Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Massamedia

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3164 woorden
  • 2 augustus 2007
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
12 keer beoordeeld

Maatschappijleer
Wat is maatschappijleer? Welke regels gelden hangt af van: - De opvattingen van degene die de meeste macht heeft - De invloed van de ondergeschikten - De machtsmiddelen van beide groepen
Persoonlijke problemen (bijv. rugpijn) Maatschappelijk probleem (bijv. veel rugklachten door hoge werkdruk in NL, meestal sociale kwesties) als: - Gevolgen voor grote groepen in de samenleving - Door maatschappelijke ontwikkelingen veroorzaakt (samenleving is dynamisch) - Gemeenschappelijk moet worden opgelost (vaak politiek probleem, bijv. door wet) - Te maken heeft met tegengestelde belangen (belasting <-> salaris politie e.d.) Zoeken naar oplossingen van maatschappelijke problemen: - Kennis van feiten - Inzicht in processen - Ontwikkelen van eigen ideeën
Vier invalshoeken: - Sociaal-economisch: gaat vooral om (financiële/economische) belangen. (Bijv. betalen om over een weg te rijden, maar dat zou niet eerlijk zijn als je geen keus hebt om erlangs te gaan) Bijna elk probleem is vanuit deze invalshoek te bekijken. - Sociaal-culturele: Waarden: uitgangspunten en principes die mensen belangrijk vinden om na te streven. Deze verschillen per: - Individu of groep (Racisten vinden huidskleur belangrijker dan verdraagzaamheid) - Plaats (In Marokko is de waarde godsdienst veel belangrijker dan in NL) - Tijd (Denk aan veranderde positie van vrouwen) Norm: opvatting over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen. Maatschappelijke kwesties zijn dus altijd te bekijken vanuit deze hoek. - Politiek-juridisch: Compromissen nodig om samenleving te ordenen. Deze zijn meestal politiek, en worden vastgelegd in wetten. (Bijv. luchtvervuiling weg door auto’s verbieden, gaat niet) - Vergelijkende: Analyseer hoe de samenleving verandert in de loop van de tijd, en verschillen tussen verschillende samenlevingen nu. Aldoor vanuit een historisch of geografisch perspectief. Dynamiek van de samenleving: - Samenleving is een geheel waarvan de burgers deel uitmaken. - Organisatie van samenleving is een weerspiegeling van de opvattingen, waarden en normen van de burgers erin. - Opvattingen worden mede bepaald door omstandigheden. - Omstandigheden en opvattingen zijn voortdurend in ontwikkeling. - Op deze organisatie kan invloed worden uitgeoefend, wat ook zinvol is. - Daarvoor is het nodig om inzicht te hebben hoe de organisatie van de samenleving in elkaar zit. - De invloed is groter als mensen zich organiseren. Massimedia > Socialisatie en cultuur

Interacties: gesprekken voeren, blikken uitwisselen, mailen, uitgaan, sporten enz. Meestal onvoorspelbaar, maar soms (bijv. in het verkeer) ook voorspelbaar. Cultuur: Alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen. Kan op kleine schaal (gezamenlijke vakantie) voorkomen en grote (land). Eigenlijk zijn alle mensen afhankelijk/interdependent van elkaar. 4 soorten: - Affectieve bindingen: behoefte aan vriendschap/liefde, band met bijv. iemand uit je voetbalteam, nationale gevoelens. - Economische bindingen: Handelingen die we verrichten om in ons levensonderhoud te voorzien, altijd anderen voor nodig - Cognitieve bindingen: Overdracht van kennis, bijv. Door leraren of journalisten. - Politieke bindingen: Voor dingen als onderwijs, gezondheidszorg en veiligheid die we niet zelf kunnen regelen. Zonder politie kun je je bijv. niet verdedigen tegen fysiek geweld. Natuur: datgene wat aangeboren is. ‘nature-nurture-debat’: wordt menselijk gedrag mer bepaald door aangeboren of aangeleerde kenmerken. Sterke verschillen tussen normen (gedragsregels) en waarden (principes) kunnen basis zijn voor conflicten. Andere cultuurkenmerken zijn: kennis, gewoonten, kunst, sport, Sinterklaas. Rolgedrag: Maatschappelijke opvattingen over de manier waarop je je in een bepaalde rol hoort te gedragen.Presentation of the self: manier waarop je je naar buiten toe laat zien, wordt be:invloed door maatschappelijke opvattingen. Impression management: leuke buurman/ enthousiaste vader/ goeie dokter zijn. Rolconflict:wanneer iemand met tegenstrijdige verwachtingen wordt geconfronteerd (bijv. als leraar weet dat leerling met 1/10 punt meer wél overgaat of in een euthanasie/abortussituatie). Verschillende soorten culturen: Dominante cultuur: wordt gedragen door een groep die binnen de samenleving overheersend is. Subcultuur: als binnen een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur. Tegencultuur: strijdig met dominante cultuur, gedragen door mensen die zich ertegen verzetten (bijv. nu: antiglobalisten, zijn vóór de welvaart beter over de wereld te verdelen). Bedrijfscultuur: alle waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden (zoals kleding, omgang, taal, logo). Verschillende winkels, bijv. zegt het personeel u of jij tegen de klant?. Jeugdcultuur: want: Welvaart, eigen leefstijl en geborgenheid. Komen vaak voort uit muziekstromingen; rap, housecultuur. Hij verandert snel. Etnische culturen vormen speciale, plaatsgebonden subculturen. Deze zijn in NL in de minderheid maar in het land van herkomst is het de dominante cultuur. De multiculturele samenleving in NL is ontstaan door immigranten. Als je als NL in een ander land bent kun je er ook over nadenken om je aan te passen aan de cultuur van dat land. Veel subculturen integreren in de NL cultuur, waar zij dus een deel van hun eigen cultuur behouden. Ook neemt NL dingen over, nasi en bami zijn bijvoorbeeld ook wel vernederlandst. Cultuur vormt een gedragsregulerend kader: het biedt mogelijkheden om met anderen te communiceren, maar legt ook beperkingen op gedrag. Overbrengen van belangrijkste kenmerken aan nieuwe leden: - Socialisatie: Het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Doel: aanpassing. Je “ik” wordt gevormd door alle sociale ervaringen. - Enculturatie: het aanleren van kenmerken van de cultuur van de samenleving/milieu waarin je bent geboren. - Acculturatie: het later aanleren van kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort. (bijv. bij immigranten) Socialiserende institutie: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Verschillende: Gezin (voor ontwikkeling naar zelfstandigheid), school (discipline), werk (prestatie leveren), maatschappelijke groeperingen (sportclubs/kerk), overheid (wet), vriendenkring (normen&waarden), media (gedrag) Collectieve gedragspatronen: gemeenschappelijke gebeurtenissen als carnaval, Prinsjesdag, Kerst, ramadan, Koninginnedag enz. Sociale controle: wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Formeel wanneer het is gebaseerd op geschreven regels (wetten, schoolregels). Informeel als gaat om beleefdheidsvorm of andere ongeschreven regels. Vier vormen van sancties: - Formele positieve sanctie (diploma/salarisverhoging) - Formele negatieve sanctie (boete/strafwerk) - Informele positieve sanctie (compliment/fooi/applaus) - Informele negatieve sancties (kind naar zijn kamer gestuurd/uitfluiten) Internalisatie: mensen hebben zich sommige dingen van hun cultuurgroep zo eigen gemaakt dat zij zich automatisch zo gaan gedragen als de groep dat van hen verlangt. (bijv zindelijkheid), vaak door nabootsen. Schema: socialisatie > sociale controle > sancties > internalisatie > cultuur > normen en waarden > socialiserende instituties > socialisatie > enz. Media en communicatie
Communicatie: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger (bevat info, bijv. gedachten/gevoelens. Kan gesproken/geschreven, kleding/tv). Als ontvanger reageert: feedback. Encoderen: een zender verpakt de boodschap in een bepaalde vorm of code. Decoderen: de ontvanger vertaalt en interpreteert deze info. (bijv telefoongesprek: woord > elektrisch signaal > kabel verstuurt het > ontvangende telefoon decodeert signalen in klanken. Komen veel misverstanden voor. Het is onmogelijk om niet te communiceren. Behalve voor de sociale kant is communiceren ook voor zakelijke dingen (bedrijven e-mailen, faxen enz.) Informatiesector is de belangrijkste van de economie (computerbedrijven, telecommunicatiebedrijven, internet-providers, softwareproducten, uitgevers, persbureaus. Kabelexploitanten, tv-zenders, voorlichtingsbureau’s enz.) Info is een product geworden.Verschillende soorten communicatie: - Directe en indirecte. Directe: face-to-face, indirect niet. - Eenzijdige (bijv. Kranten/films) en meerzijdige (deelnemers zijn zowel zender als ontvanger). - Verbale (gesproken/geschreven woord) en non-verbale (symbolen/tekeningen/lichaamstaal). - Interpersoonlijke communicatie ( tussen klein aantal personen, bijv vergadering, sprake van directe feedback) en massacommunicatie (voor groot, heterogeen en relatief onbekend publiek, meestal weinig feedbackmogelijkheden, vindt plaats mbv massamedia). Massamedia: dragers van openbare boodschappen. Kenmerken: - Info is bedoeld voor groot en anoniem publiek - Info is openbaar en voor iedereen toegankelijk - Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk - Communicatie verloopt meestal eenzijdig - Weinig feedback, ontvanger kan meestal alleen indirect en achteraf reageren. Zender kan meestal niet meteen controleren of de boodschap wordt begrepen. Soorten boodschappen van de massamedia: - Amusement: ruim 50% van de tv-zenders, maar ook DD, boek, film of cd. - Nieuws: Kranten, journaals, radio, tv, internet. - Reclame: 2 doelen: mensen wijzen op producten en naamsbekendheid vergroten. - Meningsvorming: Talkshows, documentaires, discussies, ingezonden brieven; hierdoor wordt eigen mening gevormds. - Kunst: Toneelstukken, opera’s, concerten. - Educatie en onderwijs: School-tv, studieboeken, musea, encyclopedieën. Kunnen ook meerdere soorten boodschappen inzitten, bijv. een leuke film die je ook iets leert. Nieuws: info over recente feiten die nog onbekend zijn bij het grote publiek. Kennis: is al bekend, zoals wat je leert over wiskunde, talen en economie. Zijn subjectieve begrippen, want niet iedereen heeft dezelfde kennis en wat voor de 1 nieuws is kan voor ander al bekend zijn. Boodschappen van de media hebben verschillende functies voor de individu: - informatieve functie: media beantwoorden behoefte aan: informatie, educatie, hulp bij meningsvorming. - sociale functie: dat je met anderen kunt meepraten, eenzaamheid kunt verdrijven. - recreatieve functie: ontspanning, gezelligheid, tijdverdrijf, spanning, sensatie, romantiek. Massamedia hebben ook maatschappelijke functies, voor de samenleving als geheel: - politiek-informatieve functie: zorgt ervoor dat burgers goed geïnformeerd zijn over belangrijke maatschappelijke problemen. - Spreekbuisfunctie: politici moeten ook goed geïnformeerd zijn over standpunten en kwesties onder de bevolking. Als veel mensen er hetzelfde over denken heb je een publieke opinie. - Controlefunctie: ze letten erop of regering/bedrijven/maatschappelijke organisaties correct handelen en afspraken nakomen. - Commentaarfunctie: kranten en tijdschriften hebben vaak forums en redactioneel commentaar. - Socialiserende functie: ieder massamedium werkt als een socialiserend instituut en draagt belangrijke cultuurelementen over of heeft er juist kritiek op. Soorten media
Er zijn verschillende soorten gedrukte media: - Kranten: dagbladen die nieuwsfeiten brengen, brengen tv-gids, films, en beurskoersen. - Tijdschriften: periodiek, verschillende soorten info vaak gespecificeerde doelgroep. (vormt samen met kranten de pers.) - Huis-aan-huis-bladen: vaak eens per week, plaatselijk of regionaal nieuws, gratis. - Boeken: fictie (verzonnen, zoals literatuur, detectives, doktersromans, verhalenbundels, strips), non-fictie (studieboeken, naslagwerken, kook-, hobbyboeken, reisgidsen enz.) Verschillende kranten: - algemene kranten (niet gebonden aan een levensbeschouwelijke of politieke richting) en richtingskranten (wel) - Progressieve kranten (waarde aan maatschappelijke veranderingen, vernieuwingsgezind, links, Volkskrant) en conservatieve kranten (behoudend, steunen het gezag, hechten waarde aan tradities, rechts) - Populaire kranten (voor het grote publiek (AD, Telegraaf) en kwaliteitskranten (ook wel kaderkranten genoemd, voor het beter opgeleide deel van de NLers, NRC) (Welke kranten er zijn ff lezen in het boek op blz. 89) Soorten tijdschriften: Jongerenbladen, familiebladen, roddelbladen, special-interest bladen, opiniebladen, omroepgidsen. Audiovisuele media communiceren via geluid en bewegende beelden met de massa, meestal eenzijdig, radio, tv, film, video enz. Verschillende soorten radio- en tv-zenders: Landelijke publieke omroepen, regionale en lokale publieke omroepen, landelijke commerciële omroepen, buitenlandse omroepen. - Publieke omroepen: NL 1, 2, 3. Er waren eerst alleen omroepen die tot een bepaalde zuil behoorden maar later werden ook andere zoals TROS en BNN toegelaten. Dezen vallen meestal onder verantwoordelijkheid van minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In de Mediawet is vastgelegd dat ze een deel van de zendtijd moeten besteden aan culturele of informatieve programma’s. Het zijn ideële instellingen en niet bedoeld om winst te maken, ze krijgen het geld van de overheid en leden. - Regionale en lokale omroepen: brengen vooral plaatselijk nieuws. - Commerciële zenders: vrije ondernemingen die sterk marktgericht zijn. Enige inkomstenbron zijn de reclames. - Buitenlandse omroepen: zijn er veel in NL, nog meer te ontvangen met extra zenders. Nieuwe media: cd-roms, dvd’s, www, e-mail, sms. Belangrijkste verschil met ander media zijn de mogelijkheden tot interactiviteit. Cd-rom en dvd zijn mogelijk vanaf eind twintigste eeuw. In 1993 kwam het www, er kwamen browsers en iedereen kon zelf sites maken. Wap biedt de mogelijkheid om met een telefoon verbinding te maken met een beperkte versie van Internet. Door de concurrentiestrijd zijn er veel ontwikkelingen: - Persconcentratie: 1 bedrijf gaat bijv. meerdere kranten uitgeven, brengt het gevaar van monopolievorming met zich mee. - Marktsegmentering: bijvoorbeeld dat er in elk blad reclame wordt gemaakt voor het blad dat bedoeld is voor de leeftijdsgroep die erop volgt. - Commercialisering: zelfs de publieke omroepen worden commerciëler. Doelgroepenmedia: media voor bepaalde doelgroepen. - Mediaconcentratie: om de concurrentie te weerstaan breiden veel bedrijven hun activiteiten uit, ook ontstaan er samenwerkingsverbanden, waardoor verschillende soorten media tot één groot mediaconcern geconcentreerd worden. Selectiecriteria voor het nieuws: actualiteit, uitzonderlijkheid, interessant vooreen grote groep mensen, hoe ingrijpend zijn de gevolgen, gaat het over belangrijke personen, voegt het iets toe, is er beeldmateriaal bij. Selectieve perceptie: de identiteit van een massamedium als gevolg van de keuzes door journalisten en redacteuren. Verschillende nieuwsbronnen: - Personen en instellingen: actiegroepen, “betrouwbare bronnen” van journalisten. - Nieuwsgaring: journalisten gaan zelf op zoek naar het nieuws. - Persbureaus: commerciële bedrijven, versturen nieuwsberichten via modem en fax, verzamelen nieuws. Belangrijkste persburea’s zijn ANP, GPD, Haags Persbureau, Hollandse Hoogte, AP, Reuters, AFP, DPA. Off-the-record-informatie: info die een journalist niet mag publiceren. De identiteit van de meeste kranten, tijdschriften en omroepen wordt gevormd door: keuze van de onderwerpen, presentatie van het nieuws, eigen commentaar en analyse. Objectiviteit: beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid. Nieuws wordt altijd geschreven vanuit een bepaald referentiekader, de persoonlijke waarden en normen, de eigen ervaringen en gewoonten spelen altijd een rol als je iets beschrijft. Om betrouwbaarheid zo dicht mogelijk te benaderen moeten journalisten: een scheiding maken tussen feiten en meningen, het nieuwsfeit van meerdere kanten belichten (hoor en wederhoor), gebruik maken van verschillende nieuwsbronnen, over kennis van zaken beschikken. De leiding van een krant is gescheiden in twee aparte verantwoordelijkheden: de directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management en de redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid. Om conflicten te voorkomen is de verhouding ertussen vastgelegd in het redactiestatuut, waar ook de identiteit van de krant instaat omschreven. Selectieproces nieuws: Selectie om het bericht op te nemen > selectief gebruik van bronnen > selectie bij de presentatie van het nieuws. In het algemeen geven de media geen reëel beeld van de omvang en soorten criminaliteit, sommige geven gewoon feiten en anderen brengen het bericht zo sensationeel mogelijk. Ook het gemiddelde beeld van de daders wordt sterk beïnvloedt. De media zijn ook verantwoordelijk voor onze angst om slachtoffer te worden. Doordat de massamedia een grote invloed hebben op het beeld dat wij van de criminaliteit en de daders hebben wordt: - het voordeel gekweekt dat het vooral om zware en agressieve criminaliteit gaat. - De hoeveelheid agressieve criminaliteitveel hoger ingeschat dan het in werkelijkheid is - Een stereotiep beeld van dé misdadiger gegeven. - Bij de bestrijding van criminaliteit alleen gedacht aan strengere straffen. Vooroordeel: een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust. Als dit voor een grotere groep mensen geldt is het een stereotypering: een vaststaand beeld waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven. Discriminatie begint altijd met vooroordelen. Verschillende soorten beïnvloedingstheorieën: - Injectienaaldtheorie: media is de naald die het publiek volspuit met druppeltjes ideeën. Propaganda: er wordt alleen eenzijdige info gegeven met als doel aanhangers voor een standpunt of zaak te winnen. Indoctrinatie: systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek (kan ook reclame zijn). Bij manipulatie krijgt het publiek vervormde info over een bepaalde kwestie. Deze hoeven niet altijd negatief te zijn. - Mulstiple-step-flow-theorie: de massamedia hebben alleen een indirecte invloed, verloopt volgens zogenaamde opinieleiders. 2 fasen: de leiders ontwikkelen een duidelijke eigen mening. 2e fase: mensen nemen de mening over. - Cultivatietheorie: De TV speelt een dominante rol in het overdragen van cultuur, vooral bij fictieve programma’s. Geldt vooral voor jonge kijkers of mensen die heel veel kijken. - Selectieve perceptie: benadrukt niet de macht van de zender maar de rol van de mediagebruiker als ontvanger van boodschappen: elke info wordt altijd zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader (het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. In deze theorie heeft de ontvanger de meeste macht; hij bepaalt zelf waardoor hij beïnvloedt wil worden. - Agendatheorie: media bepalen niet hóé mensen denken, maar hooguit waaróver. Dus de media bepalen de “gespreksagenda”. Niet alleen van burgers, maar ook de politieke agenda. 6. De media en de overheid
Wet Openbaarheid van Bestuur  Deze wet verplicht overheid burgers informatie te geven voor meer politieke betrokkenheid en voor weloverwogen politieke keuzes. Door de wet van vrijheid van meningsuiting is de pers vrij om burgers over vanalles te informeren, zolang het niet discriminerend is. Censuur  overheid controleert de informatievoorziening waardoor je moeilijk kritiek kunt uiten op beslissingen of de politici. Preventieve censuur  Vooraf artikelen lezen en zinnen die overheid eruit wil weghalen. Repressieve censuur  Nadat een krant (bijv.) iets publiceert wat de overheid niet goed vind word die krant verboden. Pluriformiteit  het aanwezig zijn van allerlei verschillende kranten, tijdschriften, zenders. Zo kan men verschillende soorten informatie met elkaar vergelijken. De houding van de overheid tegenover de gedrukte pers wordt gekenmerkt door twee tegengestelde principes: - Vrijemarktprincipe, bestaansrecht van bladen hangt af van de behoefte ernaar. - Bescherming van pluriformiteit, overheid zorgt ervoor dat er voldoende bladen met een duidelijk verschil zijn. Overheid bemoeit zich nauwelijks met nieuwe media want pluriformiteit komt toch niet in gevaar. Geeft wel subsidies voor internet aan scholen en treft belastingsmaatregelen zodat elk mens computer aan kan schaffen. Omroepwet 1930  radiozenders (tv was er nog niet) mochten niet commercieel zijn en kregen pas toestemming uit te zenden als ze aan bepaalde voorwaarden voldeden. Dit heet gesloten bestel. Door de sterke verzuiling vroeger waren er veel omroepen, deze waren dan de spreekbuis van hun zuil. Eind jaren vijftig was de ontzuiling en ging men andere kranten lezen en keken ook naar programma’s van andere zuilen. Hierdoor ontstond wel meer concurrentie. Vernieuwde omroepwet 1969  Het werd een open bestel en er kwam meer zendtijd. Vertrossing  Publieke omroepen gaan steeds meer letten op kijk en luistercijfers. 1988 Omroepwet vervangen door mediawet  buitenlandse bedrijven kregen toegang tot de kabel. Een jaar later kreeg Nederland een duaal omroepbestel, commerciële zenders waren nu ook toegestaan. Alle omroepen (behalve buitenlandse) moeten uitzendvergunning hebben. Dus zich houden aan reclameregels . De mediawet  De eisen waaraan een omroep of zender moet voldoen om de uitzendvergunning te krijgen/behouden. Mediawet en de publieke omroep: - Publieke omroep moet pluriforme programma’s van hoog niveau verzorgen. - Jaarlijks moet 25% worden besteed aan cultuur, 35% aan informatie, 25% amusement, 15% zelf invullen. - Beginnende publieke omroep moet 50.000 betalende leden hebben. De publieke omroep mag alleen tussen programma’s door reclame uitzenden. De commerciele in een programma zelf. Sponsoring mag voor culturele programma’s en sportevenementen, het mag alleen voor en na het programma worden vermeld. Sluikreclame is verboden. Standpunten politieke partijen: VVD  is tegen subsidiering van de media. Wel voor het duaal mediabestel. PvdA  is voor bescherming pluriformiteit. En voor een ruime subsidiering van de publieke omroepen. CDA  is voor duaal omroepbestel. Neemt een tussenpositie in ten opzichte van VVD en PvdA. Meningen belangengroepen: Publieke omroepen  Zijn voor behoud van pluriformiteit en vinden dat commercialisering leidt tot meer oppervlakkigheid. De commerciële zenders  Vinden dat men volwassen genoeg is zelf te bepalen waar ze naar kijken. Dus moet het aanbod groot zijn. Het bedrijfsleven  Vindt dat de commercialisering tot een groter aanbod voor consument leidt. De consument  Deze willen minder reclame en een mix van hoog niveau en amusement.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.