis van 3 jaar in hoger beroep vrijgesproken. Hans Juhl, Gestapo Juhl, is nooit veroordeeld.
Terwijl er 46 Denen wegens verregaande collaboratie ter dood zijn gebracht is het verbazingwekkend dat geen van hun Duitse opdrachtgevers langer dan enkele jaren vast heeft gezeten. Men kan hier verschillende redenen voor aangeven. Ten eerste kan het zijn dat de roep om straf en wraak door de tijd afgenomen was. Ten tweede was de druk om gratie vanuit de nieuwe West-Duitse regering hier mogelijkerwijs debet aan; de Deense regering wilde graag een goede verhouding met Duitsland met het oog op de Deense minderheid in Zuid-Sleeswijk. Ter vergelijking: In Nederland zijn in diezelfde tijd 39 doodvonnissen voltrokken, 34 Nederlanders en 5 Duitsers, en de veroordeelde Duitsers hebben veel langer vastgezeten.

X. Historiografie
Er is sinds de jaren negentig een ontwikkeling gaande in de historiografische visie op de Duitse politiek ten aanzien van joden in Denemarken. Historici als Mogensen Paulsson, Bastholm Jensen,Vilhjalmsson en Blüdnikow proberen sinds de jaren negentig in hun publicaties het volgens hen overtrokken beeld van de dapperheid van de Denen zoals dat vorm heeft gekregen in Yad Vashems’s Book of Righteous Gentiles bij te stellen. Zij wijzen op het harde vluchtelingenbeleid van de Denen voorafgaande aan de oorlog, op het verraad en op het zelfs tijdens de bezetting uitzetten van 21 statenloze joden aan de nazi’s. Bovendien zou de redding zelf veel minder gevaarlijk zijn geweest dan gesuggereerd en de vermeende menslievendheid zou nog overschaduwd worden door de woekerwinsten van sommige Deense schippers.

De wat meer gevestigde historici zoals Kirchhoff, Straede en destijds ook Yahil zijn het er weliswaar mee eens dat de Duitsers opmerkelijk passief waren en praktisch gesproken de joden hebben laten gaan maar geven daar een andere uitleg aan. Straede schrijft dat het niet bewezen is dat de vlucht over de Sont ongevaarlijk zou zijn geweest. Mogensen zou zijn publicatie (zijn masterscriptie) slechts gebaseerd hebben op interviews van de Zweedse politie met vluchtelingen die probleemloos de overkant hadden bereikt. Mislukte of verstoorde vluchten zijn daar niet in meegenomen.
Vilhjalmsson en Blüdnikow beschuldigen de Deense regering ervan tot lang na de oorlog de Deense archieven gesloten te hebben houden voor jonge Deense en buitenlandse historici. Alleen de leden van de organisatie Danmarks Nyeste Historie, die voornamelijk bestond uit gevestigde historici van Deense universiteiten zoals Hans Kirchhoff, werden toegelaten. Zij zouden zich volgens Vilhjalmsson en Blüdnikow bezig houden met historical hairdressing. Exemplarisch voor de vraag of de Denen wel zo dapper waren en recht hadden op de vermelding in Yad Vashems’s Book of Righteous Gentiles is de discussie tussen Paulsson en Kirchhoff in Journal of Contemporary History in 1995. Paulsson schrijft:

Certainly, when one examines the matter from the standpoint of the Danish participants, Jews and non-Jews, without examining German actions and motivations – the view, that is, prevailing in the memoirs and personal accounts of the operation – one has he clear impression of courageous and decisive action in the face of mortal danger. For all Danes knew, the dreaded Gestapo would drag them off to concentration camps if they interfered plans. And for all they knew, the Øresund was indeed ‘teeming with boats sent by the nazi’s’.

In werkelijkheid was volgens hem geen enkele Deen voor hulp aan de joden of vanwege protesten afgevoerd. De enkelingen die gepakt waren door de Duitsers werden allemaal overgedragen aan de Deense justitie. Deze liet hen meestal meteen gaan met een al of niet kleine boete. Kirchhoff erkent dat achteraf gezien het risico voor de helpers beperkt was. Maar dit was tijdens de redding niet bekend. De Gestapo had wel degelijk op boten geschoten en zeker één vluchteling en een helper zijn hierbij omgekomen.
Ook pleegden volgens Kirchhoff enkele joden uit wanhoop en angst zelfmoord en werden tientallen voordat ze konden oversteken gearresteerd. Weliswaar bevestigt Kirchhoff wel Paulssons genoemde passiviteit van de Duitsers in de week na de razzia maar hij geeft een totaal andere uitleg van de achterliggende motieven. Kirchhoff verwijst naar de verschillende individuele belangen van de Duitse hoofdrolspelers en stelt in tegenstelling tot Paulsson dat de Duitsers de eerste week van oktober niet hebben kunnen voorzien dat de joden een poging zouden wagen de Sont over te vluchten. De Amerikaanse en Israëlische pers zouden na de oorlog volgens Kirchhoff de lovende, emotionele beschrijvingen van de geredde joden hebben verspreid, omdat journalisten nog een lichtpuntje wilden zien in de duisternis van de Holocaust.

XI. Samenvatting en conclusies
Het grootste deel van de joden in 1943 heeft kunnen vluchten tussen 27 september en 6 oktober terwijl er sprake was van een militaire noodtoestand met een avondklok. Hoe kon dit snelle verbergen en zo'n grote verplaatsing van meer dan 7.900 mensen lukken in zo’n, op het eerste oog, hopeloze situatie?
Dat de joden in Denemarken aan de vernietiging konden ontkomen was het onvoorspelbare en verrassende resultaat van een complex van factoren. Belangrijk daarbij was hun uitzonderlijk goede integratie in de Deense samenleving en het niet aflatende verzet van de Deense regering tegen Duitse voorstellen de joden te registreren en beroepsverboden in te stellen. Ook werd streng opgetreden tegen antisemitische uitlatingen in de pers en op de radio. Maar dit verzet van de Deense regering kon alleen succes hebben omdat de Duitsers niet met geweld hun plannen wilden doorzetten gezien de afspraken van 8 april 1940 dat de Denen zelf hun land mochten blijven besturen.
Voor de Duitsers bood deze constructie veel voordelen. De bestuurskosten bleven minimaal omdat de Denen met een beperkt aantal ambtenaren de Denen in de hand konden worden gehouden en men het land daarnaast makkelijker economisch kon plunderen. Politieke, economische en propagandistische motieven gaven de doorslag bij het besluit af te zien van maatregelen tegen joden. Meespeelde dat Werner Best, de Reichsbevollmächtigter, de joden steeds als een ondergeschikt probleem zag, ‘het zijn er maar zo weinig’, dat na de oorlog wel zou worden opgelost. Ook na oktober 1943 speelden deze motieven een rol bij de onderhan-delingen over de behandeling van de in Theresienstadt gevangen joden. Maar ook hun geringe verzet bij de inval en het accepteren van de Aufsichtsverwaltung leverde de Denen veel op. Het Deense argument was dat zo veel leed en mensenlevens gespaard zouden worden en dat een verzet tegen ‘de grote buurman in het zuiden’ toch zinloos was gezien zijn grote overmacht.

Waarom hebben de Duitsers, die in andere landen er wel in slaagden de joden af te voeren, niet voorkomen dat de joden konden vluchten? In veel weten-schappelijke literatuur en artikelen komt het traineren door de Denen en de passiviteit van de Duitsers bij anti-joodse maatregelen aan de orde maar zijn de verklaringen voor de Duitse passiviteit verschillend. Het kan worden betwijfeld of de Duitse machthebbers al dan niet in onderlinge samenwerking de joden met opzet hebben laten ontsnappen. Wel is de passiviteit van vrijwel alle betrokken Duitse instanties in de eerste weken van oktober opmerkelijk. Het lijkt erop dat de door interne machtstrijd verdeelde Duitsers de joden, wellicht force majeur, hebben laten gaan. Aan Kirchhoff’s opvatting dat de Duitsers de eerste week van oktober niet hebben kunnen voorzien dat de joden een poging zouden wagen de Sont over te vluchten kan worden getwijfeld. Ze konden weten dat de duizenden ondergedoken joden zouden proberen de Sont over te steken, aangezien in de laatste weken van september 1943 reeds enkele honderden joden deze oversteek hadden gemaakt. Ook werden de joden zelfs op zaterdagavond 2 oktober 1943 door de Zweden via de radio nog eens uitdrukkelijk van harte welkom geheten. Als de Duitsers het niet verwacht hadden dan is het bovendien onwaarschijnlijk dat ze niets gemerkt hebben toen het overvaren van duizenden mensen bezig was.
In de populaire pers, egodocumenten en op veel websites en in films wordt de redding vrijwel geheel toegeschreven aan de Denen die met gevaar van eigen leven de joden zouden hebben gered, is dit beeld van de redding juist? Je kunt zeggen dat de Denen geluk hebben gehad door het ‘verraad’ van Duckwitz en omdat de Duitsers, om wat voor redenen dan ook, de jacht in de eerste weken na 2 oktober 1943 tijdelijk hadden afgezwakt. De Denen kregen zo de kans de joden te laten onderduiken en naar Zweden te laten vluchten. Maar of de gunstige omstandigheden iets af doen aan de moed van de helpers bij het laten onderduiken van de joden en bij de oversteek naar Zweden, hetgeen sommige Deense historici beweren, moet van de hand worden gewezen. Het helpen onderduiken, maar vooral de reis naar de kust en het oversteken van de Sont, moet voor de helpers en de joden een angstaanjagende ervaring zijn geweest. Maar bij het belichten van de redding moeten we het harde vluchtelingen-beleid van de Deense regering voor de oorlog niet uit het oog verliezen. En daarbij heeft een aanzienlijk aantal van de geredde joden bij de terugkeer Zweden na de oorlog niets gemerkt van een altruïstische opvang en was er soms sprake van openlijk antisemitisme. Dat in de Amerikaanse pers en in de vele opgeschreven herinneringen van gevluchte joden veel aandacht is voor de het Deense aandeel in de redding en geleid heeft tot de mythe van ‘de dappere Denen’ is begrijpelijk. Het blijft een unieke redding en een lichtpunt in de duisternis van de holocaust.

Literatuurlijst

Adler, H.G., Theresienstadt 1941–1945. Das Antlitz einer Zwangsgemeinschaft (Londen 1960).

Andersch, Alfred, Die Kirchen der Freiheit. Ein Bericht (Frankfurt 1952) 62-63.

Arendt, Hannah, Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad (Amsterdam, 2007).

Barfod, Jørgen, The Holocaust failed in Denmark (Kopenhagen 1981).

Belinfante, August David, In plaats van bijltjesdag : de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog (Assen 1978).

Benz, Wolfgang, Hrsg., Dimension des Völkermords. Die Zahl der jüdischen Opfer des Nationalsozialismus. (München 1991).

Benz, Wolfgang, Hermann Graml, Hermann Weiss, Hrsg., Enzyklopädie des Nationalsozialismus (München 1997).

Bernadotte, Folke, Het einde (Den Haag 1945).

Bertelsen, Aage, Oktober 4, Ereignisse und Erlebnisse während der Judenverfolgung in Dänemark (München 1969).


Blom, J.C.H., ‘De vervolging van de joden in Nederland in internationaal vergelijkend perspectief’ in: J.C.H. Blom red., Crisis, bezetting en herstel. Tien studies over Nederland 1930-1940 (Den Haag 1989) 134-150.

Bohn, Robert., (Hg.), Die deutsche Herrschaft in den “germanischen” Ländern 1940-1945 (Stutttgart 1997).

Browning, Christopher R., The final solution and the German Foreign Office : a study of Referat D III of Abteilung Deutschland, 1940-43 (New York 1978).

Buckser, Andrew, After the Rescue, Jewish identity and community in comtemporary Denmark (New York 2003).

Dähnhardt, Willy, e.a. (red.), Exil in Dänemark, Deutschsprachige Wissenschaftler, Künstler und Schriftsteller im dänischen Exil nach 1933’(Heide, 1987).

Dean, L.C.D. (ed.), The Oxford Companion to World War II (Oxford 2001).

Der Norden Sonderlehrgang. Soldatenbriefe zur Berufsförderung. Herausgegeben vom Oberkommando der Wehrmacht Abt.J/WU im Verbindung mit der nordische Gesellschaft in der Reihe der Tornisterschriften (Breslau/Leipzig 1941).

Derry, T.K., A History of Scandinavia. Norway, Sweden, Denmark, Finland and Iceland (Londen 1979).

Findeisen, Jörg-Peter, Dänemark. Geschichte der Länder Skandinaviens (Regensburg 1999).

Flender, Harold, Rescue in Denmark (New York 1963).

Fogelman, Eva , Conscience & courage. Rescuers of jews during the holocaust (New York 1994).

Frandsen, Steen Bo, Dänemark – ‘Der kleine Nachbar im Norden’, Aspecte der Deutsch-Dänischen Beziehungen im 19. und 20. Jahrhundert (Darmstad 1994).

Futselaar, Ralf Duurt, Lard, lice, and longvity. A comparative study of the standard of living in occupied Denmark and the Netherlands, 1940 1945. Academisch Proefschrift (Groningen 2007).


Goldberger, Leo, The rescue of the danish jews. Moral courage under stress’ (New York 1987).

Goldhagen, Daniel Jonah, Hitler’s gewillige beulen (Antwerpen 1997).

Hansen, Per H., ‘The Danish Economy During War and Occupation’ in: Richard J.Overy, Gerhard Otto, Johannes Houwink Ten Cate Hrsg., Die “Neuordnung” Europas. NS-Wirtschaftspolitik in den Besetzten Gebieten (Berlijn 1997).

Heijden, Chris van der, Grijs verleden (Amsterdam 2002).

Herbert, Ulrich, Best. Biographische Studien über Radikalismus, Weltanschauung und Vernunft 1903–1989 (Bonn 1996).

Houwink ten Cate, Johannes, ‘Mangelnde Solidarität gegenüber Juden in den besetzten niederländischen Gebieten?’ in: Wolfgang Benz, Juliane Wetzel Hrsg. Solidarität und Hilfe für Juden während der NS-Zeit, Regionalstudien 3, Dänemark, Niederlande, Spanien, Portugal, Ungarn, Albanien, Weissrussland ’(Berlijn 1999) 87-134.

Hubatsch, Walter, Die deutsche Besetzung von Dänemark und Norwegen 1940 (Göttingen, Berlin, Frankfurt aan de Main 1960).

Jong, Dr. L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 12. Epiloog. Eerste helft (Leiden 1988).

Kershaw, Ian, Hitler. Vergelding 1936-1945 (Utrecht, 2000).

Kirchhoff, Hans, Georg Ferdinant Duckwitz. Die Zeit in Dänemark, Hrsg., Auswärtiges Amt, Referat für Öffentlichkeitsarbeit Inland (Berlijn 2004).
op : www.auswaertiges-amt.de (zoektermen: duckwitz + pressemitteilungen)

Kirchhoff, Hans, Denmark: ‘A Light in the Darkness of the Holocaust? A Reply to Gunnar S. Paulsson’, Journal of Contemporary History, 30 (1995) 465-479.


Klee, Ernst, Das Personenlexikon zum Dritten Reich, Wer war was vor und nach 1945 (Frankfurt am Main, 2005).

Klemann, Hein A.M., red., Mooie jaarcijfers. Enige onderzoeksresultaten betreffende de Nederlandse economische ontwikkeling tijdens de Tweeede Wereldoorlog (Utrecht 1997).

Köller, Vera, Der deutsche Imperialismus und Dänemark 1933 - 1945 unter besonderer Berücksichtigung der faschistischen Wirtschaftspolitik, Diss. Phil.
(Berlijn 1966).

Kuper, Simon, ‘Delivered from evil’ in: Financial Times (21 Januari 2005).

Lammers, Karl Christian, ‘Die Deutsche Besatzung und ihre dänischen Partner. Ein Forschungbilanz’ in: Robert Bohn Hrsg., Die deutsche Herrschaft in den ‘germanischen’ Ländern 1940-1945 (Stuttgart 1997).

Lammers, Karl Christian, ‘Was sollen wir mit den Deutschen nachher machen?’ Dänemark und das deutsche Problem nach 1945. (Kopenhagen 2007).
Op website van Lammers bij de Universiteit van Kopenhagen:
http://www.staff.hum.ku.dk/lammers/bielefeld.htm

Lammers, Karl Christian, ‘Späte Prozesse und milde Strafen. Die Kriegsverbrecherprozesse gegen Deutsche in Dänemark’, in: Norbert Frei, Hrsg., Transnationale Vergangenheitspolitik. Der Umgang mit deutschen Kriegsverbrechern in Europa nach dem Zweiten Weltkrieg (Göttingen 2006).

Lutzhöft, Hans-Jürgen, Der nordische Gedanke in Deutschland 1920-1940 (Stuttgart 1971).

Meissner, Gustav, Dänemark unterm Hakenkreuz. Die Nordinvasion und die Besetzung Dänemarks 1940-1945 (Frankfurt am Main 1990).


Mogensen, Michael, ‘October 1943-The Rescue of the Danish Jews’ in: Mette Bastholm Jensen and Steven L.B.Jensen, Denmark and the Holocaust (Kopenhagen 2003).

Moore, Bob, Slachtoffers en overlevenden. De nazi-vervolging van de joden in Nederland (Amsterdam 1990).

Moore, Bob, Refugees from Nazi Germany in the Netherlands, 1933-1940 (Dordrecht 1986).

Paulsson Gunnar S., “The ‘Bridge over the Øresund’: The Historiography on the Expulsion of the Jews from Nazi-Occupied Denmark” , Journal of Contemporary History 30 (1995) 431-464.

Petrick, Fritz, ‘Dänemark, das ‘Musterprotektorat?’in: Robert Bohn Hrsg., Die deutsche Herrschaft in den ‘germanischen’ Ländern 1940-1945 (Stuttgart 1997).

Pundik, Herbert , Die Flucht der dänische Juden 1943 nach Schweden (Husum 1995).

Safrian, Hans, Die Eichmann Männer (Wenen 1993).

Seymour, Susan, Anglo-Danish Relations and Germany 1933-1945 (Odense 1982).

Stokholm Banke, Cecilia Felicia, Welfare, refugees and rescue: Denmark and the jewish question from 1933 to 1945, Diis Working Paper no 2007/31, (www.diis.dk,Kopenhagen) (Kopenhagen 2007).

Straede, Therkel, Dänemark. Die schwierige Erinnerung an Kollaboration und Widerstand’ in Monika Flacke Hrsg., Mythen der Nationen. 1945-Arena der Erinnerungen (Berlijn, 2004) 123-150.

Straede, Therkel, Why Denmark Stood Up for Its Jews: Altruism, Pragmatism, Anti-semitism? Forelaesning til The Holocaust Educational Foundations international conference på Brown’s University, Providence/Rhode Island, 4-7 nov. 2004.


Straede, Therkel, 2 emails aan mij op dinsdag 15 januari 2008.

Thomsen, Erich, Deutsche Besatzungspolitik in Dänemark 1940-1945
(Dusseldorf 1971).

Tjeskov, Peter H., Conquered, Not Defeated. Growing up in Denmark during the
German Occupation of World War II (Oregon 2003).

Vilhjalmsson, Vilhjálmur Örn en Bent Blüdnikow, Rescue, Expulsion, and Collaboration: Denmarks Difficulties with its World War II Past, in: Jewish Political Studies Review 18:3-4 (Fall 2006).

Weiss, Hermann, ‘Die Rettung der Juden in Dänemark’, in: Wolfgang Benz, Juliane Wetzel Hrsg. Solidarität und Hilfe für Juden während der NS-Zeit, Regionalstudien 3, Dänemark, Niederlande, Spanien, Portugal, Ungarn, Albanien, Weissrussland’ (Berlijn 1999).

Werner, Emmy E., A Conspiracy of Decency. The Rescue of the Danish Jews During World War II (2002 Boulder).

Wildt, Michael, Generation des Unbedingten, Das Führungskorps des Reichssicherheitshauptamtes (Hamburg 2003).

Wildt, Michael, Nachrichtendienst, politische Elite und Mordeinheit. Der Sicherheitsdienst des Reichsführers SS (Hamburg 2003).

Winkel, Harald, ‘Die wirtschaftlichen Beziehungen Deutschlands zu Dänemark in den Jahren der Besetzung 1940-1945’ in: Friedrich-Wilhelm Henning Hrsg. Probleme der national-sozialistschen Wirtschaftspolitik (Berlijn 1976).

Yahil, LeNew York , The Rescue of Danish Jewry. Test of a Democracy (Philadelphia 1969).


REACTIES

M.

M.

Wat een schitterende scriptie! Heb een en ander met bewondering gelezen. Hartelijk dank aan de maker!

10 jaar geleden

P.

P.

Leuk! Geef het door? jij was de eerste die een reactie schreef,
Peter

4 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.