Willem van Toorn

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Biografie door een scholier
  • Klas onbekend | 1954 woorden
  • 23 oktober 2001
  • 53 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
53 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Informatie over Willem van Toorn
Biografie
Geboren 4 november 1935 als kleermakerszoon in Amsterdam-West. Zijn ouders kwamen uit Tiel (in de Betuwe) en als kind logeerde hij daar vaak bij zijn grootouders die een kwekerij hadden. Na de middelbare school volgde hij een opleiding tot chemisch analist en was korte tijd als zodanig werkzaam. In 1956 en 1957 bezocht hij de kweekschool in Amsterdam, waarna hij een aantal jaren onderwijzer was. Ondertussen studeerde hij Frans en Nederlands, maar hij maakte alleen Nederlands af. Na 1960 was hij een tijdje leraar Nederlands. Hij is ook nog redacteur geweest bij uitgeverij Wolters-Noordhoff. Sinds 1871 is hij fulltime schrijver en vertaler. Met vrouw en later ook twee dochters bewoonde Van Toorn meer dan twintig jaar een oude boerderij aan de rand van Hoofddorp. In 1984 is hij verhuisd naar Amsterdam. Hij verblijft regelmatig in Italië: vooral het Toscaanse landschap heeft zijn voorkeur. Een heel aantal tijdschriften nam werk van hem op en voor het Leidse studententijdschrift Mare schreef hij van 1979 tot 1981 een column. Sinds 1983 verzorgt hij voor Vrij Nederland theaterkritieken en interviews met toneelmakers. Verder schreef hij voor de Vara enkele hoorspelen en is hij sinds 1984 als poëziemedewerkerverbonden aan de VPRO-radio. Zijn bundel 'Het landleven' werd in 1982 bekroond met de Jan Campertprijs. Kritische beschouwing
Kritiek/ publieke belangstelling:
Vanaf zijn debuut in 1959 was Van Toorn bijna twintig jaar lang ondanks zijn produktiviteit een nauwelijks bekend schrijver: zijn boeken beleefden nooit meer dan één druk en in de pers werden ze geruisloos besproken. Bovendien toonde slechts een klein aantal critici zich welwillend. Het meerendeel vond zijn werk, hoewel prettig leesbaar, te eenvoudig, te weinig eigen en niet indringend genoeg. Deze aanvankelijk geringe bijval is niet moeilijk te begrijpoen als je bedenkt dat Van Toorn altijd betrekkelijk traditioneel heeft geschreven en mede zodoende in de schaduw is gebleven van van grote reputaties als Vestdijk, Hermans en Van het Reve. Ook viel zijn vroegste werk midden in het experimentele werk van Vijftig. Pas toen Gerrit Komrij een juichende bespreking van 'Bataafsche Arcadia' schreef, sloegen de misprijzingen om in epitheta die Van Toorn's naam sindsdien zijn blijven achtervolgen: ambachtelijk, sober en bescheiden. Tegelijk met deze opwardering in de kritiek ontstond er in de jaren 70 geleidelijk meer publieke belangstelling voor Van Toorn. Een aantal boeken werd herdrukt en een aantal verhalen en gedichten verzameld.
Relatie leven/werk: Verbazingwekkend in Van Toorn's niet erg luidruchtige loopbaan is de rel die zijn eerste roman, 'De toeschouwers', in 1964 veroorzaakte. Inwoners van Dwingelo herkenden zich – aangemoedigd door 'De Telegraaf' – in het door de hoofdpersoon Oskar Lee als achterlijk afgeschilderde dorpsvolk van D. en verweten Van Toorn 'de ontluistering van het Drentse volkskarakter'. De deining in Dwingelo illustreert treffend welk gevaar Van Toorn's werk loopt: uitsluitend opgevat te worden als autobiografisch en anekdotisch. Walter Berg en Erik Leeman, die steeds weer opduiken in de verhalen, zijn in de kritiek ook regelmatig als Van Toorn's alter ego bestempeld. Ze lijken in de loop van zijn oeuvre inderdaad zijn biografie op de voet te volgen. Daarnaast zijn de titels van een aantal gedichten gemakkelijk daarin te traceren: 'Drente', 'Haarlemmermeer', 'Twee dochters' etcetera. Kunstopvatting: Toch heeft Van Toorn in interviews regelmatig benadrukt dat zijn werk niet alleen over hemzelf gaat of over mensen die hij kent. Het duidelijkst komt dit naar voren uit de poëzie, die niet los gezien kan worden van het proza (in een interview noemde Van Toorn zich zelfs 'een dichter die af en toe in proza de wat grotere commentaren levert'). Zijn gedichten zijn vaak een soort toneel, waarin elemanten uit de werkelijkheid fungeren als decorstukken. Het lezerspubliek wordt expliciet geattendeerd op het feit dat de gebeurtenissen die zich op dat papieren toneel afspelen, zijn geselecteerd en geënsceneerd en dus zichzelf in betekenis kunnen overstijgen. Hoewel het in de verhalen nergens zo nadrukkelijk aan de orde komt, kan er op grond van de subtiele vingerwijzingen als de naam 'Leeman' (=modelpop) vanuit worden gegaan, dat dit ook in het proza geldt. Visie op de wereld: Op deze manier bekeken, blijkt Van Toorn's werk vanaf het begin vóór alles exemplarische beelden te geven van de 'machteloosheid die mensen nu eenmaal eigen is'. Zijn personages, inclusief zijn 'lyrisch ik'. zijn vaak niet in staat tot werkelijk contact met anderen. Ook staan ze uiteindelijk hulpeloos tegenover een voortdurend veranderende samenleving, die steeds onpersoonlijker wordt, die hun haar regels oplegt en ze een bestaan laat leiden dat ze niet zelf hebben gekozen. De werkelijkheid in het algemeen wordt ervaren als ondoorgrondelijk, geregeerd door toeval en vooral tijd (en daarmee vergankelijkheid en dood). Thematiek: Virelai Dankbaar en Walter Berg, respectievelijk hoofdpersonen van de eerste twee novellen, lijden aan een chronische ziekte: 'de ongeneeslijke eenzaamheid van menszijn'; mensen kunnen elkaar immers alleen gebruiken om hun eigen leven zin te geven. Doordat ze de zekerheden van hun jeugd verloren hebben 'aan de tijd', gaan Dankbaar en Berg bovendien gebukt onder een existentialistisch getinte somberheid en een onbestemde levensangst. De ik in 'Terug in het dorp', en ten dele ook die in 'Kijkdoos', heeft hetzelfde onder de leden. Zijn 'eenzame mens' loopt 'te luisteren naar de tijd/ die in in de klokken verslijt' en zijn angst richt zich hoofdzakelijk op de concrete buitenwereld, een door dreigende natuur omringd dorp, waar hij gedwongen verblijft en dat hem, een stadse dichter, vijandig begluurt. Romantisch verlangt hij naar 'een plaats waar ik nog niet woon,/ waar ik nog heen kan gaan' en zoekt hij toevlucht in slaap en droom. Dankbaar en Berg kiezen de erotiek als pijnstiller: als het lukt eenzaamheid en angst te delen voor de duur van een omhelzing, wordt het leven af en toe even dragelijk. Anderzijds willen zij niet door iemand in hun vrijheid beperkt worden. Stijl/Kritiek: Het existentiële leed in het vroegste werk gaat nogal eens gepaard met een taalgebruik dat nagal 'op hoge hakken loopt'. Een gekunstelde zinsbouw en veel dromerige beeldspraak overwoekeren de inhoud. Deze kritiek lijkt niet aan Van Toorn voorbijgegaan, want na 'De feesten zijn voorbij' en 'Kijkdoos', schuwt hij elke vorm van mooischrijverij. Het taalgebruik is helder en natuurlijk, bijna alledaags. Grote woorden zijn vermeden. Zeowel proza als poëzie bestaan uit korte zinnen met weinig beeldspraak. 'De neger' en 'Landschap voor een dode meneer' hebben voor het eerst het voor Van Toorn kenmerkende timbre; een bowogen, ingehouden zegging, pittig gekruid met ironie en understatement.
Thematiek/ontwikkeling: Deze stilistische ontwikkeling loopt parallel met een thematische. Vanaf 'De Toeschouwers' en 'Landschap voor een dode meneer' richten Van Toorn's hoofdpersonen hun aandacht niet meer exclusief op zichzelf. Ze gaan om zich heen kijken naar de wereld waarvan ze deel uitmaken. Oskar Lee doet dit nog met een uiterst somber gevoel over de menselijke omgang. Na 'De toeschouwers' hebben de somberheid en de opgeschroefde wanhoop plaats gemaakt voor een nauwelijks uitgesproken melancholie of woede om het lot van anderen. Van Toorn's latere verhalen zijn bevolkt met tragische bijfiguren voor wie de hoofdpersonen niets kunnen doen. Ze leven in en de moderne wereld vol nieuwbouw en verstedelijking, vaak met stukken verleden in hun hoofd.Terwijl in verhalen de protagonisten moeten toezien, wordt in de poëzie vanaf 'Landschap voor een dode meneer.' daadwerkelijk iets te doen aan de vervreemding.. De ik verliest in deze bundel geleidelijk zijn angst en ontdekt expliciet het gedicht als hulpmiddel. Bundel na bundel worden de mogelijkheden ervan uitgeprobeerd en verfijnd. De werkelijkheid wordt onderzocht op het 'kunst- en vliegwerk' of een mogelijk 'spoor van de regisseur'. Verband wordt opgelegd aan wat niets met elkaar te maken heeft. Maar de 'beste woorden' moeten worden geschreven tegen de tijd. Wat al verdwenen is, en hoogstens nog als een herinnering in iemands hoofd bestaat, wordt in het gedicht weer aanwezig gemaakt en bewaard. Daartoe worden heden en verleden bij bij wijze van spreken als twee films door elkaar heen geprojecteerd. Vaak zijn Van Toorn's gedichten zelf een soort prenten of foto's. Wanneer het lukt om twee dochters, die onder een mistige zon een laan uit fietsen, tot een prent te bevriezen in het hoofd van de lezer, gaat dat prachtige moment niet zomaar voorbij. Een problematiek die hoofdzakelijk in het proza aan de orde komt, is het feit dat een belangrijk aantal personages zich weigert aan te passen aan de normen van de vootdurend veranderende samenleving, of daartoe niet in staat is. Van Toorn's poëzie vanaf 'Landschap voor een dode meneer' wordt beheerst door een zelfde soort escapisme. In 'Hoogtevrees' waarschuwt de ik er al voor dat de taal niet meer teweeg kan brengen dan een kortstondige roes. Vrijwel elk gedicht bevat zo'n – vaak geraffineerd ingebouwde – relativering van wat het bereikt. De hele poëtische ondernemeing moet vanaf het begin worden beschouwd als een machteloos simulatiespel. Thematiek: Na alle ingenieuze maar ontoereikende strategiën, die vanaf 'Landschap voor een dode meneer' tot en met 'Gulliver' worden uitgeprobeerd ter vertroosting, is het niet verwonderlijk dat in deze laatste bundel ook regels voorkomen als 'Ik droom het terug' of 'Ik droomde dat je naast me lag vannacht'. In feite is Van Toorn daarme weer aangekomen bij het romantisch escapisme van zijn eerste twee bundels, zij het dat nu 'Woorden de droom zoeken in het gedicht'. Techniek/Verwantschap: Misschien omdat het allemaal maar een troostend spel is, vertoont Van Toorn's poëzie nergens exuberante technische uitwassen of onbesuisde experimenten, zelfs niet in de nogal in het oog springende collagegedichten 'Een raadsel voor lateren' en 'Krant', beide aan het eind van de jaren zestig gepubliceerd. 'Vrij' in de strikte zin van het woord zijn Van Toorn's gedichten nooit; over de Vijftigers heen grijpt hij terug op vormgerichte dichters als Nijhoff, ook al komen streng beregelde verzen als het sonnet in zijn werk niet voor, hoogstens sonnet-achtige gedichten, met name in latere bundels. Een onopvallend rijm – volrijmen staan meestal midden in zinnen en er is veel assonantie – en een in de loop van het oeuvre steeds beter in het gehoor liggende ritmiek zorgen voor ruggengraat. De strofenindeling (alle gedichten zijn strofisch) schikt zich naar de inhoud, met als gevolg dat verschillende strofen binnen één gedicht een onregelmatig aantal regels kunnen hebben. In zijn proza legt Van Toorn een zelfde voorkeur voor min of meer traditionele vormen aan de dag als in zijn poëzie. 'Twee dagreizen', in dezelfde tijd verschenen als de collagegedichten, wijkt met zijn wisselend vertelperspectief en verschillende tijdlagen af. Meestal wordt er vanuit één optiek chronologisch verteld in de onvoltooid verleden tijd. Kenmerkend daarbij is de suggererende, aanduidende manier van schrijven. Kleine, schijnbaar onbelangrijke voorvallen verbergen enorme emoties of gebeurtenissen. Hierdoor heeft het best werk een geweldige lading. Met deze schrijftant voelt Van Toorn zich, meer dan aan eigentijdse Nederlandse auteurs, verwant aan een Amerikaan als J.D. Salinger. Hij herkent zich bevendien in zijn houding tegenover mensen: ironisch geamuseerd, maar met een 'sense of compassion'. Ook Saul Bellow en John Updike (van wie hij veel vertaalde) noemt hij vaak als inspirators; in dit geval liggen de overeenkomsten echter meer op het inhoudelijke vlak. Over het moderne Nederlandse proza heeft Van Toorn regelmatig opgemerkt dat hij het te zeurderig, zwartgallig en misantropisch vindt. Traditie: Toch staat hij met schijnrealisme, zijn ironische stijl en nauwelijks in het oog springende techniek in de typische Nerlandse traditie van Nescio en Elsschot. Met Nescio heeft Van Toorn ook de liefde voor landschap en de melancholie om verval daarin gemeen. Met Elsschot deelt hij een voorliefde voor obscure onderneminkjes en voor de groteske heroïek van onbetekenende individuen. Techniek: Als geheel is Van Toorn's werk in hoge mate gestructureerd. De afzonderlijke verhalen- en gedichtenbundels vertonen een sterke innerlijke samenhang, doordat ze thematisch zijn geordend. De latere poëzie bestaat zelfs grotendeels uit cycli. Afzonderlijke verhalenbundels en romans houden, door telkens terugkerende motieven, locaties en personages, ook met elkaar verband. Daarnaast zijn er verhalen en gedichten die dezelfde...

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.