Artikel 26

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 845 woorden
  • 18 februari 2008
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
4 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Artikel 26 Evolutie
Jean-Baptiste Lamarck:
naaste collega van Cuvier. Hij kwam met het woord biologie maar ook een van de eerst evolutietheorieen. Hij was de eerste die het belangrijke onderscheid maakte tussen gewervelde en ongewervelde dieren. Hij keek dan ook op een heel andere manier naar fossielen dan cuvier. Lamarck kon zich niet voorstellen dat soorten zomaar uitstierven. Het viel hem op dat er in de oudste aardlagen met duidelijke fossielen alleen maar ongewervelde te vinden waren en dat de gewervelde pas later verschenen. Hij ging ervan uit dat de soorten niet constant waren zoals Cuvier dacht, maar dat ze heel erg langzaam veranderden, waarbij uit de oude soorten ook nieuwe konden voortkomen. Zo waren na vele miljoenen jaren van veranderingen alle soorten planten en dieren ontstaan die nu op de aarde leven.
Levend fossiel: Soms vindt men een fossiel van een dier dat er precies zo uitziet als het tegenwoordig levende dier. Bijna iedereen heeft wel eens het primitieve insect het zivervisje of suikergast gezien. Het woont in ieder huis in gaatjes en kiertjes. Maar biologen waren toch verrast toen ze een tweehonderd miljoen jaar oud fossiel van het diertje vonden. Het was al die tijd zichzelf gebleven.


Soms ook andersom: dan ontdekken biologen een levend dier dat ze eerst alleen maar als fossiel kenden: zoals Coelacanth. 1938 werd hij gezien.
Lamarcks publiceerde zijn evolutietheorie in 1809.
Zwakke kanten:
1. Sterven soorten wel degelijk uit, ze doen het alleen meestal niet met z’n allen tegelijk.
2. Kunnen soorten heel goed vrijwel onveranderlijk zijn, ook al komt at niet zo vaak voor.
3. Het ging vooral om op welke wijze planten en dieren nu eigenlijk veranderen. Lamarcks nam vooral het voorbeeld van de giraffe: hij zei dat hij vaak blaadjes van de bomen graasde en daar moest hij zijn nek voor uitsteken. Na een aantal generaties zou zijn nek steeds langer worden.

Pas 30 jaar later gevonden en nog eens 20 jaar later gepubliceerd door de Engelsman Darwin, die geboren werd in het jaar waarin Lamarck zijn evolutietheorie presenteerde:

Charles Darwin
studeerde eerste geneeskunde en later theologie in Cambridge. In 1831 begon hij aan een vijf jaar durende reis op het schip de Beagle naar onder andere Zuid-Amerika. Hij werd daarvoor getipt door Henslow. Hij besteedde zijn tijd vooral met het verzamelen van biologisch materiaal, nadenken en schrijven. Hij werkte in Engeland aan zijn aantekeningen en bestudeerde al het materiaal dat hij had meegenomen. De 20 jaar die volgden, schreef hij een aantal dikke boeken over allerlei biologische zaken, maar niet over de evolutie. Hij was inmiddels een bekend en gewaardeerd bioloog toen hij in 1859 eindelijk zijn beroemde boek On the origin of species publiceerde. Biologen vonden het geweldig ook een deel belachelijk. De Engelse aristocratie was beledigd en de kerk was geschokt.

Darwin Theorie: stel je een groep organismen van dezelfde soort voor in een bepaald gebied vb troep kraaien in een bos aan de kust. Men noemt zo’n bij elkaar wonende groep een populatie en verder:

1. Organismen veranderen. Een deel van de veranderde eigenschappen is erfelijk. In de populatie is daardoor altijd wel wat variatie te vinden in de erfelijke eigenschappen van de verschillende individuen.
2. Organismen krijgen meer nakomelingen dan er uiteindelijk in leven kunnen blijven
3. Sommige van de nakomelingen zijn door hun erfelijke eigenschappen beter toegerust om te voldoen aan de eisen die de omgeving stelt. Ze hebben daardoor een grotere kans om te blijven leven en om zich voort te planten: een hogere fitness. Een aantal generaties later hebben bijna alle organismen van de populatie de gunstige eigenschap.

Omgeving: selecteert wie de beste aangepaste individuen uit de groep zijn, en bepaalt zo dat samenstelling van de volgende generatie. Op deze wijze kan een groep organismen zich met kleine stapjes aanpassen aan de omgeving. Als de omgeving niet al te snel verandert, verandert de populatie al reactie daarop ook. Ze evolueren soorten langzaam tot andere. Dit is de kern van het Darwinisme: variatie en selectie.

Stel je voor dat een deel van de populatie volgens door een storm wegwaait en op een afgelegen eiland terechtkomt. Als de omstandigheden daar wat anders zijn, past de populatie zich aan, als de organismen er tenminste in slagen om zich in de nieuwe omgeving voort te planten. Na lange tijd van afzondering “isolatie” kan de populatie sterk veranderd zijn. Zo sterk dat er geen voortplanting meer mogelijk is tussen de leden van de eilandgroep en de leden van de oorspronkelijke populatie. Het zijn nu verschillende soorten geworden, die nog meer van elkaar kunnen gaan verschillen, daardoor kunnen het aantal soorten toenemen.
-- Veranderingen ontstaan?

Een individu met een afwijkende erfelijke eigenschap heet misschien een grotere voortplantingskans, maar waarschijnlijk is dat niet, want verreweg hebben de meeste spontane veranderingen(mutaties) alleen maar negatieve effecten. Organismen met zo’n nadelig mutatie (hopeful monsters) sterven meestal kinderloos en roemloos.

Galileo Galilei:
1632 zei dat de aarde om de zon draaide.
Oostenrijker Gregor Mendel 19e eeuw:
DNA-onderzoek hebben gedaan aan dat ontbrekende deel naadloos aangevuld. Hij keek precies hoe dingen overgeërfd werden. Darwin wist ook niet te verklaren hoe het leven ooit ontstaan zou moeten zijn uit niet-levende stoffen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.