Hoofdstuk 1 t/m 3

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2855 woorden
  • 19 oktober 2009
  • 142 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
142 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De Nederlandse weg naar de vrijheid (1581-1848)
Hoe heeft het Nederlands bestuurssysteem zich ontwikkeld tussen 1581-1848?

1.1: De Nederlandse opstand en de Republiek.
Hoe werkte het bestuurssysteem van de Republiek?

Democratische revoluties: Ingrijpende politieke verandering, waarbij een democratische grondwet wordt ingevoerd. Nederland kreeg na de Bataafse revolutie(1795) zijn eerste grondwet (1798)
Burgers: Een burger is een inwoner van een stad of een staat die de daarbij behorende burgerrechten heeft.

Na het afzetten van de Spaanse koning Filips II gingen de opstandige provincies (gewesten) verder als een onafhankelijke Nederlandse staat: Republiek der Verenigde Nederlanden of de Republiek.


Redenen voor de opstand (1568-1588) tegen Filips II (1581):
Behouden van de privileges. Privileges: Rechten die de graven en hertogen hadden gegeven aan de lagere adel en de steden en gewesten, ze hadden hun eigen recht en bestuur.
Centralisatie: Ontwikkeling waarbij een gebied steeds meer vanuit één punt wordt bestuurd. De Nederlandse Opstand was onder meer gericht tegen de centralisatie van Filips II. Ze waren voor democratie (bestuur door het volk). 
geloof: Filips wilde het katholieke geloof beschermen en het protestantisme uitroeien. De Opstandelingen verzetten zich tegen de vervolging van protestanten in Nederland, de Unie van Utrecht, zou een iedere in zijn godsdienst vrij mogen blijven en zal niemand omwille van de godsdienst mogen worden vervolgd. 
 Het calvinisme werd min of meer de officiële godsdienst. Alleen leden van de calvinistische of gereformeerde kerk mochten bijv. overheidsambten bekleden.
Protestanten: protesteerden tegen de katholieke kerk (aflaten).

Calvinisten nooit meer dan 55%, groter verschillen tussen de strengen calvinisten (preciezen), en de ‘redelijke’ calvinisten. Godsdienstige minderheden als joden en protestantse stromingen als de Lutheranen en remonstranten getolereerd. De katholieken bleven de grootste minderheid ± 30% vd bevolking.

Nederland was nog geen democratie, in alle steden maakten een paar families de dienst uit, zij leverden regenten(bestuurders).
De Staten-Generaal ging samenwerken, elk gewest 1 stem , Holland 2 stemmen omdat deze meer belasting betaalde.

1.2: De democratische revolutie.
Welke veranderingen vonden plaats in het Nederlandse bestuur tussen 1781 en 1813?

Verlichting: Opvatting dat een op de rede gebaseerde samenleving opgebouwd moet worden, met vrijheid, verdraagzaamheid en gelijke rechten voor alle mensen.

De stadhouder was de belangrijkste functionaris in de Republiek (opperbevelhebber). Macht in 18e eeuw zo sterk toegenomen dat hij op een koning was gaan lijken. Stadhouderschap, erfelijk bezit van de Prins van Oranje geworden, grote invloed gekregen in stadsbesturen.
Patriotten: Gewapende burgermilities die volksinvloed eisten. Zij wilden dat de bestuurders werden gekozen.
De Bataafse Republiek zorgen er in 1795 voor dat iedereen gelijk werd voor de wet en er kwam volledige godsdienstvrijheid.

Die eerste Nederlandse grondwet maakte van Nederland een rechtstaat(Staat die gebonden is aan geschreven wetten waarin elke burger zich op de wetten kan beroepen). Lang hield de democratie niet stand in 1801 maakte Napoleon er een einde aan. 1805 benoemde hij een dictator. 1806 schafte Napoleon de Republiek af. 1810 lijfde Napoleon Nederland bij Frankrijk bij. 1813 werd Nederland bevrijdt door Britten en Russen.


1.3: Het koninkrijk der Nederlanden.
Hoe werkte het Nederlandse bestuurssysteem tussen 1813 en 1848 en hoe ontstond de liberale politieke stroming?

De prins van Oranje werd koning Willem I van het Koninkrijk der Nederlanden, dat nu werd gevormd samen met België om nieuwe Franse agressie te voorkomen. 1830 kwamen de Belgen in opstand en stichtten zelf een staat. 
Constitutionele monarchie: Koninkrijk waarbij de vorst gebonden is aan een grondwet, zoals Nederland na 1813.

De democratie had niet geleid tot herstel van de welvaart, zoals was gehoopt. In de Franse tijd was Nederland juist in hoog tempo achteruit gegaan en had het geleden onder Napoleons voortdurende oorlogen. Onder Oranje was rust en vrede, economie ging veel beter.

Liberalisme: Politiek-maatschappelijke stroming die de vrijheden en rechten van het individu centraal stelt. Het liberalisme streeft naar economische vrijheid en vrijheid in meningsuiting en een parlementair stelsel. In de grondwet moest staan dat iedereen gelijk was.

In de 1e helft van de 19e eeuw ontstond het liberalisme, nationalisme en het socialisme. In de 2e helft van de 19e eeuw ontstond het confessionalisme en het socialisme.

Staatsburgers: Persoon met de politieke rechten van een burger in een staat, zoals het recht om een vertegenwoordiger in een parlement te kiezen of om gekozen te worden.

1.4: De grondwet van 1848.
Wat werd in 1848 in de grondwet gewijzigd en welke rol speelde Thorbecke daarbij?

Grote man van de Nederlandse liberalen: Leidse hoogleraar Johan Rudolf Thorbecke, hij maakt zich zorgen over Nederland, na Belgische afscheiding puinhoop. Dat de koning alles regelde, leidde volgens Thorbecke tot passiviteit en gemakzucht. Hij wou zeggenschap van de burgers. Maar de koning en de meeste regenten moesten niets van zijn ideeën weten, zij waren conservatief(bestaande situatie behouden). Ook volk was onder het volk weinig begrip voor Thorbecke, maar spanningen onder de bevolking namen wel toe. In Parijs in 1848 zette het volk de Koning af. Ook in de rest van EU, grote demonstraties en bloedige straatgevechten. Gevolg: koning Willem II bang, en geeft Thorbecke de opdracht om een nieuwe grondwet(wet waarin staat hoe een land geregeerd moet worden en wat de rechten en plichten zijn van de burgers) te schrijven. In 1848 schreef hij in 3 weken de meest modernste grondwet van Europa. De burgers kregen grondrechten(basisrechten voor alle burgers die zijn vastgelegd in de grondwet): de vrijheid van godsdienst, meningsuiting, drukpers, vereniging en vergadering. De tweede kamer werd direct gekozen door de burgers en had de meeste macht. De eerste kamer werd gekozen door de leden van de Provinciale Staten. Voor algemeen kiesrecht voelde Thorbecke niks (geen democraat). Kiesrecht werd beperkt tot 10% van de bevolking.

2. Politieke stromingen (1848-1919)
Hoe heeft het Nederlands bestuurssysteem zich ontwikkeld tussen 1848-1919?

2.1: Het liberale tijdperk.
Hoe werkte het parlementaire stelsel tussen 1848 en 1919?

Grondwetswijziging van 1848 ➝ debat in de tweede kamer belangrijker geworden! invoering van het parlementair stelsel: politiek systeem waarbij het parlement de hoogste (wetgevende) macht heeft. De regering kan alleen regeren met toestemming van het parlement.


districtenstelsel: kiesstelsel waarbij het land is verdeeld in districten (liberaal, katholiek, protestants en conservatief) die hun eigen kandidaat/ kandidaten kiezen. In Nederland werd het stelsel in 1917 vervangen door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Daarbij worden de parlementszetels verdeeld aan de hand van de landelijke verkiezingen.

Na 1870 begon Nederland zich te ontwikkelen tot een industriële samenleving (in een industriële samenleving woont meer dan de helft van de bevolking in de stad waar de economie wordt beheerst door machinale productie en de dienstensector). Ook het belang van onderwijs nam steeds meer toe. Er ontstonden politieke partijen en werden de politieke tegenstellingen scherper.

2.2: De confessionelen.
Hoe ontstonden de confessionele politieke stromingen?

Abraham Kuyper was een felle strijder voor het calvinisme. Hij werd leider van de protestantse politieke stroming die antirevolutionair (protestantse confessionele beweging tegen de beginselen van de Franse revolutie en de verlichting) werd genoemd.

Er ontstond een strijd tussen de liberalen en de calvinisten, de schoolstrijd: (evenveel) subsidies winnen voor bijzonder onderwijs, word in 1917 aangenomen.

1879 stichtte Kuyper de eerste politieke partij op de Antirevolutionaire Partij (ARP). Volgens Kuyper moest de staat Gods wil volgen. De staat mocht niet beslissen naar wat voor onderwijs de kinderen werden gestuurd dat moesten de ouders doen.

19e eeuw ➝ protestanten en katholieken vel tegenover elkaar. Katholieken werkten lange tijd goed samen, rond 1870 einde omdat de liberalen steeds meer antigodsdienstige toon aansloegen, terwijl de paus het ongodsdienstige liberalisme fel afwees. Gevolg: Protestanten en Katholieken gingen samenwerken, ze waren beide confessioneel.

De paus zelf spoorde de katholieken aan zich ook buiten de kerk te organiseren. In 1891 schreef hij daarvoor de encycliek (pauselijke zendbrief) Rerum Novarum. Schaepman riep zijn geloofsgenoten met de encycliek in de hand op een vuist te maken tegen het liberalisme en socialisme. Dan konden der arbeiders voor het katholicisme behouden blijven. Na het verschijnen van Rerum Novarum gebeurde daardoor in katholieke kring hetzelfde als in protestantse kring. Ook de katholieken richtten eigen vakbonden, kranten en andere organisaties op. Ook politieke partij. Volgens de Katholieke politieke ideeën rond 1890 moest: de staat de maatschappelijke organisaties alleen te hulp komen schieten als het echt nodig was. Dat werd de Subsidiariteitbeginsel genoemd.

Emancipatie: Het toestaan van gelijke rechten.

Rerum Novarum: Paus Leo waarschuwde in deze pauselijke zendbrief de liberalen en socialen.

2.3: De socialisten.
Hoe ontstonden de socialistische politieke stromingen?

Het Palingoproer (1886), maakte duidelijke dat het onrustig was onder het volk.
Sociale Kwestie: Het vraagstuk van de armoede en de slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders en de vraag hoe de arbeiders konden worden geïntegreerd in de samenleving

Veel deed de politiek niet met de sociale kwestie. De meeste liberalen vonden dat de overheid niet de taak had armen en arbeiders te beschermen ➝ vanaf de jaren 1870 kwam het socialisme in Nederland.

Socialisme: Politiek-maatschappelijke stroming en emancipatiebeweging van de arbeidersklasse die streeft naar meer gelijkheid en gelijkwaardigheid.

1881: Marxistische Sociaal-democratische Bond (SDB) opgericht door Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Hij riep arbeiders op om strijdbaar te zijn en beloofde een betere toekomst.
Geregeld liep een vergadering van de SDB uit tot een vechtpartij, Domela dreigde met geweld, hij werd een anarchist. Zij zagen niets in de parlementaire democratie.

Anarchisten: Revolutionaire socialisten die zich keren tegen elke vorm van staatsgezag.

1894: Sociaal-democratische Arbeiderspartij (SDAP) opgericht door Pieter-Jelles Troelstra. Deze partij was net als de SDB marxistisch. Maar terwijl de SDB radicaler werd, werd de SDAP langzaam gematigder en ging ze geloven in geleidelijke verbeteringen voor de arbeiders. Zij gingen deel uitmaken van het reformisme (geloofden in de overwinning in levensomstandigheden).

rond 1900 groeide de economie, de lonen werden hoger, de werkdagen korter en de eerste sociale wetgeving kwam tot stand. Het bleek dat er met praktische politiek wat te bereiken viel voor de arbeiders intussen was ook de SDAP een voorbeeld van de nieuwe politiek met haar partijdiscipline en verering van de leider.

2.4: Naar het algemeen kiesrecht.
Hoe kwam het algemeen kiesrecht tot stand?

In 1900 waren vier duidelijk onderscheiden stromingen ontstaan: de liberalen, de protestanten, de katholieken en de sociaal-democraten. Gevolg: steeds moeilijker in de Tweede Kamer te komen zonder lid te zijn van een landelijke partij. En partijlid zijn betekende dat je achter de beginselen en het partijprogramma moest staan.
Na twee voorzichtige kiesrecht uitbreidingen mocht in 1901 de helft van de mannen stemmen, en het parlementaire stelsel kon het goed aan.

Staatsburger: Eenheid van de natie versterkt door hun eigen deelname. Doordat ze invloed kregen, kregen ze ook belang bij een goede werking van het parlementaire stelsel.

Veel ‘nieuwe’ kiezers voelden zich thuis bij de confessionelen. Geleidelijk groeide het idee dat algemeen kiesrecht onvermijdelijk was.

1889: Ook subsidie voor bijzonder onderwijs (confessionelen voor elkaar gekregen) ➝ Nederland land van minderheden!

1917: Grondwetswijziging: openbaar en bijzonder onderwijs volledig financieel gelijkgesteld, alle meerderjarige mannen kregen stemrecht, terwijl de weg voor vrouwenkiesrecht werd opengesteld. Akkoord is de geschiedenis ingegaan als de pacificatie (van pacificeren: rust en vrede herstellen). Het districtenstelsel werd vervangen door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.

1919: vrouwenkiesrecht.


3. Democratie in de 20e eeuw.
Hoe hebben de rechtsstaat en parlementaire democratie zich ontwikkeld tussen 1920 en 1980?

3.1: Verzuiling en crisis.
Hoe hebben de rechtsstaat en de parlementaire democratie zich ontwikkeld tussen 1920 en 1945?

In het interbellum (periode tussen 2 oorlogen) (1918-1939) kreeg Nederland net als de rest van de wereld te maken met crisis en werkloosheid. Velen gaven de nieuwe staatsvorm (de democratie) , waar ze nog niet aan gewend waren, de schuld. ➝ veel werklozen stemden op de Communistische Partij Nederland (CPN), die was ontstaan als een linkse afsplitsing van de SDAP. De CPN vereerde de Sovjet-Unie en haar leider Stalin. Tegenover de extreemlinkse CPN stond een groot aantal extreemrechtse partijen en partijtjes die Mussolini of Hitler als voorbeeld hadden. Belangrijkste: Nationaalsocialistische Beweging (NSB) ➝ vooral aanhang bij winkeleier en andere middenklasse die zich door de crisis bedreigd voelden.

Gevestigde democratische partijen bleven in meerderheid. Verhoudingen door de invoering van het algemeen kiesrecht wel veranderd:
-Liberalen (max. 15%)
-Sociaal-democraten, Protestanten (25%) (onderling verdeeld ARP, CHU)
-Katholieken (30%)
Samen hadden de confessionele een absolute meerderheid ➝ gemakkelijk kabinet vorming.

vijf keer kabinet onder leiding van de antirevolutionair Hendrikus Colijn ➝ Mussert geen kans. Colijn was democraat maar presenteerde zich ook als een sterke leider die stond voor een krachtig gezag.

Na Duitse inval 1940: Tweede Kamer buitenspel ➝ politieke partijen verboden behalve NSB. In de vijf jaren van bezetting was er geen rechtsstaat en geen democratie in Nederland.

De NSB en de CPN kregen weinig steun omdat Nederland verzuild was:

vier politieke stromingen:
-Katholieken
-Protestantentschristelijke
-sociaaldemocraten
-Liberalen
De confessionele leiders hadden hun achterba stevig aan zich gebonden. De leden van de verschillende zuilen hadden weinig contact en in propaganda werden ze ook tegen de andere zuilen opgezet. Maar de leiders van de zuilen werkten wel samen.

Rond 1930 kwamen er radio’s, het omroepstelsel. Dat was de kroon op de vier zuilen.

3.2: Verzuiling en crisis.
Hoe hebben de rechtsstaat en de parlementaire democratie zich ontwikkeld tussen 1945 en 1965?

Na de WO2 verdween kritiek op de parlementaire democratie. Het fascisme en nationaal-socialisme hadden hun aantrekkingskracht verloren (landverraders). Na de WO2 CPN best populair in 1946, 10,6% van de stemmen maar daalde snel omdat de welvaart steeg kregen de arbeiders het beter en de verzorgingsstaat gaf sociale zekerheid. ➝ hervereniging in zuilen. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen bleek dat de doorbraak was mislukt. Confessionelen evenveel zetels als voor de oorlog. PVDA iets meer dan SDAP, PVDA opvolger van de SDAP, ook VDB in de PVDA opgegaan. VDB stapte in 1948 met conservatieve liberalen de Volkspartij voor vrijheid en democratie VVD op omdat zij de PVDA nog veel te socialistisch vonden en ergerden zich aan allerlei socialistische folklore, zoals rode vlaggen en socialistische strijdliederen. ➝ KVP en de PVDA grootste partijen elk ± 1/3 van de kiezers. ARP en CHU samen 20%, VVD 10%.

Kapitalisme: Economisch systeem waarbij de productiemiddelen, zoals fabrieken en machines

privé-bezit zijn en personen geld investeren met het doel winst te maken.

De overheid moest zich gaan bemoeien met de economie. De KVP en de PVDA, onderleiding van Willem Drees stichtten in 1946 een rooms-rode coalitie op. Zij bouwden de verzorgingsstaat (1950) op. De burger kreeg recht op verzorging als er iets mis ging of hij niet meer kon werken.
-AOW (voor ouderen)
-WW (uitkering aan werklozen)
-Bijstandswet
-WAO (wet arbeidsongeschikten)

3.3: Ontzuiling en verdere democratisering.
Hoe hebben de rechtsstaat en de parlementaire democratie zich ontwikkeld tussen 1965 en 1980?

Begin jaren 1960 heerste er optimisme in Nederland. Economisch ging het beter dan ooit. Er was geen werkloosheid, de lonen stegen en welvaartartikelen als de auto en TV kwamen binnen ieders bereik. Tegelijk verander er van alles. De zuilen stonden recht overeind, maar de verzuilde opvattingen en de verzuilde mentaliteit waren aan het verdwijnen. Katholieken en protestanten werden minder streng in de leer en namen afstand van de oude beginselen en zekerheden. Ze stonden veel meer open voor andere opvattingen dan vroeger. Dat gold ook voor de politici die rond 1960 aan de macht kwamen.

1965: Provo: het politieke jongerenprotest. Provo keerde zich tegen ‘de regenten’, zoals ze de bestuurders noemde, en daagde met ‘ludieke’ acties het gezag uit.


1966: Journalist Hans van Mierlo richt D66 op. Oude ideologieën hadden volgens hem geen enkele betekenis meer. De bevolking moest rechtstreekse invloed krijgen. De bevolking moest de minister-president en de burgemeester kunnen kiezen en moest over alles kunnen beslissen in referenda. En de band tussen kiezer en gekozene moest worden hersteld door herinvoering van het districtenstelsel. Die boodschap en de ‘frisse en jeugdige’ uitstraling van D66 sloegen aan. 1967: D66 zeven zetels. Bij de PVDA eisten jongeren dat de gewone leden de leiders konden controleren ➝ jongeren van ‘nieuw links’, belangrijke deel van de macht in de partij in handen ➝ ook confessionele partijen kregen te maken met interne oppositie van jongeren die hun partij te behoudend vonden. ➝ Oprichting PPR thema’s: als het milieu en de armoede in de ontwikkelingslanden

1967: confessionelen verliezen hun meerderheid in de Kamer. ➝ twijfel bestaansrecht aparte katholieke en protestantse partijen.
1980: KVP, ARP en CHU gingen samen: CDA (ging niet uit van een geloof, christendom was wel ‘een inspiratiebron’.

VVD (partij van de rijkere burgers) profiteerde van de afkalving van de confessionelen. Hans Wiegel eiste inspraak en medezeggenschap. De burgers lieten hun geluid horen in de media. Of lieten op straat of op inspraakavonden (nieuw) weten wat ze vonden. ➝ begrip vrijheid nieuwe betekenis.

Toch bleef het staatsbestel van Thorbecke recht overeind staan, geen verandering. Politieke stromingen uit de 19e eeuw bleven het beeld bepalen, al waren de confessionelen samengevloeid tot een nieuwe stroming:
-D66 werd een gewone partij (linksliberaal)
-wedergeboorte van de vooroorlogse VDB. In 1977 behaalden PvdA, CDA en VVD alweer ‘gewoon’ 130 van de 150 Kamerzetels.

Overige begrippen:

Politieke stroming: Beweging die deel wil nemen aan het bestuur vanuit bepaalde opvattingen over de juiste inrichting van de maatschappij.

Emancipatiebeweging: Beweging die naar gelijkberechtiging streeft. In de 19e eeuw het feminisme, socialisme en, in Nederland confessionalisme op als emancipatiebewegingen voor de respectievelijke vrouwen, arbeiders en orthodoxe christenen.

Fascisme: Verzamelnaam voor extreem nationalistische ideologieën en stromingen, die geweld verheerlijken, gekant zijn tegen de democratie en het communisme en de nadruk op krachtig leiderschap. In Nederland volgde de NSB het voorbeeld van het Italiaans fascisme en het Duits nationaalsocialisme.

Communisme: Marxistische beweging die streeft naar revolutie waarbij de communistische partij namens het proletariaat een dictatuur vestigt. Lenin splitste het communisme in 1919 af van sociaaldemocratie.


Marxisme: Variant van het socialisme die de opvattingen van Karl Marx volgt. De arbeidersklasse zal overwinnen en een klasseloze maatschappij zonder particulier bezit vestigen.

Democratisering: Ontwikkeling waarbij de bevolking steeds meer invloed krijgt in de samenleving. In de 19e eeuw nam bijna overal in Europa de macht van de volksvertegenwoordiging toe en werd het kiesrecht uitgebreid. In 1919 kwam er een algemeen kiesrecht in Nederland.

REACTIES

-.

-.

Super dankjewel!

13 jaar geleden

S.

S.

In paragraaf 1.2 staats 1975 i.p.v. 1795;)
Voor de rest een goede samenvatting!
Thanks;)

13 jaar geleden

M.

M.

bij paragraaf 1.3 staat dat ik de eerste helf van de 19e eeuw het socialisme ontstond even later staat dat het in de tweede hef is onstaan. verder is het do far so good.

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.