Personeel en organisatie H 1 t/m 4

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1018 woorden
  • 1 juli 2008
  • 292 keer beoordeeld
Cijfer 7
292 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Organisatie en personeel samenvatting

Hoofdstuk 1; organisaties en organisatiestructuren
Organisatie= Een samenwerkingsverband van mensen met een blijvend karakter gericht op het bereiken van een of meerdere doelstellingen.
Organiseren= Het scheppen van verhoudingen tussen de beschikbare mensen, middelen en activiteiten om bepaalde doeleinden te realiseren.
Meubelzaak - De invoer bestaat uit middelen en mensen en de uitvoer zijn de meubels. Transformatieproces= het omzetten van invoer in uitvoer.
De drie belangrijkste kenmerken van een organisatie:

• Samenwerkingsverband van mensen.
• Het blijvend karakter.
• Verhoudingen.
• (doelstellingen)

Productiviteit neemt toe door arbeidsverdeling en specialisatie. Coördinatie= Het op elkaar afstemmen van de werkzaamheden. Dit is een taak van het management.

Criteria waarop we organisaties kunnen onderscheiden:
• De grootte van de organisatie.
• Het product of de output van een organisatie.
• De markt waarop de organisatie opereert.
• Het commercieel of niet-commercieel zijn van een organisatie.
• De rechtsvorm van de organisatie.
Organisaties worden ook ingedeeld in diensten of goederen. Diensten kenmerken zich door:
• Ontastbaarheid; Diensten kunnen niet aangeraakt worden, geproefd of geprobeerd.
• Onscheidbaarheid; Productie en consumptie van diensten vallen samen.
• Vergankelijkheid; Diensten kunnen niet in voorraad gehouden worden.


Omzet= Het aantal verkochte producten x verkoopprijs.

Commerciële organisaties= (ondernemingen, profitorganisaties); Afhankelijk van het maken van winst. Rechtsvormen hiervoor zijn; eenmanszaak, de vennootschap onder firma, de besloten vennootschap en de naamloze vennootschap.
Niet-commerciële organisaties= (non-profitorganisaties); Niet afhankelijk van het maken van winst. Rechtsvormen hiervoor zijn; vereniging en de stichting.

Organisaties met rechtspersoonlijkheid, rechtspersonen, kunnen zelfstandig deelnemen aan het rechtsverkeer. Bv. De vereniging, stichting, bv, nv. De mensen in dienst van deze organisatie kunnen zelf koopcontracten afsluiten ed.

De manier waarop de samenwerking binnen een organisatie gestructureerd wordt noemen we de interne organisatie of organisatiestructuur. Dat gaat om:
• De wijze waarop taken met bijbehorende bevoegdheden en verantwoordelijkheden verdeeld zijn over personen en afdelingen.
• De wijze waarop personen en afdelingen met elkaar in relatie staan voor zover die relaties betrekking hebben op de organisatiedoelstelling.

Functieomschrijving:
• De kenmerken van een functie.
• De taken die onderdeel uit maken van de functie.
• De bevoegdheden en verantwoordelijkheden die aan de functie verbonden zijn.
• De relaties die moeten worden onderhouden met andere personen en afdelingen en met instanties buiten de organisatie.

Functiescheiding= dat medewerkers bevoegdheden en verantwoordelijkheden krijgen op één bepaald terrein.
Werkstructurering= De taken worden opnieuw gegroepeerd om zo meer recht te doen aan de capaciteiten van werknemers. Bij werkstructurering maken we onderscheidt in:

• Taakverruiming (taakverbreding); Taken van ongeveer gelijk niveau worden samengevoegd zodat de werknemer minder eentonige taken moet verrichten.
• Taakverrijking; De werknemer is niet alleen de uitvoerder van een taak maar kan deze ook vooraf plannen en na afloop controleren.
• Taakroulatie; Een groep mensen die ieder een specifieke taak uitvoeren wisselen met elkaar van taak.
• Autonome groepen of zelfsturende teams; Het werk is zodanig georganiseerd dat de werknemers groepjes zelfstandig een eindproduct maken.

Organisatiestructuur= Hierin staan de relaties tussen verschillende functies in vastgelegd.
Organisatieschema= Een schematische voorstelling van de belangrijkste kenmerken van de taakverdeling en gezaghoudingen in een organisatie.

Lijnorganisatie - Hiërarchische structuur. Overzichtelijk. Eenhoofdige leiding.
Nadeel; bevelslijnen worden lang.

Lijn- en staforganisatie - In grote bedrijven, sterke hiërarchie, specialiseert.
Voordelen; Hulp van staf, directeur hoeft niet deskundig te zijn.
Nadelen; lange communicatielijnen, sterk hiërarchisch niveau.

Functionele organisatie - variant op lijn- en staforganisatie.
Voordeel; Aanwijzingen hebben een dringend karakter,
Nadeel; Doorbreken van de eenheid van leiding (doe dit, doe dat). Directie blijft niet op de hoogte.

Projectorganisatie - matrixorganisatie. Tijdelijk samenwerkingsverband, gericht op het oplossen van een specifiek probleem.

Voordelen; Voor ieder probleem of opdracht kan een aparte deelorganisatie gevormd worden. Managers raken minder snel overbelast. Goede mix van specialistische kennis.
Nadeel; werknemers kunnen van twee chefs opdrachten krijgen. Mensen met verschillende kennis en vaardigheden spreken niet altijd dezelfde taal.

Horizontale taakverdeling - Taken verdeeld over meerdere werknemers.

Hoofdstuk 2; Management en leiderschap
Taken van het management: plannen, organiseren, leiden en controleren. Efficiënt= doelgericht. Effectief= met een minimum aan middelen doelen realiseren.
Leiding geven= Het sturen van mensen zodat zij zich optimaal inzetten voor de organisatie.

Spanwijdte= Het aantal ondergeschikten (werknemers) aan wie direct leiding wordt gegeven. Omspanningsvermogen= Het aantal directe medewerkers waaraan een chef leiding kan geven.
Hoe groter de spanwijdte hoe platter de structuur. Kleine spanwijdte lijdt tot steile structuur.

Taakgerichte stijl; Hierbij is de uitvoering van de werkzaamheden belangrijker dan de groei van persoonlijke voldoening van de werknemers.
Werknemersgerichte stijl; Hierbij streeft men naar wederzijds vertrouwen, respect en een prettige relatie met werknemers.

Hoofdstuk 3; Personeelsbeleid
Personeelsbeleid= Een beleid waarin evenwicht wordt gevonden tussen de doelen van de organisatie en de doelen van het personeel.
Theorie X= Werk is een secundair belang en managers moeten werknemers dwingen of motiveren met geld of straf/ontslag.

Theorie Y= Medewerkers in de organisatie worden gezien als creatieve mensen die werken vanzelfsprekend vinden.

Vijf behoefteniveaus; Abraham H. Maslow
• Fysiologische behoefte: eten, drinken, kleding, onderdak
• Behoefte aan veiligheid en zekerheid: inkomenszekerheid bij ziekte.
• Behoefte aan sociaal contact en liefde: vriendschap, ergens bij horen.
• Behoefte aan waardering: waardering krijgen voor wat je presteert.
• Behoeften aan zelfverwerkelijking: het zodanig beheersen van omgevingsfactoren dat iets tot stand wordt gebracht of bereikt dat betekenis heeft voor jezelf en de ander.

Dissatisfiers/ hygiënefactoren= Zijn factoren als arbeidsomstandigheden, beloning, arbeidsverhoudingen en kwaliteit van de leiding.
Satisfiers/ motiverende factoren= Zijn factoren als medezeggenschap, erkenning en waardering, verantwoordelijkheid en groeimogelijkheden.

Individuele arbeidsovereenkomst= Een afspraak tussen één werkgever en één werknemer waarin wederzijds de rechten en plichten zijn vastgelegd.
CAO= Een Collectieve arbeidsovereenkomst voor een bedrijfstak.

Primaire arbeidsvoorwaarden= loon, arbeidstijd.
Secundaire arbeidsvoorwaarden= vakantieregeling, studiefaciliteiten.

Tijdloonstelsels= De beloning vindt plaats op basis van het aantal uren dat er gewerkt is.
Stukloonstelsels= De beloning is afhankelijk van de prestaties.
Premieloonstelsels= Soort stukloonstelsel. De extra prestatiebeloning vind plaats tussen werkgever en werknemer.

Functioneringsgesprek= Tweezijdig, toekomst, rechtspositionele.
Beoordelingsgesprek= Eenzijdig, verleden, wel verbonden rechtspositie.

Hoofdstuk 4; Participatief management en medezeggenschap
Participatief management= Medewerkers worden actief betrokken bij de besluitvorming over onderwerpen die hun betreffen.

Ondernemingsraad (or)= Bestaat uit gekozen werknemers die de werknemers vertegenwoordigen en hun belangen behartigen. Alle nv’s en bv’s met meer dan 50 man moeten er een hebben. Zes keer per jaar overleg.
Medezeggenschapsraad (mr)= Iedereen heeft wat in te brengen.
Belangrijkste bevoegdheden van or en de mr:

1. Het instemmingsrecht
2. Het adviesrecht
3. Het informatierecht
4. Het initiatiefrecht

REACTIES

M.

M.

efficiënt en effectief staan volgens mij verkeerd

8 jaar geleden

K.

K.

hoi

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.