Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1.9 t/m 2.5

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 1781 woorden
  • 4 februari 2009
  • 43 keer beoordeeld
Cijfer 6
43 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
NATUURKUNDE 1.9 TM 2.5

1.9 Fototoestel en diaprojector


Fototoestel/diaprojector ervoor zorgen dat scherpe afbeelding op film komt. Afbeelding niet vanzelf scherp. Onscherpe afbeelding komt door > beeld komt niet precies op film/projectiescherm. In onscherpe afbeelding elk punt van voorwerp als vlekje afgebeeld. Scherp stellen bij fototoestel/diaprojector door lens naar voren/achteren te verschuiven (dan draai je de lens). Kan ook scherm verplaatsen >> onhandig! Scherp beeld krijgen moet beeldafstand b groter maken -> voorwerpsafstand v kleiner maken. Hoe kleiner v, hoe groter b. In fototoestel achter lens sluiter -> anders komt er steeds ligt in toestel. Sluiter is soort gordijntje dat met in te stellen tijd even opengaat.
- sluiter te lang openhouden -> film te veel belicht. Negatief te donker en foto te licht.

- sluiter te kort openhouden -> film te weinig belicht. Ziet heel weinig op de foto, veel te donker geworden.
Kortere belichtingstijd nodig bij heel lichtgevoelige film, dan bij minder lichtgevoelige film. Lichtgevoeligheid film in ASA. Hoe groter ASA-getal, hoe gevoeliger film. Normaal = 100/200 ASA. Gevoeligste die je kunt kopen = 400 ASA. Diafragma (lensopening) = cirkelvormige opening achter lens die groter/kleiner gemaakt kan worden -> kan je hoeveelheid licht regelen die toestel binnenkomt. Goede belichtingstijd hang af vd lichtgevoeligheid vd film & grootte diafragma. Bij meeste moderne toestellen sluitertijd en diafragma automatisch geregeld, net als scherp stellen. Je hoeft alleen maar op de knop te drukken. Grootte beeld op film (of projectiescherm) 2 manieren regelen:
- afstand voorwerp-lens. Hoe kleiner afstand, hoe groter beeldafstand, hoe groter beeld.
- andere lens te kiezen. Een sterkere of een minder sterke. Hoe sterker de lens, hoe kleiner brandpuntsafstand. Hoe sterker de lens, hoe kleiner beeldafstand, des te kleiner beeld.
Bij fotograferen standaardlens gebruikt -> brandpuntsafstand 50 mm. Bij gebruik standaardlens is beeld van voorwerpen op grote afstand nogal klein op film. Voorwerpen die ver weg zijn toch groot op film krijgen -> gebruik telelens. Telelens grotere brandpuntsafstand (bv 180 mm). Beeld daardoor groter. Gezichtsveld wel kleiner -> minder op negatief. Bij fotograferen in kleine ruimte kun je groothoeklens gebruiken. Groothoeklens heeft kleinere brandpuntsafstand (bv 35 mm). Groothoeklens is sterker dan standaardlens. Beeld van het voorwerp op negatief is kleiner. Maar gezichtsveld is groter -> meer op negatief te staan.

2.1 Krachten


2 soorten grootheden ->
- Scalars : grootheden met grootte (volume,dichtheid, massa en temperatuur)
- Vectoren : grootheden met grootte + richting (bv snelheid). Vectorgrootheid in dagelijks leven = kracht.
Voorbeelden krachten:
Spierkracht = Buig metalen staafje / fiets met constante sneldheid tegen wind in.
Zwaartekracht = Trekt de aarde voorwerp aan & geeft snelheid in richting vd aarde.
Van der Waals-kracht = Deeltjes in vaste stof blijven bij elkaar.
Magnetische kracht = magneet trekt spijker naar zich toe of houdt vast.

Veerkracht = geeft duikplank extra snelheid bij duiken.
Gevolgen krachtwerking voor voorwerp:
- voorwerp kan vervormen
- voorwerp kan van snelheid veranderen (grootte én richting)
- voorwerp kan met constante snelheid blijven bewegen
- voorwerp kan op zijn plaats worden gehouden.
Soms combinaties -> botstende auto veranderd snelheid en treedt vervorming op. Kracht heeft grootte en richting. Je kunt hem niet zien, merkt alleen uitwerking. Als bij een voorwerp een vd gevolgen hierboven ziet weet je dat een kracht of meer krachten optreden. Ene voorwerp oefentr kracht uit, andere ondergaat werking vd kracht (altijd minstens 2 voorwerpen bij krachtwerking): magneet oefent kracht uit op spijkers, sleepboot trekt aan schip, steen valt naar beneden in de richting van de aarde (de aarde = voorwerp dat zwaartekracht uitoefent). Kracht aangeven met F ( force = kracht). Kracht = vector en wordt als pijl getekend. Trekkrachten van sleepboten op schip door pijlen weergeven. Hierbij gelden afspraken:
- Pijl begint op plaats waar kracht wordt uitgeoefent. Dit punt = aangrijpinspunt.
- Richting vd pijl geeft aan in welke richting kracht werkt.
- Lengte pijl geeft grootte kracht aan.
Eenheid kracht = newton (N). Op massa van 100 gram werk zwaartekracht van ongeveer 1N. Als in formule/tekst een vector voorkomt, moet je dit aangeven door boven symbool een pijltje te plaatsen. Met F met een pijltje erboven geef je dus kracht aan als vector (dus grootte en richting). F geeft alleen grootte kracht aan. Vaak wordt pijltje weggelaten als duidelijk is dat we met vector te maken hebben. Om te bepalen hoe groot krachten zijn moet je 2 dingen weten:
- de lengte van de pijl

- de krachtenschaal -> hoeveel newton per centimeter.
Voorbeeld: 1 cm = 20 N. Dit is de krachtenschaal. Je bepaalt grootte van F. ->
- meet lengte pijl = bv. 4 cm
- 1 cm = 20 N. Grootte F = 4 keer 20 = 80 N.

2.2 Zwaartekracht


Aarde oefent op elk voorwerp aantrekkingskracht uit: de zwaartekracht Fz. Zwaartekracht werkt overal op voorwerp -> aangrijpinspunt is een soort gemiddelde. Dat punt = zwaartepunt. Bij regelmatige voorwerpen (bol/balk) is dat midden van voorwerp. In het zwaartepunt Z van voorwerp begint pijl. Richting zwaartekracht altijd omlaag gericht, naar middelpunt vd aarde. Zwaar voorwerp sterk door aarde aangetrokken dan licht voorwerp. Op zwaardere voorwerpen werk grote zwaartekracht. Grootte zwaartekracht bereken je met -> Fz = m keer g.
M = de massa van het voorwerp (in kg). G = een constant getal -> 9.81 N/kg. Op 1 kg werkt dus Fz van 9,81 N (afgerond 10 N).

2.3 Veerkracht en meten van krachten.


In balpen zit veertje. Veertje heeft veerkracht. Veerkracht -> springen van duikplank, trampolinespringen,enz. Bij duikplank onstaat veerkracht als de plank doorbuigt, met uitgerekt elastiekje kun je propje wegschieten. Veerkracht onstaat door verandering van vorm. Hoe verder je de veer uitrekt (uitrekking U), des te groter is de veerkracht Fv. Bij de meeste veren -> Fv evenredig met u (als u 3x zo groot wordt, dan wordt Fv ook 3x zo groot). Constante verhouding (quotient) tussen F en u. :
F= C keer u. F is de kracht in N, u is de uitrekking in meter, c is de constante die de veerconstante wordt genoemd. Eenheid van C is N/m. Vaak ook N/cm gebruikt als u in eenheid cm wordt uitgedrukt. Veerconstante geeft aan hoeveel kracht er nodig is om veer een meter uit te rekken of in te drukken. Bij een stugge veer heb je meer kracht nodig dan bij een slappe. Veerconstante stugge veer is groter dan van slappe veer. Veerconstante is eigenschap vd veer -> hij hangt af vd vorm en materiaal vd veer. Om veerconstante te bepalen kunje verschillende krachten op de veer uitoefenen en de bijbehorende uitrekkingen meten. Meetonzekerheid in een grafiek wordt aangeven door om elk punt een cirkeltje te zetten. Lijn in een grafiek moet je dan tekenen zodat er ongeveer evenveel punten boven als onder de lijn liggen: je krijgt dan een gemiddelde waarde voor de steilheid vd grafiek. Als de grafiek een rechte lijn is door de oorsprog (0,0) dan zijn F en u recht evenredig. Uit de grafiek kun je dan de veercontante bepalen. Je neemt een willekeurig punt op de grafiek: bv C = F gedeeld door u = 60 N gedeeld door 0,30 m = 200 N per m. Om te controleren of het klopt neem je een ander punt uit de grafiek, als je dezelfde waarde vind voor de veerconstante dan klopt je berekening. Om een 2maal zo sterkte veer even ver uit te rekken heb je een 2maal zo grote kracht nodig. Veerconstante = 2x zo groot. Krachten kun je meten met krachtmeter -> veerunster. Bij een bepaalde uitrekking van een veer hoort volgens F = C gedeeld door u een bepaalde kracht die gelijk op het meetinstrument aangegeven is.


2.4 Krachten samenstellen.


Scalaire grootheden (grootheden met alleen een grootte) die mag je meestal gewoon bij elkaar optellen. Grootte van een kracht kun je meten. Niet alleen grootte is belangrijk, ook richting waarin kracht werkt. Krachten mag je NIET zomaar bij elkaar optellen. Je moet rekening houden met de richting. Bv. kracht van 50 N + kracht van 100 N hoef niet een totaalkracht van 150 N te geven -> zouden ook tegen elkaar in kunnen werken. Zwaar olieplatform op zee verplaatsen -> sleepboten in meestal verschillende richting en verschillende kracht aan platform trekken. Twee krachten zorgen voor totaalkracht. Deze kracht = nettokracht of resultante. Zorgt dat olieplatform in bepaalde richting gaat. Bij optellen krachten, moet rekening houden met richting, 4 gevallen onderscheiden:
1. duwt met zn 2en tegen karretje in zelfde richting. Een duwt met 20 N, ander met 30 N. Gezamenlijke kracht = 20 N + 30 N = 50 N. (= de resultante). Dus als 2 krachten zelfde richting hebben, heeft resultante Fr zelfde richting als beide krachten. Grootte Fr = Fr = F1 + F2. (som vd twee krachten).
2. in tegengestelde richiting tegen karretje duwen -> elkaar aan t tegenwerken. Sterkste zal winnen. Ene duwt met 30 N en ander met 20 N. Fr = 30 N - 20 N = 10 N. Dus als 2 krachten tegengestelde richting hebben, dan heeft Fr dezelfde richting als de grootste van de 2 krachten. Fr = sterkste kracht - minder sterkte kracht. Als op voorwerp 2 even grote tegengestelde krachten werken dan is resultante nul.
3. Kunt tegen kist aanduwen in richtingen die niet gelijk/tegengesteld zijn. Dan is er ook een Fr. Als die kist beweegt, doet hij dat in richting vd Fr. Die richting ligt ergens tussen richtingen van beide krachten in. Liggen 2 krachten niet op 1 lijn, dan kun je Fr bepalen met parallellogrammethode. Fr die je dan krijgt, heeft precies zelfde uitwerking als 2 krachten bij elkaar.
- resultante vind je door parallellogram te tekenen. Trek vanuit pijlpunten lijnen evenwijdig aan de pijlen. Teken dan de diagonaal vanuit aangrijpinspunt en zet daar pijlpunt in aan einde vd diagonaal. Deze pijl = diagonaal.
- grootte Fr bepaal je door lengte pijl te meten en gebruik te maken vd gegeven krachtenschaal.
- hoek die Fr maakt met gegeven krachten, bepaal je door hoek te meten met geo3hoek.
4. 2 krachten loodrecht op elkaar staan. Fr bepalen door stelling van Pythagoras. Fr = wortel van F1 in het kwadraat + F2 in het kwadraat. Richting Fr aangegeven door hoek a. Grootte deze hoek kun je opmeten.

2.5 Ontbinden van krachten.


Als je aan kist die op grond staat schuin naar boven trekt doe je 2 dingen:
- je trekt aan kist in verticale richting (naar boven)

- je trekt aan kist in horizontale richting.
Trekkracht heeft dus verticale & horizontale deelkracht. Deelkracht = component. Blokje kan langs helling naar beneden glijden & blijft dan tegen helling drukken. Uitwerking verticale zwaartekracht werkt in 2 richtingen: evenwijdig aan helling en loodrecht op helling. Ene component geeft beweging voorwerp langs vlak naar beneden (als vlak glad genoeg is) tweede component houdt blokje tegen vlak aangedrukt. Voor goede bestudering vd beweging nodig dat je componenten in genoemde richtingen weet, Zwaartekracht vervangen door de deelkrachten in richtingen. Dit = ontbinden van kracht in componenten. Ontbinden van kracht in 2 componenten gaat omgekeerd aan samenstellen van kracht uit 2 deelkrachten. Moet je wel van tevoren richtingen weten waarin kracht ontbonden wordt. 1 vd richtingen is richting waarin voorwerp zou gaan bewegend. Andere = loodrecht op bewegingsrichting. Grootte krachten bepalen teken je rechthoek waarvan gegeven kracht diagonaal is.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.