Hoofdstuk 2: Politieke Besluitvorming

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 4892 woorden
  • 6 juli 2007
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2: Politieke Besluitvorming Paragraaf 1: Democratie 1.1 Wetten en Staat - Mensen hebben regels gemaakt om te kunnen samenleven. - Je hebt regels die wel en niet zijn vastgelegd. Niet zijn vastgelegd: hand geven, hoi zeggen. De politie bemoeit zich niet met de regels die niet zijn vastgelegd. - De politie bemoeit zich wel met de regels die zijn vastgelegd. De voor iedereen geldende regels zijn de wetten en gelden binnen een bepaald land. - Kenmerken van een staat: 1. Precies afgebakend grondgebied. Grenzen: natuurlijke barrières (bergen, rivieren, zeeën), door oorlogen en huwelijken tussen koningshuizen. 2. De bevolking heeft veel gemeen, geschiedenis, cultuur en taal. 3. Overheid heeft hoogste gezag. Overheid mag met fysiek geweld optreden tegen mensen die de wet overtreden. Geweld tegen voetbalsupporters, gevangenisstraf voor moordenaar. - De overheid beschikt over macht. Macht: kan burgers via straffen dwingen aan te wet te houden. - Gezag: als de macht als juist en redelijk wordt aanvaard. Gezag omvat altijd macht. - Overheid kan niet alleen werken op basis van macht, maar vooral door gezag. - Gezagcrisis: als veel mensen ontevreden zijn over het overheidsbeleid. 1.2 Belangen, conflicten, politiek en beleid - Er zijn veel verschillende groepen mensen in een land met verschillende belangen. Ze vragen dat de staat het belastinggeld anders verdeelt en nieuwe, dwingende regels (wetten) opstelt. - De staat zorgt dat conflicten tussen verschillende groepen binnen de perken blijven (geen geweld) - Politiek: alles wat te maken heeft met de overheid. (hoe komen besluiten en wetten tot stand, wie hebben daar belang bij, wie heeft de meeste invloed, wat zijn de effecten van de besluiten.) - Beleid: proberen een doel te bereiken door het doelgericht gebruik te maken van middelen. Vaak meningsverschillen over het doel of over wat de meest effectieve middelen zijn. 1.3 Democratie en cultuur - Dictatuur: één persoon of een kleine groep mensen heeft de macht in handen. De inwoners hebben weinig rechten en veel plichten. Ze zijn onderdanen, ondergeschikt aan de staat. Geen vrijheid van meningsuiting. - Democratie: Bewoners kunnen invloed uitoefenen op de besluiten. Vrijheid van meningsuiting. Bewoners zijn burgers, niet ondergeschikte onderdanen maar hebben plichten en rechten. Betekent dat het volk heerst. - Nederland heeft een democratisch stelsel. - 1948 de macht van de koning in NL werd beperkt, alleen rijke mannen mochten stemmen. - 1917 algemeen kiesrecht voor alle mannen, vrouwen passief - 1919 kiesrecht voor vrouwen. - 1/3 van de wereld leeft in een dictatuur. 1.4 Kenmerken van de democratie - Indirecte democratie: (vertegenwoordigende of representatieve democratie) Het volk heerst niet rechtstreeks maar via vertegenwoordigers. Bij een land met miljoenen inwoners. - Directe democratie: Bij kleine aantallen mensen. Alle burgers praten en beslissen direct mee. - De democratische landen kennen allemaal een vertegenwoordigend stelsel, bevolking mag soms rechtstreeks beslissen via een referendum. - Centraal in democratie: - Gelijkheid: alle burgers hebben gelijke rechten, geen discriminatie (huidskleur, sekse, politieke of godsdienstige opvattingen) - Vrijheid: Burgers moeten hun eigen leven kunnen inrichten zoals zij dat willen. Als zij de vrijheid van anderen niet schaden mag de overheid die vrijheid niet beperken. - Kenmerken van de (vertegenwoordigende) democratie: - Algemeen kiesrecht: alle mannen en vrouwen mogen stemmen. Wat iemand stemt is geheim, tenzij ze het zelf vertellen. - Regelmatige verkiezingen: Elke vier jaar wordt een parlement / volksvertegenwoordiging gekozen > neemt besluiten over wetten en controleert de regering. De regering is het dagelijks bestuur van het land. De regering blijft zolang het de meerderheid van het parlement heeft. - Vrijheid van meningsuiting: Belediging van personen mag niet altijd. Alleen de onafhankelijke rechter (niet onder controle van de regering) mag publicaties of uitzendingen verbieden. - Vrijheid van vereniging en vergadering: iedereen mag een vereniging oprichten van mensen met dezelfde ideeën of belangen. Ook partijen die het niet eens zijn met de regering mogen meedoen aan de verkiezingen. Je mag ook bijeenkomsten en demonstraties organiseren. Je kunt zo proberen de politieke besluiten te beïnvloeden. - Machtenscheiding. - Zonder deze punten kun je niet van een democratie spreken. Een goede democratie is ook een rechtsstaat: belangrijke rechten van alle burgers zijn gegarandeerd, iedereen moet zich aan de wetten houden inclusief de overheid. 1.5 Sociale voorwaarden voor democratie - Alleen het invoeren van democratische regels is niet voldoende. Regels werken alleen goed onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden. Dat noemen we sociale voorwaarden voor democratie. - De kans dat het met een democratie goed gaat is groot als: - Er gunstige sociaal-economische ontwikkeling is. Lonen en winsten kunnen omhoog, er is veel werk. Geen keiharde strijd gevoerd te worden. Mensen zijn positief over het democratisch stelsel. Zij hebben geen behoefde aan een sterke man / dictatuur. - Er in zekere mate sociaal-economische gelijkheid is. Bij grote ongelijkheid kan de bovenlaag makkelijk contact leggen met de regering en mensen met lage inkomens kunnen veel minder invloed uitoefenen omdat ze het niet kunnen betalen. Velen van hen zullen zich van de politiek afkeren omdat ze niet serieus worden genomen. - Er sprake is van een democratische politieke cultuur. Conflicten worden besluit door verkiezingen, discussies en onderhandelingen. Niet door geweld of bedreigingen. Tolerantie is belangrijk, ruimte geven aan meningen waar zij het niet mee eens zijn. Regering moet kritiek toelaten. Zo’n houding groeit meestal geleidelijk. Democratische traditie, heeft NL wel. De meerderheid houdt rekening met de rechten en belangen van minderheden. Zonder zo’n politieke cultuur kan de vrijheid van meningsuiting niet goed worden uitgeoefend. - Burgers zich hebben verenigd in organisaties. Via zulke groepen kunnen de burgers ook buiten de verkiezingen invloed uitoefenen op de politiek. - Militairen hebben geen invloed op de politiek. Militairen kunnen namelijk geweld gebruiken en daarmee dreigen om hun zin te krijgen. In gevestigde democratieën gehoorzamen militairen aan de democratische besluitvorming, zoals in NL. In andere delen grijpen de militairen soms in, bijvoorbeeld bij een staatsgreep. - De staat goed functioneert, goede diensten verleent en niet te veel belangen van één groep behartigt. Politici en ambtenaren moeten niet omkoopbaar zijn / corrupt. Mensen hebben vertrouwen dat problemen op democratische wijze worden opgelost. De staat moet zijn eigen wetten kunnen uitvoeren en ruimte laten voor kritiek. - Geen hevige conflicten tussen etnische groepen. Zo wel, er blijft dan niks van tolerantie over. De vrijheid van andere groepen mensen worden dan aangetast. Meestal gaat het dan ook slecht met de economie, functioneert de staat slecht etc. Paragraaf 2: Rechtsstaat 2.1 Kenmerken van de rechtstaat - Je kunt pas van een volwaardige democratie spreken als er sprake is van een rechtsstaat. - Kenmerken van de rechtsstaat: o Gelijke rechten voor alle burgers. Bijvoorbeeld kiesrecht, geen afkoping bij gevangenschap. o In de wetten staat wat wel en niet mag. Burgers en de overheid moeten zich aan de wetten houden. Dat is een verschil met de dictatuur. De burger kan een proces tegen de overheid beginnen en eventueel ook winnen. o Machtenscheiding: Wetgevende macht, die de wetten maakt. Meestal het parlement, met de regering

Uitvoerende macht, die zorgt dat wetten worden uitgevoerd. Regering+ambtenaren
Rechterlijke macht, die optreedt als de wetten worden overtreden. De rechters
In een dictatuur is geen machtenscheiding, alle machten bij 1 man/groep. De bewoners staan weerloos tegenover de staat. De rechters moeten onafhankelijk zijn en kunnen niet worden ontslagen. o In de grondwet en internationale verdagen (afspraken tussen landen) zijn de belangrijkste grondrechten opgenomen. Die perken de macht tegenover de burger in. Voor een grondwetwijziging is tweederde meerderheid nodig en er moet twee keer worden gestemd. Een keer voor en een keer na de verkiezingen. 2.2 Mensenrechten - De grondrechten worden ook vaak mensenrechten genoemd. Die staat in de Universele Verklaring van Rechten van de Mens van de Verenigde Naties uit 1948 - Klassieke mensenrechten: o Vrijheid van godsdienst; o Vrijheid van drukpers / meningsuiting; o Vrijheid van vereniging, vergadering en demonstratie; o Onaantastbaarheid van het lichaam; o Bescherming tegen willekeurige huiszoeking; o Bescherming tegen willekeurige arrestatie; o Brief-, telefoon- en telegraafgeheim. - Deze grondrechten stellen grenzen aan het optreden van de overheid. - Sociale mensenrechten: o Recht op eten; o Recht op onderdak; o Recht op werk; o Onderwijs; o Gezondheidszorg. - Een deel daarvan staat pas sinds kort in de grondwet. Individuele burgers kunnen aan sociale mensenrechten geen rechten ontlenen. Een werkloze kan de overheid niet dwingen hem een baan te bezorgen. - De meeste landen hebben de mensenrechtenverklaring van de Verenigde Naties ondertekend, maar de naleving gebeurd niet altijd. - In Nederland is een redelijk gesteld met de mensenrechten. Paragraaf 3: Politieke stromingen en partijen 3.1 Belangen, ideologieën, partijen - Algemeen belang: het gaat over welvaart, veiligheid, onderwijs en gezondheidszorg. Er zijn uiteenlopende ideeën over het algemeen belang. - Ideologieën zijn opvattingen over hoe de maatschappij functioneert en in de toekomst moest functioneren. - Mensen met dezelfde ideologie vormen een politieke stroming. - In een democratie kunnen aanhangers van een bepaalde ideologie zich verenigen in een politieke partij. Dat is een georganiseerde groep, die: o Ideeën heeft over alle belangrijke beleidsterreinen; economie, gezondheidszorg, uitkeringen, onderwijs, buitenlands beleid, milieu. Die ideeën samen worden het programma gevormd. o Kandidaten stelt bij verkiezingen. Men hoopt dat veel kandidaten van de partij worden gekozen, zodat de partij veel kans krijgt om haar programma uit te voeren. - Politieke partijen zijn belangrijke politieke factoren. Ze zijn landelijk, provinciaal en gemeentelijk georganiseerd. - Politieke stromingen en partijen worden ingedeeld in links en rechts. - Links: Overheid actief ingrijpt om de sociale ongelijkheid te verminderen. Gelijke kansen. Socialisten. - Rechts: Overheid passief, niet veel bemoeien met sociaal-economische zaken. De markt moet aan de mensen zelf worden overgelaten. Liberalen. - Tussen links en rechts is het politieke midden of centrum. - Uiterst links het communisme, daarna het socialisme (sociaal-democratie), daarna christen-democratie, dan het liberalisme, en uiterst rechts het fascisme. 3.2 Communisme - Communisme: gelijkheid centraal - Kapitalistische maatschappij zou voor grote sociale ongelijkheid zorgen. - Productiemiddelen moeten in handen komen van de gemeenschap, staat, en er zal voor iedereen sociale rechtvaardigheid komen. - Rond 1990 is in bijna al deze landen een einde gekomen aan het communisme. 3.3 Fascisme - Fascisme: keert zich tegen de democratische principes van vrijheid en gelijkheid en tolerantie. - Vereert elite, leiderschap, orde, hiërarchie, instincten en heldendom. Verering van eigen natie en volk. - De Duitse variant van het fascisme, nationaal socialisme, leidde tot agressieve rassenleer. - Mussolini (1922) en Hitler (1933). - Neofascistische of extreemrechtse partijen. Hun centrale punt is afkeer van de in hun landen wonende allochtonen. Die krijgen de schuld van werkloosheid, woningnood en criminaliteit. Ook keert men zich scherp tegen asielzoekers. Eigen volk eerst. 3.4 Liberalisme - Het liberalisme hecht veel waarde aan vrijheid. Overheid mag de vrijheid niet beperken. Ook economische vrijheid. - Als iedereen zijn belangen nastreeft, zonder daarbij de wetten te overtreden, zal dat uiteindelijk het beste zijn voor iedereen. - De staat moet zorgen voor onderwijs, infrastructuur, veiligheid en gezondheidszorg. Het regelen van uitkeringen. Criminaliteit hard aanpakken. - Grote partijen: liberale partij: VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) en D66 (Democraten 66). D66> veel waarde aan rechten van het individu. D66 wat meer overheidsbemoeienis op sociaal-economisch gebied dan de VVD. D66: referendum, kiezer meer rechtstreekse invloed. 3.5 Socialisme (sociaal-democratie) - Socialisme is als reactie op het liberalisme - Economische vrijheid leidt tot uitbuiting van arbeiders. De overheid moet dus wetten maken om de arbeiders te beschermen. Anders brengt de een de vrijheid van de ander in gevaar. Dan zijn er geen gelijke kansen voor iedereen op bijvoorbeeld onderwijs en werk. - Actieve overheid voor gelijke kansen en rechtvaardige inkomensverdeling. Om de inkomens beter te verdelen moeten mensen met hoge inkomens meer belasting betalen. - Over individuele vrijheid in de privesfeer denken de socialisten hetzelfde als de liberalen, voor abortus en euthanasie; zelf beslissen. - Partijen: PvdA (Partij van de Arbeid) heeft een belangrijke rol gespeeld bij de opbouw van de verzorgingstaat Nederland. Nu meer richting liberale kant, minder overheidsbemoeienis. Groenlinks vooral voor milieuproblemen oplossen en de Socialistische Partij (SP) vooral voor arbeiders en uitkeringsgerechtigden. 3.6 Christen-democratie - Christendemocratie is de hoofdstroming van de confessionele partijen, die zich laten inspireren door de bijbel. - Op sociaal-economisch gebied zitten ze tussen de liberalen en socialisten. Het goed functioneren van de maatschappij is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van iedereen. Maatschappelijke organisaties spelen daarbij een grote rol. - Christen democraten hebben meegewerkt aan de opbouw van de verzorgingsstaat. - Tegen individuele vrijheid, zoals abortus en euthanasie. - Partijen: CDA (Christen-Democratisch Appèl) van 1918 tot 1994 altijd in de regering. Ontstaan in 1980. ChristenUnie (CU) en Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP). Zij willen het beleid strikter laten bepalen door de bijbelse voorschriften dan het CDA. Absoluut tegen abortus, euthanasie en het homohuwelijk. SGP: voorstander van een gereformeerde staatsgodsdienst en de doodstraf en tegen vrouwenkiesrecht. CU: actief overheidsingrijpen voor de sociaal zwakkeren en strenge maatregelen tegen milieuverontreiniging. 3.7 Andere stromingen en partijen - Leefbaarheidsbeweging ontstaan rond 2000. Volgens hen is er een grote kloof tussen burgers en politici/bestuurders. Ze schuiven problemen voor zich uit ipv ze op te lossen. Een verstikkende bureaucratie met te veel regels maakt het onmogelijk om iets echt aan te pakken. Politici en bestuurders luisteren niet echt naar wat de mensen werkelijk bezig houdt, zoals onveiligheid en de problemen rond migranten uit andere culturen. De beweging wil harder optreden tegen criminaliteit, allochtonen dwingen zich aan te passen, einde maken aan lange wachtlijsten in de gezondheidszorg. Partijen: LPF (Lijst Pim Fortuyn) - Populisme. Men doet een beroep om het volk tegen de gevestigde machten en pretendeert om namens het volk te spreken. Ook de leefbaarheidsbeweging. Paragraaf 4: Verkiezingen, regering en parlement 4.1 Constitutionele monarchie - Nederland: parlementaire monarchie en constitutionele monarchie met een koningin als staatshoofd. - De koningin heeft vooral de symbolische en ceremoniële functie. Zijzelf en haar naaste familieleden zijn onschendbaar. Kritiek moet op de ministers gericht worden, voor alles wat de koningin zegt zijn de ministers verantwoordelijk. - De troonrede: daarin staan de plannen van de regering voor het komende jaar, en wordt voorgelezen op de derde dinsdag in september, Prinsjesdag. 4.2 Verkiezingen - Op Prinsjesdag lijkt het alsof de koningin de baas is, maar de troonrede is opgesteld door de regering, die steunt op de meerderheid in het met algemeen kiesrecht gekozen parlement. - Elk jaar kunnen Nederlanders stemmen voor: o Tweede Kamer: belangrijkste onderdeel van het parlement of de volksvertegenwoordiging
o Provinciale Staten: de volksvertegenwoordiging in elk van de twaalf provincies
o Gemeenteraad: de volksvertegenwoordiging in elk van de 500 gemeenten
o Europees Parlement: de volksvertegenwoordiging in de Europese Unie (1x in 5 jaar) o Deelgemeenteraden voor wijken van grote gemeenten zoals Amsterdam en Rotterdam. - De Eerste Kamer wordt indirect gekozen. Dat bepalen de leden van Provinciale Staten. - In afwijking met veel andere democratische landen kunnen Nederlanders niet kiezen voor een burgemeester of president. - Actief kiesrecht: mensen boven de 18 kunnen zelf hun stem uitbrengen. Alle stemgerechtigden krijgen en oproep maar zijn niet verplicht te gaan. - Passief kiesrecht: zij kunnen zelf worden gekozen als lid van de Tweede Kamer of ander vertegenwoordigend lichaam. - Voor de (deel)gemeenteraden mogen mensen meedoen die in Nederland wonen en de nationaliteit bezitten van één van de andere landen van de Europese Unie. - Mensen van buiten de EU hebben op gemeenteniveau kiesrecht als ze vijf jaar legaal in Nederland wonen. - De kiezers kunnen één stem uitbrengen. Alle stemmen op een lijst worden bij elkaar opgeteld. Vaak heeft de partij een lijsttrekker. - Verkiezingscampagnes. Partijen maken veel propaganda, omdat veel kiezers zich niet meer met een partij verbonden voelen. Tv is het meest effectief, maar hierdoor worden de personen belangrijker dan hun standpunten. - Zwevende kiezers: zij bepalen per verkiezingen wat ze stemmen, geen vaste ‘partij’. - Tweede Kamer: telt 150 leden of zetels. Om dit te verdelen geldt een evenredige vertegenwoordiging. Het aantal zetels is evenredig aan het aantal stemmen. 10% van de stemmen is 10% van het aantal te verdelen zetels. Betrekkelijk makkelijk om als nieuwe partij in de Tweede Kamer te komen. 4.3 Regering - Een regering moet worden gevormd na de verkiezingen uit partijen die samen de meerderheid (76 zetels) hebben in de Tweede Kamer. - Kabinetsformatie: Parijen moeten met elkaar onderhandelen. De koningin speelt een actieve rol. Zij moet bepalen wie zij benoemt als informateur die gaat bekijken wat voor soort regering mogelijk is ; welke partijen kunnen het eens worden over het programma en steunen op een meerderheid. Ze moeten het eens worden over de hoofdpunten van het beleid. - Als duidelijk is welke partijen willen samenwerken benoemt de koningin een formateur: die moet een nieuwe regering samenstellen en kijkt hoeveel ministers iedere partij krijgt en wie minister wordt. Meestal wordt de formateur de nieuwe leider (premier, minister-president) van de nieuwe regering. - Coalitie: een regering die bestaat uit verschillende partijen. - Regeerakkoord: hierin staan de belangrijkste plannen van de regering voor de komende 4 jaar - De koningin heeft invloed op de vorming van de regering als de verkiezingsuitslag onduidelijk is en zij uiteenlopende adviezen krijgt. - Regering: 16 ministers en de koningin gezamenlijk. Moet zorgen dat bestaande wetten worden uitgevoerd, in noodsituaties effectief wordt ingegrepen en (nieuwe) problemen worden aangepakt. - Ministerraad: 16 ministers - Kabinet: 16 ministers en 14 staatssecretarissen (onderministers) geleid door de minister-president of premier. - Premier en minister van Financiën: algemene taken - Andere ministers hebben ieder een gespecialiseerd beleidsterrein, onderwijs, defensie etc. Ministers hebben de leiding over een departement of ministerie. Daar werken ambtenaren die het beleid uitvoeren. Voor sommige taken werken staatssecretarissen die verantwoordelijk zijn voor een deel van het beleidsterrein van ministerie. - Troonrede: de regering haar plannen voor 4 jaar bekend, jaarlijks in de troonrede. - Miljoenennota: hierin staat de concrete plannen, een begroting waar de overheid het geld vandaan denkt te halen. 4.4 Parlement - De regering richt zich tot het parlement met de troonrede en de miljoenennota. - Volksvertegenwoordiging, parlement, Tweede Kamer, Eerste kamer, Staten Generaal > hetzelfde. De 150 direct gekozen leden van de Tweede Kamer en 75 indirect gekozen leden van de Eerste Kamer. - Het Parlement staat tegenover de regering. Een belangrijke scheidslijn binnen het parlement tussen de leden van regeringspartijen en niet-regeringspartijen of oppositiepartijen. Regeringspartijen steunen vooral hun regering en de oppositiepartijen proberen fouten in hun beleid of uitvoering aan de kaak te stellen. De oppositiepartijen zenden een boodschap aan de kiezers, stem niet op een van de regeringspartijen maar op ons. - De leden van één partij in de Tweede Kamer, gemeenteraad etc worden fractie genoemd geleid door een fractievoorzitter. De fractievoorzitter voert t woord bij belangrijke discussies en fractiespecialisten bij minder belangrijke discussies. Iedere partij heeft specialisten voor onderwijs etc. - Taken parlement: o Wetgeving: wetvoorstellen goedkeuren, eerst door Tweede Kamer dan Eerste Kamer
o Controleren van de regering

4.5 Wetgeving - Voor de wetgeving heeft het parlement een aantal rechten: o Begrotingsrecht. Voor ieder ministerie moet de jaarlijkse begroting, opgenomen in de miljoenennota worden goedgekeurd. o De Tweede Kamer heeft het recht van amendement. Bij meerderheid vd stemmen kunnen ze veranderingen aanbrengen in wetsvoorstellen. o De Tweede Kamer heeft recht van initiatief. Zij kunnen zelf een wetsontwerp indienen. - De weg van wetsontwerp tot wet is sterk vereenvoudigd als volgt: o Regering (ambtenaren) maakt wetsontwerp. Ministerraad moet het eens zijn met het ontwerp, vraagt advies en wijzigt het evt. o Regering zendt ontwerp naar Tweede Kamer, fractiespecialisten bekijken het daar. Er wordt gediscussieerd met fractiespecialisten. Hele TW stemt over het ontwerp. o Als de meerderheid van de TW voor heeft gestemd, gaat het wetsontwerp naar Eerste Kamer. Die mag geen wijzigingen meer aanbrengen, alleen ja of nee zeggen. Bijna altijd wordt het aangenomen. o De desbetreffende minister en de koningin zetten hun handtekening onder de wet, gepubliceerd in het Staatsblad. Theoretisch kan de minister of koningin weigeren te tekenen, mar dat zouden ze wel moeten aftreden. 4.6 Controle - Het controleren van de regering door de Tweede en Eerste Kamer die beschikken over de middelen; o Mondelinge en schriftelijke vragen aan de regering; bij minder belangrijke zaken. Zo’n 1000x per jaar. o Interpellatie over een belangrijk onderwerp; spoeddebat waarbij een minister uitleg moet geven. Zo’n 10x per jaar. o Enquête. Kamerleden vormen een onderzoekscommissie die mensen kan verplichten om voor de commissie te verschijnen en onder ede te getuigen. Steeds vaker gebruikt - Motie van wantrouwen; als men vindt dat minister, staatssecretaris of het hele kabinet grote fouten heeft gemaakt. Alleen kans op meerderheid als ook regeringsfracties voor stemmen. Wanneer motie wordt aangenomen moet de minister of het hele kabinet aftreden > kabinetscrisis. - Kabinetscrisis: kabinet moet aftreden maar blijft wel demissionair om aan lopende zaken te behartigen maar mag geen grote beslissingen meer nemen. - Als er onenigheid is over een wetsontwerp en kabinet dreigt ontslag te nemen, stelt t het parlement voor een moeilijke keus; wetsontwerp aanvaarden of risico nemen op kabinetscrisis - Ook pers, burgers en organisaties moeten de regering controleren. Paragraaf 5: Gemeente, provincie, Europa 5.1 Gemeente en provincie - Nederland is een gedecentraliseerde eenheidsstaat. De belangrijkste regels worden centraal voor het hele land vastgesteld. - Provincies en gemeenten kunnen decentraal op een aantal punten een beleid voeren > autonomie. Zij kunnen de taken naar eigen inzicht uitvoeren. Medebewind; de lagere overheden voeren taken uit die hen door hogere overheden zijn opgedragen. Verordeningen: eigen regels die provincies en gemeenten kunnen maken. Ze kunnen ook eigen belastingen heffen. De verordeningen kunnen worden vernietigd door een hoger orgaan. - Provincie: taken op gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en milieu > weinig zichtbaar - Provinciale Staten: elke 4 jaar gekozen door de burgers. Aantal leden tussen 39 en 83. Het wetgevende orgaan van de provincie. Ze kiezen 6 tot 8 leden van het college van Gedeputeerde Staten. - Gedeputeerde Staten: vormt samen met de commissaris van de Koningin het dagelijks bestuur van de provincie. - De Commissaris van de Koningin is de voorzitter van het college van GS en de PS benoemt door de regering waarbij de PS om advies wordt gevraagd. - Gemeente: zichtbaardere taken. Bestemmingsplannen, woonerven sportvoorzieningen etc. - De burgers kiezen een gemeenteraad, 9 tot 45 leden. - De gemeenteraad kiest 2 tot 9 wethouders. - Wethouders + burgemeester : het dagelijks bestuur; college van B & W - De burgemeester wordt benoemd door de regering. 5.2 Europese Unie - Brussel, de feitelijke hoofdstad van de Europese Unie. - 1952: F, W-DU, I, NL, B, L > Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) - 1958: Europese Economische Gemeenschap (EEG) - 1965: Europese Gemeenschap (EG) - 1973: GB, IR, D traden toe - 1981 Griekenland - 1986 Spanje en Portugal - 1992: Europese Unie (EU) > nieuwe naam. - 1995 Zweden, Finland, Oostenrijk. - Euro: 15 EU landen, behalve GB, D, Zw - Intergouvernementele organisaties: de deelnemende landen behouden hun zelfstandigheid en aan hen kan niet zonder hun instemming een besluit worden opgelegd. Bij internationale samenwerking. - Supranationale organisaties: bevoegdheden van de deelnemende landen worden overgenomen. De afspraken zijn bindend voor die landen. De EU is een supranationale organisatie. De besluitvorming loopt nog intergouvernementeel. - Eu > Raad van Ministers: belangrijkste besluitvormingsorgaan (niet t parlement) - Ieder land beschikt over een vetorecht, voor een belangrijk besluit zijn van alle landen de instemming nodig. - Europees Parlement: elke 5 jaar door alle kiesgerechtigde burgers van de lidstaten gekozen. Kent 732 leden, 27 uit Nederland. Kan niet 1 commissaris wegsturen, geen recht van amendement. Bij toetreding van nieuwe lidstaten is instemming van het parlement nodig. - De uitvoerende macht wordt samengesteld door de regeringen van de lidstaten > Europese Commissie telt 25 leden, 1 per lidstaat en 1 extra voor DU, F, GB, I en S. - Europese Commissie is het dagelijks bestuur, maakt beleidsplannen en geeft leiding aan het Europees ambtenarenapparaat. - Democratisch tekort: parlement geeft meer adviezen aan Raad van Ministers, veranderen niet veel aan de meningen van de Raad. - Via Europese richtlijnen krijgen de landen opdracht om hun nationale wetgeving aan te passen aan de Europese afspraken. Europese verordeningen gelden direct, zonder tussenkomst van nationale wetgeving, voor alle EU-burgers. - Europese Hof van Justitie in Luxemburg. Landen moeten dan hun nationale wetgeving aanpassen. - De 10 nieuwe landen werden geacht te voldoen aan de eisen van economische stabiliteit, democratisch bestuur en respect voor de mensenrechten. Paragraaf 6: Proces van besluitvorming 6.1 Systeem- en barrièremodel - Politiek systeemmodel. - Het politieke systeem: Regering en Parlement. Het functioneert in een omgeving, nationale en internationale samenleving. - Uit de omgeving komen er eisen af op het politieke systeem. Burgers en organisaties willen dat de politiek een maatregel neemt, een nieuwe wet maakt of ergens geld voor geeft. Deze eisen behoren tot de invoer (input). - Poortwachters (media en politieke partijen) maken een selectie van alle eisen. De eisen die de media en de politieke partijen belangrijk genoeg vindt komen op de politieke agenda, de lijst van onderwerpen waarover de politiek waarschijnlijk binnenkorst een besluit gaat nemen. - Er komt ook steun van de burgers. De burgers stemmen meestal in meerheid op de regeringspartijen en blijven meestal trouw. Ze hebben vertrouwen. 98% van de bevolking ondersteunt het idee van de democratie. - Als de eisen langs de poortwachters zijn, worden ze bekeken door parlementsleden en ministers. De omzetting, ambtenaren komen ook aan te pas. Adviesorganen geven (on)gevraagd hun oordeel. De omzetting leidt tot een besluit, meestal een wet die als uitvoer (output), door regering en ambtenaren, terechtkomt in de omgeving dus de maatschappij. - Het blijkt of het de gewenste resultaten oplevert. Groepen in de maatschappij zorgen via terugkoppeling opnieuw voor invoer, namelijk de eis dat een bepaald besluit wordt gewijzigd. De poortwachters beslissen weer of het belangrijk genoeg is. - Het barrièremodel legt de nadruk op de hindernissen die genomen moeten worden om wensen om te zetten in besluiten. - De wensen van burgers moeten herkend worden als politieke wensen, zaken waar via overheidsbesluiten iets aan te doen valt. - De media en politieke partijen maken een selectie en de eisen komen op een politieke agenda - Er moet een besluit worden genomen door regering en parlement. Organisaties moeten veel druk uitoefenen om te voorkomen dat het onderwerp stilletjes van de agenda verdwijnt. - De uitgevaardigde wetten en maatregelen moeten zo worden uitgevoerd dat ze de bedoelde resultaten afwerpen. (Ook dat kan tegenvallen). 6.2 Ongelijke invloed - De politieke macht is ongelijk verdeeld. Als burger moet je eerst je eis nog op de politieke agenda zien te krijgen. Mensen die georganiseerd zijn en al contacten hebben met partijen en media zijn daarbij in het voordeel. De politiek kan onder druk worden gezet met een staking, dreigement (bedrijf gaat sluiten) als bijv geen overheidsgeld er aan besteed wordt. 6.3 Wie hebben invloed en waarom? - Bij de voorbereidingen van besluiten spelen ambtenaren een centrale rol > bureaucratie of vierde macht (naast w, u, r – macht). Ze houden zich bezig met details. In praktijk niet echt goed, langzaam. - Ambtenaren en politici worden vaak benaderd door pressiegroepen. Die verschillen op twee punten van politieke partijen: o Pressiegroepen zichten zich op een deel van het overheidsbeleid (milieu) terwijl partijen zich richten op het hele overheidsbeleid. o Pressiegroepen doen niet mee aan verkiezingen voor vertegenwoordigende lichamen, partijen wel. - Pressiegroepen zijn belangengroepen; voor boeren, artsen, ouderen etc. - Er zijn ook kleine actiegroepen; tijdelijk verenigd om het beleid te beïnvloeden. Soms groeien ze uit tot grote groepen als Greenpeace. - Lobbyen: praten met ministers, kamerleden en ambtenaren over hun wensen. Mensen met de hoogste opleidingen en inkomens hebben zich het beste georganiseerd. - Bedrijven kunnen ook lobbyen, om om wat geld te vragen omdat ze anders failliet gaan. - Corruptie: omkoping van ambtenaren etc. Weinig in NL - Veel belangengroepen praten mee over het beleid in adviesorganen van de regering. De belangrijkste in de Sociaal-Economische Raad (SER). - Planbureaus: opgericht door de overheid. Ze doen onderzoek en voorzichtige voorspellingen wat er de komende jaren gaat gebeuren en wat voor beleid er dan gevoerd kan worden. - Massamedia: zij proberen de politiek kritisch te volgen en fouten van politici en ambtenaren aan het licht te brengen, ze worden aangezet hun werk goed te doen. Media kunnen ook zoveel aandacht aan onderwerpen besteden dat politici gedwongen voelen om ermee bezig te houden. - Kamerleden zitten opgesloten in een ijzeren ring van regering met het regeerakkoord, ambtenaren, belangengroepen en adviesorganen en het buitenland. - Militair gebied: lid van de NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie). Er worden voortdurend compromissen gesloten waar iedereen wat moet toegeven. - Bij besluitvorming staat de regering meestal sterker dan het parlement. De regering kan soms haar wil doorzetten terwijl de meerderheid er niet mee eens is door een kabinetcrisis aan te kondigen. Paragraaf 7: Burgers 7.1 Burgers in actie - Actiegroep oprichten - Interview in plaatselijke krant - Brief aan politieke partijen en het gemeentebestuur - Maatschappelijke organisaties benaderen. - Landelijke partijen contact zoeken - Alternatief plan - Het Rijk organiseert een inspraakavond. - Bewaarschrift wordt ingediend door de burgers - Handtekeningen worden verzameld - Demonstratie wordt gehouden - Zaak wordt opnieuw goed bekeken - Een blokkade, snelweg blokkeren > publiciteit wekken. Is een burgelijke ongehoorzaamheid. Burgers overtreden bewust de wet omdat zij vinden dat het doel dat zij nastreven belangrijker is dan de wet. - Veel publiciteit - Actiegroep gaat in beroep tegen de afwijzing - Algemene Wet Bestuursrecht kijkt of de regering het plan zonder voldoende argumenten ter zijde heeft geschoven. - Gedeeltelijk succes. - Benodigdheden: o Doorzettingsvermogen, organisatie, kennis van zaken. 7.2 Referendum - Volksstemming of referendum. Aan iedereen wordt gevraagd zich voor of tegen iets uit te spreken. - Burgers kunnen een correctief referendum aanvragen over een wet die al door het parlement is aangenomen. Ze moeten veel handtekeningen eerst verzamelen, en dan een meerderheid stemmen tegen de wet krijgen. - NL kent geen referendum. Als er 1 gehouden wordt nemen de kiezers niet het definitieve besluit. De uitslag is een dringend advies aan de gemeenteraad die wel bevoegd is om een besluit te nemen. - De meningen zijn erg verdeeld over de wenselijkheid van een referendum. Te weinig kennis, emoties etc spelen mee. Het referendum zal slecht zijn voor de democratie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.