Formuleren

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 974 woorden
  • 20 augustus 2008
  • 49 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
49 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Formuleren blz. 295 t/m 316

1 Herhaling: begrijpelijk en correct formuleren

“Verzorgde spreektaal” schrijven:

Aanwijzingen woordgebruik
1 Niet te lange woorden
2 Zo min mogelijk “moeilijke” woorden 3 Geen deftige en formele woorden
4 Schrijf alleen afkortingen, wanneer ze je ook uitspreekt als afkorting
5 Vermijd verwijswoorden zoals hij, hem, ze, zij, haar, het
6 Geen woordherhaling

Aanwijzingen zinsbouw
1 Formuleer korte zinnen
2 - Lidwoord dichtbij zelfstandig naamwoord,
- Werkwoorden van gezegde dicht bij elkaar,
- Bij elkaar horende zinsdelen bij elkaar
- Persoonsvorm naast onderwerp
3 Zoveel mogelijk actieve zinnen
4 Maak geen keten van voorzetsels

Standaard foutenlijst
1 Dubbelop: iets 2 keer zeggen. (Contaminatie, dubbele ontkenning, herhaling, pleonasme en tautologie.)
1.1 Herhaling: letterlijke herhaling van 2 woorden.
1.2 Tautologie: herhaling van een begrip d.m.v. een synoniem. (Dezelfde woordsoort)
1.3 Pleonasme: stijlmiddel waarbij eigenschap (al aanwezig) extra wordt benadrukt door andere woordsoort.
1.4 Contaminatie: vermenging van 2 woorden of uitdrukkingen. Optelefoneren

1.5 Dubbele ontkenning: vorm van onjuiste dubbelop. De brandweer probeerde te voorkomen dat de brand zich niet zou uitbreiden.
2 Fouten met verwijswoorden: Onjuiste verwijswoorden en slordig verwijzen.
2.1 Onjuiste verwijswoorden: Verkeerd verwijswoord gebruikt.
2.2 Slordig verwijzen: verwarring ontstaat. Ik mag de auto lenen van mijn moeder, ze is alleen wel erg oud.
3 Geen congruentie: geen overeenkomst in getal (enkelvoud/meervoud) tussen onderwerp en persoonsvorm.
4 Dat/als-constructie: Niet: Het is vervelend, dat als je een keer vergeet je kamerhuur te betalen, je meteen een boete krijgt. Maar: Het is vervelend dat je meteen een boete krijgt, als je een keer vergeet je kamerhuur te betalen. Woorden die bij elkaar horen moeten bij elkaar.
5 Foutieve samentrekking: In een correcte samentrekking zijn betekenis, vorm, grammaticale functie van weggelaten woorden hetzelfde.
6 Onjuist beknopte bijzin: Onderwerp in beknopte bijzin moet hetzelfde zijn als onderwerp van hoofdzin.

2 Aantrekkelijk formuleren

D.m.v. spreekwoorden, uitdrukkingen, toepassing van beeldspraak en stijlfiguren, stijlmiddelen, kun je van een saaie tekst, een minder saaie tekst maken als ze met verstand worden toegepast.
Figuurlijk taalgebruik: Mijn vader rijdt in een dikke BMW. Hier wordt met dik, duur bedoelt. Dik heeft in deze zin een figuurlijke betekenis.
Spreekwoord: vaste onveranderlijke zin met een figuurlijke betekenis. Vaak bevat een spreekwoord een wijze les.

Uitdrukking: een zinsnede met een figuurlijke betekenis.
Beeldspraak: vorm van figuurlijk taalgebruik. 2 Varianten: beeldspraak die berust op vergelijking en vergelijking.
Beeldspraak die berust op vergelijking: wie een vergelijking gebruikt, zet in zijn formulering iets uit de werkelijkheid dat hij wil beschrijven (het object) naar het beeld dat hij daarvoor bedacht heeft.
Vergelijking: beeld (b) en object (o) worden in formulering beide genoemd. Tussen b en o bepaalde overeenkomst (ov). Ze kunnen naarst elkaar worden gezet met verbindingswoorden (v): als, zoals, net als, evenals, gelijk, van, lijken. Soms ook werkwoorden zijn, worden, blijven.
Personificatie: levenloze zaak wordt als levend (menselijk) voorgesteld.
Metafoor: vergelijking, maar alleen het beeld wordt gegeven. Het object waarnaar verwezen wordt, wordt niet genoemd.
Synesthesie: waarnemingen van 2 verschillende zintuigen worden gecombineerd. Warme stem, vloekende kleuren, scherpe blik, bittere woorden.
Metonymia, beeldspraak zonder vergelijking: geen sprake van “overeenkomst” tussen beeld en werkelijkheid. Deze beeldspraak berust dus niet op vergelijking, maar sprake van ander verband. Vaak benoemt beeld opvallende eigenschap of kenmerk van te beschrijven werkelijkheid.
Omgekeerde metonymia (totum pro parte): je noemt het geheel i.p.v. deel. Nederland werd voor de derde keer op een rij wereldkampioen hockey. Je noemt materiaal i.p.v. product wat daarvan gemaakt is. Deze schilder werkte op 1 dag soms wel aan 10 verschillende doeken. Je noemt maker van product i.p.v. product zelf. Ken je de Cd ‘Miel Cools zingt Ernst van Altena? Het Rijksmuseum heeft een beroemde Corneille aangekocht. Je noemt stuk serviesgoed i.p.v. wat erin zit of erop ligt. De dokter houdt wel van een glaasje. Je noemt merknaam i.p.v. product. Mijn nieuwe Nikes lopen lekker.
Stijlfiguren: is vaste vorm (figuur) van zeggen (stijl) en met gebruik van zo’n stijlfiguur benadruk je inhoud van je mededeling.

Middelen om je “lichter” uit te drukken dan je bedoelt
Eufemisme: “verzachtende” uitdrukking als het gaat over moeilijke onderwerpen. Reclamemakers gebruiken het om zaken mooier te stellen.
Understatement: wordt gebruikt om ernstige zaken als minder ernstig voor te stellen. Soms bevat het zelfspot.
Litotes: understatementkarakter. Hierbij beweer je iets door het tegendeel daarvan te ontkennen. Lijkt of je aan grootheid zaak afbreuk doet.
Ironie: Milde vorm van spot. Niet kwetsend. (Sarcasme = wel) Vaak bedoelt spreker het tegengestelde van wat hij zegt.
Middelen om je “zwaarder” uit te drukken dan je bedoelt
Hyperbool: overdrijving. Je gebruikt het vaak wanneer je boos bent of juist heel blij.
Middelen om iets extra nadruk te geven
Prolepsis: vooropplaatsing. Zinsdeel/woord moet nadruk? Uit de zin halen en vooraan de zin zetten. Daarna aangeduid met verwijswoorden.
Anticipatie: omgekeerde prolepsis. Eerst aangeduid met verwijswoorden, daarna genoemd. Bouwt spanning op.
Repetitio: letterlijke herhaling van een woord, om er de aandacht op te vestigen.
Tautologie: begrip herhaald door een synoniem, een woord van dezelfde woordsoort.
Pleonasme: eigenschap die al in woord aanwezig is benadrukt.

Enumeratie: opsomming. Opsomming in drieën: De huizenprijzen stijgen, de hypotheekrente daalt en de inkomens gaan omhoog. Ontkenning in eerste 2 elementen: Niet de hogere huizenprijzen, niet de dalende hypotheekrente, maar vooral de stijgende inkomens maken dat de consument momenteel meer lucht heeft dan de afgelopen jaren.
Climax: opsomming waarbij de elementen in sterkte toenemen.
Omgekeerde climax: opsomming waarbij de elementen in kracht afnemen.
Antithese: tegenstelling. 2 zaken met tegengestelde eigenschappen gecombineerd met elkaar  aandacht. Color Reus, wast een berg, kost een beetje.
Middelen om de lezer aan het denken te zetten
Paradox: schijnbare tegenstelling. Eerst lijkt bewering vreemd of niet “kloppend”, maar later zie je de waarheid ervan in. Goed voor titel voor een tekst of als afsluiting. Kortom, wie gelukkig wil zijn, moet het niet willen worden.
Retorische vraag: mededeling, vraag waar je geen antwoord op verwacht, antwoord eigenlijk al in vraag. Goed voor inleiding, ook voor slot.
Een middel om een grappig effect te bereiken
Woordspeling: taalgrapje. Wordt de tekst minder ernstig door. Ook gebruikt bij reclames: Geknipt voor de kapper.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.