Systeem Aarde Hoofdstuk 1

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1044 woorden
  • 4 februari 2009
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
H1 Reis vanaf het middelpunt van de aarde.

§1.1 Verleden en Heden.

De ouderdom van de aarde wordt geschat op 4,6 miljard jaar. Deze enorme hoeveelheid tijd wordt aangegeven op een geologische tijdschaal welke is onderverdeeld tijdperken, perioden en tijdvakken. Toen er gebruik gemaakt kon worden van de natuurlijke radioactiviteit van gesteenten kon er nauwkeurig worden vastgesteld hoe oud het geologische materiaal was en konden er jaartallen bij de periodes gezet worden.

Vroeger dacht men dat ingrijpende veranderingen aan het aardoppervlak vrij plotseling en op rampzalige wijze tot stand kwamen omdat ze dachten dat de aarde ongeveer 6000 jaar oud was. Alle grootste zaken moesten dus wel snel tot stand zijn gekomen en dachten ze dus dat alle continenten op vaste plaatsen op aarde lagen en nooit aan elkaar vast hebben gezeten.


De catastrofetheorie (=alles gebeurt plotseling en rampzalig) moest plaats maken voor het principe van het actualisme: ‘het heden is de sleutel tot het verleden’ (veranderingen gebeuren geleidelijk en geologische krachten en processen verschillen niet van het verleden).

Alfred Wegener vond sporen van vergletsjering die gelijktijdig zou hebben plaatsgevonden in Australië, Zuid Afrika, India en Zuid Amerika. Hij vond ook grote overeenkomsten tussen de fossiele flora en fauna en zag ook dat verschillende gesteenten en gebergten precies op elkaar aansloten.

Vroeger zaten alle continenten dus aan elkaar vast. Wegener benoemde dit supercontinent tot Pangea en de oeroceaan tot Panthalassa. Deze theorie wordt de continentale drift genoemd. Geologen vonden deze theorie bespottelijk omdat niemand wist wat de drijvende kracht achter deze theorie was.

Omstreeks 1965 kwam vast te staan dat de aardkorst onder de oceanen nergens ouder is dan 180 miljoen jaar. Dit betekent dat de oceanische korst veel jonger is dan bepaalde dieptegesteenten op de continentale korst.

Paleomagnetisme: De richting van het magnetisch veld in gesteenten. Door middel van onderzoek naar Paleomagnetisme in de gesteenten van de continenten kwam vast te staan dat de richting in de loop van de tijd is veranderd. De enige verklaring hiervoor is dat de continenten van positie zijn verandert.

§ 1.2 Moderne Platentektoniek.

De aarde is opgebouwd uit de kern, de mantel en de korst. De kern bestaat uit een mengsel van nikkel en ijzer. De mantel ligt om de kern en is taai-vloeibaar. Om de buitenmantel heen ligt de aardkorst. De aardkorst onder de oceanen is 5KM dik en onder de continenten zo’n 30KM.

Lithosfeer: De zuurstofrijke gesteenten van de aardkorst en de zuurstofarme gesteenten van de vaste buitenste deel van de mantel. De lithosfeer wordt onderverdeeld in de continentale korst en de oceanische korst.

De continentale korst bestaat uit graniet. De oceanische korst uit basalt. Basalt heeft een soortgelijke massa van 3.0, continentale korst 2.8. De continentale korst is dikker & lichter dan de oceanische korst en zal dus hoger liggen.

De Asthenosfeer ligt onder de Lithosfeer. De 10 platen van de lithosfeer drijven op deze taai-vloeibare buitenmantel. De inwendige warmte van de aarde is de motor achter de Asthenosfeer.


Convectiestromen zorgen voor de beweging van de platen van de lithosfeer. De Asthenosfeer wordt verhit door de kern en gaan omhoog, koelen af en gaan weer naar beneden; dit worden convectiestromingen genoemd.

Omdat de platen bewegen zullen de continenten in de toekomst nog meer van elkaar af drijven. Hier worden zuid en noord Amerika van elkaar gescheiden en komen Afrika en Europa aan elkaar vast te zitten.

§ 1.3 Bewegingen van platen.

Platen kunnen op 3 verschillende manieren van elkaar af bewegen.

Divergentie: Platen bewegen van elkaar af <->
Convergentie: Platen bewegen naar elkaar toe >-<
Transversaal: Platen schuiven langs elkaar. /-/

Divergentie gebeurt nu op de bodem van de oceanen. Het materiaal komt naar boven en stroomt langs 2 zijden weg. Zo ontstaan onderzeese gebergteketens, de mid-oceanische ruggen. Divergerende gebieden kenmerken zich door ondiepe aardbevingen en rustig vulkanisme.

Bij convergentie bewegen 2 platen naar elkaar toe. 3 variaties zijn mogelijk:

Een oceanische plaat kan tegen een continentale korst botsen. Basalt heeft een grote dichtheid dan graniet en duikt dus onder de continentale plaat. Dit gebeurt onder invloed van een neerwaartse convectiestroming. Het gebied waar dit gebeurt noem je een subductiezone. Je vindt bij een subductiezone altijd een diepzeetrog, een gebergte en vulkanisme. Op een bepaalde diepte begint de oceanische korst te smelten en gaat omhoog. Hierdoor ontstaan vulkanisme. Of er ontstaat nieuw continentaal gesteente of nieuwe vulkanische eilanden.

Een tweede variatie is dat de 2 stukken continentale korst met elkaar botsen. Hierdoor ontstaan plooiingsgebergten omdat beide platen eenzelfde soort massa hebben. Als bijkomend verschijnsel treden ook aardbevingen op bij een botsing.


Ten derde kan er ook een botsing plaatsvinden tussen 2 oceanische platen. De oudste plaat duikt dan onder de jongste omdat de oudere plaat het meest is afgekoeld en dus zwaarder. Gevolg is een vulkanische eilandboog met daarnaast een diepzee trog.

Als platen langs elkaar schuiven noem je dat een transversale beweging. Hierdoor kunnen slenken of horsten ontstaan.

§ 1.4 De aarde brandt en beeft.

Eruptie: Vulkaanuitbarsting. Er komt gesmolten magma naar buiten. Het herkomstgebied van magma noem je de haard.

Een hotspot is een plek op een planeet waar vulkanisme plaatsvindt dat niet vanuit de plaattektoniek te verklaren is. In de meeste gevallen wordt dit geïnterpreteerd als een plaats waar een mantelpluim het aardoppervlak bereikt. Zo'n mantelpluim voert heet materiaal vanuit de diepe mantel aan.

Boven een hotspot ontstaat een vulkaan die langzaam wegdrijft met de bewegende plaat die eroverheen gaat. Omdat de hot spots vastliggen in de mantal bewegen ze niet met de platen mee. Hierdoor ontstaat er een hele rij vulkanen die in het verlengde van elkaar liggen.

Op basis van de vloeibaarheid van het magma en de omstandigheden bij een uitbarsting kan een indeling van het type vulkaan worden gemaakt.

Schildvulkaan: Heeft een lichtgebogen oppervlaktevorm. De lava van schildvulkanen heeft een grote vloeibaarheid en kan ver weg stromen voordat het stolt(=effusieve uitbarsting). Ze komen voor bij mid-oceanische ruggen. Spleeteruptie is ook een voorbeeld van een effusieve uitbarsting.

Stratovulkaan: Meest dodelijke vulkaan. Taai-vloeibare lava die kegels vormt op de steile wand. Deze vulkaansoort is vooral te vinden bij een subductiezone en heeft een zeer explosieve uitbarsting.

Aardbevingen. Door de bewegingen in de lithosfeer bouwen zich spanningen op tussen de platen. Bij de ontladingen ontstaan seismische trillingen die zich door de aarde voortbewegen. Hypocentrum: het punt waar de aardbeving ontstaat. Epicentrum: De plaats loodrecht aan het aardoppervlak waar de trillingen het meest voelbaar zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.