Thema 1

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 942 woorden
  • 11 juli 2007
  • 68 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
68 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Biologie voor jou thema 1 Amyloplasten: Voorbeeld van plastiden. In amyloplasten (zetmeelkorrels) is zetmeel opgeslagen. Relaties: plastiden. Cel: De kleinste organisatie eenheid in een organisme. De vorm van de cel hangt samen met de functie. Een cel bevat organellen. Relaties: organel, weefsel. Voorbeelden: spiercel, huidcel. Celmembraan: De buitenste laag van het cytoplasma. Twee lagen fosfolipiden (vetachtige stoffen), waarin eiwitten liggen ingebed. Transport van stoffen, bescherming en regeling van de samenstelling van het cytoplasma. Celwand: Een stevig laagje om de cel van een plantaardige cel heen. Wordt gevormd door het cytoplasma. Behoort niet tot de cel maar is tussencelstof. Relaties: tussencelstof, intercellulaire ruimten. Chloroplasten (Bladgroenkorrels): Voorbeeld van plastiden. Organellen die gevuld zijn met membranen die als stapels muntstukken gerangschikt liggen. Fuctie van chloroplasten: fotosynthese laten plaatsvinden. Relaties: plastiden, chromoplasten, leukoplasten, enzymen. Chromoplasten (Kleurkorrels): Voorbeeld van plastiden. Bevatten gele en / of rode kleurstoffen (Pigmenten), deze geven de kleur aan de bloemen en vruchten. Relaties: plastiden, chloroplasten, leukoplasten. Concentratie: De hoeveelheid opgeloste stof per volume, eenheid of gewichtseenheid. De concentratie kan worden uitgedrukt in bijv. volume%, massa&, g/L, m/m3 of ppm. Relaties: diffusie (proces), osmose (proces). Cytoplasma: Onderdeel van zowel plantaardige als dierlijke cel. Bestaat uit grondplasma en organellen. De buitenste laag van het cytoplasma is de celmembraan. Relaties: grondplasma, organellen, celmembraan, plantaardige cel, dierlijke cel. Dierlijke cel: Bestaat uit cytoplasma en kernplasma. Bezit een celmembraan en een kernmembraan. Er komen geen grote vacuolen, plastiden en celwanden voor. Voorbeelden: spiercel, huidcel. Diffusiesnelheid: Nettoverplaatsing van een stof per tijdseenheid. Het is afhankelijk van het oppervlak waardoorheen diffusie plaatsvindt, de afstand waarover de diffusie plaatsvindt, het concentratieverschil of het drukverschil, de temperatuur, de aard van de diffunderende stof en het diffusiemedium. Relaties: diffusie (proces), concentratie. Endoplasmatisch Reticulum: Netwerk van dubbele membranen die bijna tegen elkaar aanliggen zodat afgeplakte holten en kanaaltjes ontstaan. Functie van endoplasmatisch reticulum: transport van stoffen. Relaties: ribosomen
Gestroomlijnde Lichaamsvorm: Verband tussen vorm en functie bij waterdieren. Vorm waardoor een individu zo weinig mogelijk weerstand ondervindt van het medium waarin het zich beweegt. Kop, romp en staart gaan geleidelijk in elkaar over bij waterdieren. Relaties: functie. Voorbeelden: Waterdieren, haai, pinguïn, dolfijn. Gewervelde vormen: Verband tussen vorm en functie. Gewervelde vormen kunnen veel gewicht dragen. Bij botten in voeten. Relaties: bruggen, kerken. Golgi systeem: Het golgi-systeem is een organel dat bestaat uit opeengestapelde platte blaasjes, elk omgeven door een membraan. In het golgi-systeem krijgen eiwitmoleculen, afkomstig van het endoplasmatisch reticulum, hun uiteindelijke vorm. Van het golgi-systeem snoeren zich blaasjes af. Relaties: endoplasmatisch reticulum, ribosomen, lysosomen. Grondplasma: Onderdeel van zowel de plantaardige als dierlijke cel. Een stroperige vloeistof die bestaan uit water met opgeloste stoffen (onder andere zouten, eiwitten en vetachtige stoffen). Holle botten: Verband tussen vorm en functie. Botten die licht en toch stevig zijn. Komen voor in de ledematen. Relaties: buizen van het frame van een fiets. Voorbeelden: Opperarmbeen, dijbeen. Intercellulaire ruimten: Holten tussen celwanden, gevuld met lucht. Relaties: celwand, tussencelstof, lucht. Intern milieu: Het interne milieu van veelcellige dieren bestaat uit weefselvloeistof en bloedplasma. Het interne milieu wordt gescheiden van de cel door het celmembraan. Relaties: celmembraan. Kernplasma: Als onderdeel van zowel de plantaardige als dierlijke cel. In het kernplasma bevinden zich de chromosomen. De buitenste laag van het kernplasma is de kernmembraan. Leukoplasten: Voorbeeld van plastiden. Ze zijn kleurloos en kunnen zich ontwikkelen tot chromoplasten, chroloplasten of amyloplasten. Lysosomen: Lysosomen zijn blaasjes die zijn afgesnoerd van het Golgi-systeem. Ze komen voor in dierlijke cellen en bevatten enzymen die een functie hebben bij de vertering van stoffen in de cel. Relaties: Golgi-systeem. Mitochondriën (Mitochondrium): Ronde of boonvormige organellen met een dubbele membraan, waarvan het binnenste membraan sterk is geplooid. Mitochondriën maken energie vrij met behulp van zuurstof (verbranding). Relaties: enzymen. Orgaan: Een deel van een organisme met een of meer functies. Een orgaan bestaat uit verschillende weefsels. Werken vaak samen in organenstelsels. Relaties: organenstelsel. Voorbeelden: hart, blad, vleugel. Organenstelsel: Een groep van samenwerkende organen met een gezamenlijke functie. Voorbeelden: verteringsstelsel, bloedvatenstelsel, beenderstelsel. Osmotische waarde: De osmotische waarde van een oplossing is afhankelijk van het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid. Hoe groter het aantal opgeloste deeltjes per volume-eenheid is, des te hoger de osmotische waarde. Relaties: osmose, semi-permeabel membraan, diffusie, concentratie. Plantaardige cel: Bestaat uit cytoplasma en kernplasma. Bezit een celmembraan en een kernmembraan. Er komen grote vacuolen voor, plastiden en celwanden. Relaties: dierlijke cel. Plastiden: Ontstaan in het cytoplasma uit proplastiden. Kunnen van de ene soort overgaan in de andere soort. Voorbeelden: chloroplasten, chromoplasten, leukoplasten. Ribosomen: Bolvorimige organellen, gelegen op de membranen van het endoplasmatisch reticulum of vrij in het cytoplasma. Functie van ribosomen: synthese van eiwitten. Relaties: cytoplasma, endoplasmatisch reticulum. Secretie: De afgifte van stoffen door een cel. Relaties: Golgi-systeem. Voorbeelden: in cellen van slijmvlies en van klieren. Semi-permeabel membraan: Een semi-permeabel membraan laat wel water door, maar niet de opgeloste stof. Relaties: osmose. Voorbeelden: celmembraan, vacuolemembraan. Tegenstroomprincipe: Verband tussen vorm en functie. Warmteverlies in poten van een rendier wordt klein gehouden doordat er warmte-uitwisseling tussen bloed in de slagaders en aders plaatsvindt. Het bloed in deze bloedvaten stroomt in tegengestelde richting. Voorbeelden: warmtewisselaars. Transportenzymen: Eiwitten die in het celmembraan zitten. Deze eiwitten kunnen een molecuul of ion van de ene naar de andere kant van het membraan verplaatsen. Turgor: De druk van de cel op de celwand. Relaties: osmose. Tussencelstof: Komt tussen de cellen voor. Bestaat uit doodmateriaal. In sommige weefsels is de tussencelstof hard, in andere zacht. Relaties: plantaardige en dierlijke cellen. Voorbeelden: celwand bij plantaardige en dierlijke cellen. Vacuole: Blaasje in het cytoplasma gevuld met vacuolevocht. Vacuolevocht bestaat uit water met opgeloste stoffen (onder andere zouten, glucose en andere reservestoffen, afvalstoffen en waterstoffen). Komen voornamelijk voor in plantaardige cellen. Relaties: jonge plantencellen en oude plantencellen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.