Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 5

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 4952 woorden
  • 24 april 2007
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
8 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Wat is maatschappijleer? welke regels op een bepaald moment in de samenleving gelden hang af van: • de opvattingen van degene(n) die de meeste macht heeft of hebben • de invloed van degenen die een ondergeschikte positie innemen • de machtsmiddelen die beide groepen hebben
je hebt persoonlijke en maatschappelijke problemen
het is een maatschappelijk probleem als het: - gevolgen heeft voor grote groepen in de samenleving - door maatschappelijke ontwikkelingen wordt veroorzaakt - gemeenschappelijk opgelost moet worden - te maken heeft met tegengestelde belangen
sociale problemen – zo word een maatschappelijk probleem ook wel genoemd, omdat de kwesties veel mensen in de samenleving raken

dynamische samenleving – allerlei ontwikkelingen veroorzaken meestal onbedoeld maatschappelijke problemen
politiek probleem – als gekozen politici de taak hebben om oplossingen te bedenken
bij oplossingen gaat het om: o de kennis van de feiten
o inzicht in processen
o het ontwikkelen van eigen ideeën
er word niet alleen gekeken naar wetgeving maar ook naar opvattingen en belangen: de sociaal-economische invalshoek: de financiële voor- of nadelen
de sociaal-culturele invalshoek: de waarden (uitgangspunten en principes die mensen belangrijk vinden om na te streven) deze verschillen per: • individu of groep (denk aan machtsverhoudingen) • plaats (denk aan geloof) • tijd (denk aan veranderde opvattingen) de normen -> de opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen (sociale verplichting) de politiek-juridische invalshoek: compromissen (= politiek proces) om de samenleving ordelijk te laten verlopen, omdat mensen verschillende belangen en verschillende waarden en normen hebben. Een compromis word meestal vastgelegd in een wet. de vergelijkende invalshoek: vanuit een historisch (verloop van tijd) of geografisch (verschillen in de samenleving) perspectief naar een maatschappelijke kwestie kijken. positie vrouw: de jaren 50 harmonieuze ongelijkheid – gehuwde mannen onderhielden van hun loon hun gezin, gehuwde vrouwen deden het huishouden en de opvoeding, de kinderen gehoorzaamden hun ouders
verschil in machtspositie tussen mannen en vrouwen -> handelingsonbekwaam (zij konden niet zelfstandig juridische overeenkomsten aangaan) de jaren 60 vrouwen kwamen in toenemende mate in verzet tegen hun ondergeschikte positie. dit kwam door: • technische ontwikkelen – komst van huishoudelijke apparaten -> minder werk te doen • ontwikkeling van de anticonceptiepil -> gezinsuitbreiding beperkt -> minder werk
kleinere gezinnen was het gevolg. hierdoor: - steeg de welvaart binnen een gezin -> kinderen konden langer naar school i.p.v te werken - de moederschap werd een keuze en het was geen levenslange dagtaak meer -> buitenshuis gaan werken, dit kon met de langere opleiding door de welvaart

vrouwen eisten recht op betaald werk en wilden ook een dezelfde behandeling als hun mannelijke collega’s. Er veranderde veel op de arbeidsmarkt, in de wetgeving (recht op uitkering voor vrouwen) en binnenshuis (mannen konden ook wat in de huishouding doen). nu  de man is niet langer het hoofd van het gezin  1980 kwam de Wet op de Gelijke Behandeling van manen en vrouwen  1997 kwam de wet waarbij, als de ouders dat willen, kinderen de achternaam van de moeder kunnen krijgen  verdeling tussen zorg en arbeid is verandert -> de zorg voor kinderen en betaald werk word meer door mannen en vrouwen gezamenlijk verricht Hoofdstuk 1 rechtstaat en democratie onafhankelijke staat: • als er een vast grondgebied of territoir aanwezig is • als het grondgebied word bewoont door een bevolking • als er een vorm van gezag word uitgeoefend
het hoogste gezag (word aangeduid met soevereiniteit) wordt uitgeoefend door de overheid
overheid – heeft wettelijk geregelde macht over de bevolking, ze mogen dwingend optreden en zelfs geweld gebruiken
volksvertegenwoordigers in het parlement controleert de overheid (overheid geen machtsmisbruik) dictatuur – een staat waarin de macht in handen is van 1 persoon of een kleine groep mensen. Zij hebben de macht, de objectieve controle door parlement is onmogelijk (China, N-korea) rechtstaat – een democratische regeervorm waarin de verhouding tussen burgers en overheid nauwkeurig wettelijk is vastgelegd (westerse landen) rechtsbescherming – het gedrag van burgers is beperkt door wettelijke regels, maar ook de overheid mag niet alles doen wat zij wil
grondwet – hierin staan de belangrijkste rechten van de burgers, sociale grondrechten (sinds 1983) en alle regels betreffende het landsbestuur (over koningin, regering en parlement) klassieke grondrechten (wel een essentiële voorwaarde voor de rechtstaat) : • recht op gelijke behandeling • recht van onaantastbaarheid van het lichaam en eerbiedig van de persoonlijke levenssfeer • politieke rechten (kiesrecht, recht van vereniging, vergadering en betoging) • vrijheidsrechten (vrijheid van godsdienst, levensovertuiging, drukpers, radio en film) sociale grondrechten (geen essentiële voorwaarde voor de rechtstaat): • recht op werkgelegenheid en sociale zekerheid • recht op een schoon leefmilieu, volksgezondheid en woonruimte • recht op onderwijs en maatschappelijke en culturele ontplooiing

de overheid is verplicht om de klassieke grondrechten te garanderen, in de sociale grondrechten moet de overheid naar vermogen voorzien
in een rechtstaat is de rechterlijke macht onafhankelijk en zijn ook politici gebonden aan de uitspraken van de rechter, een burger kan dus naar de rechter gaan als de overheid zijn rechten heeft geschonden
democratie – het volk regeert
representatieve democratie - burgers kiezen vertegenwoordigers die in hun naam besturen (politiek van vandaag) grondwet: o 1798 eerste grondwet
o 1806 Nederland werd grondwettelijk een koninkrijk (Napoleon koning van Holland) o na de vertrokken fransen -> 1814 Willem I werd koning van Nederland
o 1848 (Thorbecke) de macht van de koning was grondwettelijk aan banden gelegd en kregen de burgers meer invloed op het bestuur
censuskiesrecht – kiesrecht voor mannen die een bepaald bedrag aan belastingen betaalde
o 1917 algemeen kiesrecht voor mannen
o 1922 wet op vrouwenkiesrecht (1919) kiesrecht – voor alle Nederlandse staatsburgers die 18 jaar of ouder zijn, de stemmingen zijn geheim (wettelijk vastgesteld) en het is zo geregeld dat niemand kan nagaan wat een individuele burger heeft gestemd
actief kiesrecht – recht om te kiezen
passief kiesrecht –recht om gekozen te worden
3 bestuurslagen: - het rijk - de provincie - de gemeente - (stadsdeelranden, van toepassing in enkele steden) kiesrecht niet: • voor mensen met een andere nationaliteit (wel mogen ze deelnemen aan gemeenteraadsverkiezingen, mits ze 5 jaar in Nederland wonen) • voor mensen die door een rechterlijke uitspraak zijn ontzet van het kiesrecht (collaborateurs) • voor mensen die door de rechter onbekwaam zijn verklaard om rechtshandelingen te verrichten (zware geestelijke stoornis) 1979 Nederlanders hebben Europees kiesrecht, eens in de 5 jaar word het Europees parlement gekozen
als een partij wil doen meedoen aan de Tweede-Kamerverkiezingen moet het voldoen aan:  de partij moet zich officieel laten registreren bij de Kiesraad, borg = 450 euro, als een partij daadwerkelijk meedoet word dit bedrag teruggeven  de partij moet in elke kieskring waar het wil meedoen een kandidatenlijst inleveren -> Nederland heeft 19 kiesdistricten  de partij moet in elk kiesdistrict waarin het wil meedoen de steunbetuiging van 30 Nederlanders hebben -> handtekening + paspoort  de partij moet 11.250 euro betalen, ze krijgen dit bedrag terug als ze 75 % van de stemmen halen die nodig zijn om 1 zetel te krijgen

evenredige vertegenwoordiging – alle uitgebrachte stemmen die worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels
voordeel: iedere stem telt even zwaar mee bij de verdeling van de zetels + trage
regeringsvorming (kleine kans op een meerderheid voor 1 partij) nadeel: veel kleine partijen kunnen een plaats krijgen in de volksvertegenwoordiging -> debatteren word onoverzichtelijk. Met zoveel partijen is het ook lastig om onderling afspraken te maken welke partijen in het dagelijks bestuur gaan zitten
kiesdrempel – een partij moet een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels -> nieuwe partij heeft vrij veel stemmen nodig om een plaats te verwerven in de Tweede Kamer (Duitsland) kiesdeler – de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor 1 zetel
voorbeeld: kiesdeler = 63333
9.5 miljoen / 150 = 63333
aantal gehaalde stemmen / kiesdeler = aantal zetels
districtenstelsel – het land word verdeelt in een aantal gebieden, de kandidaat die in een bepaald gebied de meerderheid van de stemmen haalt wordt afgevaardigd naar het landelijke bestuur
voordeel: de kiezers kennen de kandidaten beter
nadeel: de partij die totaal de meeste stemmen krijgt, kan wel het minste aantal zetels
krijgen + snelle regeringsvorming (grotere kans op meerderheid van 1 partij in een
parlement) Partijen hebben een verkiezingsprogramma – belangrijkste standpunten en opvattingen. Lijsttrekker – de persoon die als eerste op de kandidatenlijst is geplaatst . Hij of zij bepaalt het gezicht van de partij

Bij verkiezingsdebatten proberen de lijsttrekkers zich te richten op de zwevende kiezers = de mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen, en nu ook nog niet weten op welke partij ze gaan stemmen
Voorkeursstem – als mensen niet op de lijsttrekker stemmen, maar op een specifieke persoon van de kieslijst Hoofdstuk 2 het landsbestuur Politieke macht = het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten. Trias politica - scheiding van de drie machten, zodat misbruik kan worden voorkomen:  Wetgevende macht - stelt wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. Wetsvoorstellen worden meestal door een minister ingediend. Parlement beslist of het een wet wordt.  Uitvoerende macht - zorgt ervoor dat vastgestelde wetten ook precies worden uitgevoerd. Ministers zijn verantwoordelijk hiervoor (ambtenaren).  Rechterlijke macht - beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Macht is in handen van rechters -> minister van Justitie  (ambtenaren)  (pressie groepen) Ministers hebben de meeste politieke macht. Omdat zij de meeste wetsvoorstellen indienen, kunnen ze veel invloed uitoefenen. Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door
de Staten Generaal= 1e + 2e kamer = het parlement. Tweede kamer heeft 150 leden (fulltime baan) die rechtstreeks worden gekozen. Taken: 1. medewetgever
2. controleert de regering
Om dat te vervullen heeft de Tweede Kamer rechten: 1. stemrecht = wetsvoorstellen van de regering aannemen of verwerpen
2. amendement = wet niet verwerpen maar wijzigen
3. initiatief = zelf met wetsvoorstellen komen
4. budgetrecht = begrotingsvoorstellen aannemen, wijzigen, verwerpen
5. vragenrecht = regering moet binnen 3 week antwoorden op vragen uit de 2e kamer
6. interpellatie = bewindspersonen uitnodigen om in de 2e kamer uitleg te geven over het regeringsbeleid
7. motie = uitspraak doen over het beleid van een minister waarover de Kamer moet stemmen
8. enquête = mogelijkheid om zelfstandig een onderzoek in te stellen

De Eerste Kamer - senaat, heeft 75 leden (parttime werk) Taken: • wetsvoorstellen toetsen aan staatsrechtelijke normen en de normen van behoorlijke wetgeving. Eerste Kamer vervult dus de laatste controle. • Kan wetsvoorstellen alleen verwerpen of aannemen • Kan niet zelf wetsvoorstellen indienen
Beslissing van de Tweede Kamer weegt zwaarder (primaat ligt bij 2de kamer) dan de Eerste Kamer, omdat de 2e kamer rechtstreeks gekozen wordt, en de 1e kamer door de leden van de Provinciale Staten. Regering - staatshoofd + ministers
Ministerraad - de gezamenlijke vergadering van de ministers
Minister heeft een takenpakker, waarvoor hij staatssecretarissen aanstelt. kabinet - ministers + staatssecretarissen
Staatshoofd is onschendbaar, minister niet. Minister heeft eigen ministerie waar ambtenaren werken. Ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. minister zonder portefeuille – ministers die geen eigen ministerie hebben
NL is een constitutionele monarchie (staatshoofd door erfopvolging) met een democratisch parlementair stelsel. Het geheim van Huis ten Bosch = geheime adviezen van de koningin
Taken van de koningin: - Handtekening zetten onder alle wetten - Het voorlezen van de Troonrede op Prinsjesdag - Benoemen van de ministers en (in)formateurs - Het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbeleid. Een regering moet kunnen steunen op de meerderheid van de 2e Kamer. Anders kunnen wetsvoorstellen steeds worden afgewezen, en dan wordt het land niet bestuurd. In NL moeten altijd coalities worden gesloten, anders kan geen enkele politieke partij rekenen op 50% of meer van de Tweede Kamer. Na de verkiezingen: 1. vergaderen over mogelijke coalities
2. adviesronde. Koningin wijst de informateur (deze moet onderzoeken welke partijen het beste samen het kabinet kunnen vormen) aan. Partijen moeten overeenstemming bereiken over de hoofdlijnen van het te voeren beleid. Regeerakkoord onderschrijven waarin zij beloven niet dwars te gaan liggen bij beleidsvoornemens waar ze het eigenlijk niet mee eens zijn, maar die in het regeerakkoord zijn afgesproken. In de Troonrede worden de hoofdlijnen van het te voeren beleid uitgezet. In de Miljoenennota wordt exact aangegeven welke voornemens er zijn op elk beleidsterrein en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is. (begroting) 3. als de informateur er in slaagt om partijen bij elkaar te brengen, brengt hij verslag uit aan de koningin
4. koningin benoemt formateur (iemand die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen). De grootste partij levert meestal de minister-president. De anderen worden verdeeld over de ministeries. Er wordt gekeken naar het aantal zetels van een partij. Als een kabinet aftreedt zijn er twee mogelijkheden: 1. er wordt een (in)formateur benoemd, die de mogelijkheden voor de vorming van een nieuw kabinet onderzoekt. 2. er worden verkiezingen uitgeschreven om een nieuwe Tweede Kamer te kiezen. Het delegeren van bevoegdheden naar lagere overheden wordt gedaan omdat: 1. provincie en gemeente zijn beter op de hoogte van de situatie

2. provincie en gemeente staan dichter bij de burgers
Provincie maakt streekplannen, waarin staat aangegeven welke activiteiten in een gebied passen. Het rijk kan de provincie dwingen het streekplan te herzien, bij de plannen van het rijk moet de provincie zich neerleggen. Voor het bestuur van de provincie vinden eenmaal in de 4 jaar verkiezingen plaats. De gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten. (aantal leden afhankelijk van aantal inwoners) De leden van de Provinciale Staten kiezen uit hun midden het dagelijks bestuur = de Gedeputeerde Staten. De voorzitter van de PS en de GS is de commissaris van de koningin. (benoemd; officieel door de koningin, in praktijk door de minister van Binnenlandse Zaken) Gemeente staat het dichtst bij de burgers. Verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van het openbare leven in een gemeente. De streekplannen die door de provincie zijn opgesteld worden verder ingevuld door de gemeente door middel van bestemmingsplannen. Beleidstaken zijn vanuit Den Haag meer naar de gemeenten gedecentraliseerd. De achtergrond hiervan is dat de gemeente beter op de hoogte is van wat er in de gemeente afspeelt, dan het Rijk. Doormiddel van bestemmingsplannen detailleert de gemeente de streekplannen van de provincie. Het bestuur van de gemeente is de Gemeenteraad. De leden worden eens in de 4 jaar rechtstreeks gekozen. Het dagelijks bestuur bestaat uit het College van Burgemeester en Wethouders. (B&W) De wethouders hebben altijd deel uitgemaakt van de gemeenteraad = monisme
NL is nu overgestapt op dualisme = bevoegdheden van de wethouders en de gemeenteraad zijn gescheiden. B&W hebben nu een meer uitvoerende taak. Ook landelijk is er een dualistisch systeem. Leden van de regering staan als het ware buiten het parlement -> zij worden benoemd door de koningin
De burgemeester word voor 6 jaar benoemd, commissaris van de koningin draagt 1 kandidaat (gekozen door vertrouwenscommissie) voor bij de minister van Binnenlandse Zaken -> hij/zij beslist Hoofdstuk 3 politieke besluitvorming besluiten genomen zonder dat de 1e en 2e kamer zich over het besluit uit spreken -> Algemene Maatregel van Bestuur = AMvB, en bij Koninklijke Besluiten. AMvB´s - hebben betrekking op onderdelen van wetten die snel gewijzigd kunnen worden. Koninklijke Besluiten betreffen 1 specifiek geval. Ambtenaren die wethouders, gedeputeerden of ministers bijstaan, houden zich vooral bezig met beleidsvoorbereiding en beleidsuitvoering. (beleid = de bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren.) Ambtenaren zitten vaak veel langer bij een departement of bij een afdeling dan ministers, dus hebben ambtenaren veel meer specifieke kennis en ervaring -> vierde macht! Bureaucratie = een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagsstructuur
Ambtenaren moeten volgens vaste procedures werken, dat levert soms irritaties op. Naast de ambtenaren kunnen de ministers verschillende adviesorganen raadplegen. 1. Raad van State - Hoogste raadgevende regeringscollege. Wordt officieel voorgezeten door het staatshoofd. Benoemd door regering. -> advies geven over alle wetsvoorstellen + functie in de administratieve rechtspraak
2. SER = Sociaal-economische Raad - Adviseert de regering op sociaal en economisch gebied. 33 leden, 1/3 vertegenwoordigers van werknemersorganisaties, 1/3 van werkgeversorganisaties. Rest wordt benoemd door regering = Kroonleden. 3. WRR = Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid - Wetenschappelijke informatie verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden. Leden benoemd door regering. Adviseert over werkgelegenheid, minderhedenbeleid en ruimtelijke ontwikkelingspolitiek. 4. Onderwijsraad - Ziet er op toe dat een wetsvoorstel of een aangekondigde maatregel op onderwijsgebied een van de onderwijszuilen niet benadeeld of bevooroordeeld. 5. Planbureau´s - Wetenschappelijke instellingen die op basis van feiten proberen aan te geven wat de gevolgen zullen zijn van beleidsvoornemens. (Centraal Planbureau, Sociaal en Cultureel Planbureau.) Lobbyen = het via persoonlijk contact proberen steun te krijgen bij politici voor je belangen en standpunten. Er zijn 3 soorten pressiegroepen(5de macht): 1. belangengroepen die voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving opkomen. (consumentenbond, vakbonden, werkgeversorganisaties) 2. actiegroepen die zich voor korte tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. 3. actieorganisaties die zich voor langere tijd inzetten voor één duidelijke kwestie. (Amnesty, Greenpeace) vrijwilligers en betaalde beroepskrachten -> politiek proberen te beïnvloeden, ze zijn professioneler dan de actiegroepen
Vb: een krant ontdekt dat een ambtenaar van een ministerie een kritisch onderzoeksrapport over de geluidsnormen op Schiphol heeft laten verdwijnen. Massamedia oefent invloed uit op de politieke besluitvorming, d.m.v.: 1. de informatie functie: De krant bericht hierover omdat Schiphol een belangrijke kwestie is. 2. de spreekbuisfunctie: de krant laat verschillende mensen aan het woord. 3. de agendafunctie: een journalist vd krant heeft zelf ontdekt dat het rapport is weggemoffeld. De media signaleren in het algemeen welke problemen er leven. Soms dragen ze situaties aan waarmee politici zich nog nauwelijks hebben beziggehouden. 4. de commentaarfunctie: de krant zal ongetwijfeld in een redactioneel commentaar zijn mening over de kwestie geven. 5. de controlerende functie: het beleid van de verantwoordelijke minister wordt kritisch bekeken. Door deze functies kun je merken dat we in een democratie leven; in een dictatuur zullen ze nooit op deze wijze worden vervuld. Veel politieke kwesties komen vanuit de samenleving. De systeemtheorie: 1. invoer; input. Samenleving brengt eisen en wensen naar voren. Soms ontstaat er dan een media-explosie = als veel kranten en tv-programma´s uitgebreide berichtgeving geven over de kwestie -> dan kunnen de politici er niet meer omheen. 2. omzetting; conversie. Als de pers voldoende aandacht besteed aan een kwestie, komt die vanzelf op de politieke agenda. Politici moeten dan een standpunt innemen. Ambtenaren onderzoeken de vraag en brengen advies uit = beleidsvoorbereiding. Vervolgens kiezen ze een methode hoe ze de kwestie gaan oplossen = beleidsbepaling. -> minister komt met een wetsvoorstel -> stemming 1ste en 2de kamer

3. uitvoer; output. Ambtenaren moeten er voor zorgen dat de wet wordt uitgevoerd. 4. terugkoppeling; feedback. Besluiten roepen altijd reacties op in de samenleving. Als de maatregel niet het gewenste effect heeft, kan men het nog aanpassen. Het proces van politieke besluitvorming kan ook aan de hand van het barrièremodel worden geanalyseerd. Barrièremodel is gebaseerd op het idee dat er verschillenden weestanden, barrières, overwonnen moeten worden, vóór een wens resulteert in overheidsbeleid. Barrières - Betrokken actoren (= buurtbewoners, de politie in een politiek proces) 1. brede bekendheid geven aan een maatschappelijk probleem
Burgers, actievoerders, belangengroepen, massamedia
2. het ontstaan van een politieke discussie
Politieke partijen, leden van de 1e en 2e kamer. 3. keuze en formulering van het besluit
Ministers, staatssecretarissen, ambtenaren, adviescommissies, leden van de 1e en 2e
kamer
4. uitvoering van het besluit
Ministers, staatssecretarissen, ambtenaren. Barrièremodel met barrières
1. wensen en behoeften in de samenleving -> anderen moeten dit herkennen als politieke wensen. 2. Als een politieke partij achter de eisen gaat staan -> politieke agenda, gewonnen als de meerderheid in de volksvertegenwoordiging voor de wensen is
3. wettekst (=formuleren van de besluiten) maken
4. uitvoering. Als een wet niet aan de bovenstaande 3 eisen voldoet zal er een probleem ontstaan -> invloed mensen -> opnieuw besluitvorming
Omgevingsfactoren = factoren die niet DI-RECT onderdeel van het probleem vormen, maar wel een rol spelen in de besluitvorming. − Demografische factoren; samenstelling van de bevolkingsopbouw (vergrijzing) − Ecologische factoren; de wisselwerking tussen mens en milieu (luchtvaart) − Culturele factoren; die bepaald worden door de geschiedenis van een land en de daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken − Economische factoren; die de economische mogelijkheden van een land bepalen. − Technologische factoren; die de technologische ontwikkeling in een land beïnvloeden. − Sociale factoren; de wijze waarop een samenleving in sociaal opzicht georganiseerd is − Internationale factoren; de invloed die de buitenlandse wetgeving, regels en initiatieven op een land hebben
Hoofdstuk 4 politieke stromingen en partijen Overheid voert de collectieve belangen uit. = een aantal taken waarover de burgers eens zijn dat ze belangrijk zijn en die niet, of niet zo goed door de burgers zelf geregeld kunnen worden. -> in ruil voor deze diensten van de overheid -> burgers aanvaarden vrijwillig een bepaalde mate van dwang
Het maakt niet uit wie de collectieve belangen uitvoert qua de kwaliteit, maar wel qua financiering -> belasting voor diensten (of in sommige landen tol, voor wegennet) Solidariteitsprincipe = ongeacht het gebruik betaalt iedereen mee (brandweer) Politieke opvatting = de ideeën die mensen over de inrichting en samenleving hebben
Nachtwakersstaat = de overheid zorgt voor de veiligheid van de burgers en hun eigendommen, maar houdt zich verder afzijdig (zorg bijvoorbeeld) Ideologie= het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Een ideologie heeft duidelijke standpunten over  Normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moeten gelden. (vrouwen mogen zelf beslissen over een abortus)  Sociaal-economische verhoudingen van de samenleving, waarbij de opvattingen over een rechtvaardige verdeling van welvaart centraal staan. (heeft iedereen recht op minimumloon?)  De gewenste machtsverdeling in de samenleving. (moet de directie altijd beslissen) Progressief = vooruitstrevend. Politici benaderen de gebreken in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen en hebben daarom vaak contacten met actiegroepen. (drugsgebruikers hulp verlenen) Conservatief = behoudend. Politici benaderen vooral datgene wat al bereikt is. Meer aandacht voor traditionele waarden en normen als gehoorzaamheid en trouw. Houden graag de regelingen bij het oude. (geen drugs acceptatie meer) Reactionair = achteruitstrevend. Oude regels die al vervangen zijn door nieuwe, weer vervangen door de oudste. Links sluit aan bij progressief. Links benadrukt ook het uitgangspunt van gelijkwaardigheid. Komt op voor mensen met achterstandspositie. Overheid moet actief optreden. Rechts sluit aan bij conservatieve uitgangspunten. Legt nadruk op persoonlijke en economische vrijheid. Passieve overheid. Mensen moeten zich kunnen onderscheiden van elkaar. Vroeger waren partijen heel links en heel rechts. Geen midden partijen. Nu wel! Liberalisme = ieder individu moet zich zo goed mogelijk kunnen ontplooien; wat goed is voor het individu, is goed voor de maatschappij. Mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheden, verdraagzaamheid. • Economische vrijheid – niet te veel bemoeienis met de handel en industrie van de overheid -> nachtwakersstaat • Politieke vrijheid - Scheiding tussen kerk en staat (Trias politica) geen gelijkheid • Rationalistisch individualisme - Als iedereen zijn eigenbelang nastreeft, is dat voor de gehele samenleving het beste. Progressief -> later meer conservatief
Socialisme = mogelijkheden voor burgers om zich goed te ontplooien, zijn ongelijk verdeeld. Streven naar gelijkheid -> bezittingen eerlijk verdeelt, dit trok arbeiders
Verelendungstheorie – daarin voorspelde Marx de ondergang van het kapitalisme
Revolutionaire socialisten: latere communisten. Geloofden niet in de democratische weg. Ze wilden maatregelen nemen om het socialisme dichterbij te brengen: • Onteigening van grond • Centralisatie van banken en transport in handen van de staat • Nationalisatie van fabrieken en productiemiddelen, gemeenschappelijk plan voor de landbouw. • Gelijke arbeidsdwang voor iedereen • Openbare kostloze opvoeding van kinderen, en verbod op kinderarbeid
Sociaal democraten: Geloofden niet in een revolutie. Wilden de socialistische maatschappij in kleine stappen bereiken. Confessionalisme = mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. God heeft een bedoeling met de wereld. Verschillen tussen mensen zijn er niet voor niets. Men moet samenwerken -> Organische staatsopvatting. Christelijke groepen = geloof, naastenliefde, harmonie -> tegenwoordig, pleit het CDA voor een zorgzame samenleving. De staat moet de mensen niet te veel uit handen nemen, geen individualisme (liberalen) en geen staatsbemoeienis (sociaal-democraten) Rechts-extremisme = stroming die uitgaat van de ongelijkheid van mensen. Eigen volk is superieur, voor een ander volk is geen plaats. (-> NSB) Ecologische stroming = economische waarden worden ondergeschikt gemaakt aan ecologische waarden. Overheid een grote rol omdat alleen zij de belangen van het milieu kan waarborgen. (-> Groenlinks) Pragmatisme = juist niet gebaseerd op een ideologie. De burgers moeten meer zeggenschap krijgen -> er moet naar hen geluisterd worden. Ze zijn opzoek naar het haalbare -> eenvoudige oplossingen voor allerdaagse problemen (-> D66 & LPF) Politieke partij is géén actiegroep, géén belangenvereniging. Politieke partij bemoeit zich met de inrichting en het bestuur van de samenleving als geheel. Ze hebben een aantal functies voor het proces van politieke besluitvorming: Meningsvorming
Informatie

Integratie
Participatie
Selectie van kandidaten
Politieke partijen
CDA
Mensen moeten zichzelf zoveel mogelijk gezamenlijk redden. De maatschappij wordt gedragen door het maatschappelijke middenveld. Politiek Midden!! Gezin vormt de basis van onze samenleving. o Arbeidsvoorwaarden vaststellen door werkgevers en werknemers organisaties. o Meer betaald zorgverlof
o Meer mensen voor elkaar zorgen. Later pas de overheid inschakelen. o Meer regelvrijheid voor de scholen
o Opname van het recht op veiligheid in de Grondwet
o Strengere aanpak van het misbruik van uitkeringen
o Vrouw niet alleen beslissen over abortus
o Minister voor Gezinsbeleid
PVDA
Eerlijke spreiding van macht, kennis en inkomen. Overheid moet de zwakkeren beschermen. o Progressieve belastingheffing en eigen bijdragen naar draagkracht
o Sterke sturing van de economie door de overheid om massale werkloosheid tegen te gaan
o Een snellere stijging van de lage inkomens dan van de hoge

o Het verlenen van kiesrecht voor alle politieke organen voor buitenlanders die langer dan 5 jaar legaal in ons land verblijven. o Het streven naar meer plaatsen voor kinderopvang
o De wens om door te gaan met de experimenten om gratis harddrugs te verstrekken
o Het instellen van een minister van Milieu
VVD
Liberale stroming. Samenleving gedijt het best als de individu zich zo goed mogelijk kan ontplooien. Overheid moet zo min mogelijk ingrijpen zodat de persoonlijke en economische vrijheid niet worden aangepast. o Bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de loonkosten
o Meer nadruk op particulier natuurbeheer
o Het bouwen van extra wegen en de verlaging van de belasting op benzine
o Een versobering van de gevangenissen en het onderbrengen van meer gevangenen in 1 cel. o Een versterking van de inlichtingen en veiligheidsdiensten. SP
Werkt ook di-rect voor de mensen met gezondheidscentra. o Mensen in achterstandsituaties, ouderen met alleen AOW, asielzoekers, mensen met een minimumloon, enzovoort, verdienen extra hulp en aandacht. o Nivellering van de inkomens
o Een kritische houding
o Het streven naar gelijke toegang tot het onderwijs voor iedereen. o Een betere voorbereiding van gedetineerden op hun terugkeer in de maatschappij

o Het opzeggen van het lidmaatschap van de NAVO
Lijst Pim Fortuyn, LPF
Na een breuk tussen Pim en Leefbaar Nederland. Protestpartij op het beleid van Kok. o Grote bezuinigingen bij de overheid door het aantal ambtenaren te verminderen
o Minder beperkende regels voor ondernemers
o Burgermoed moet beloond worden
o De komst van een nieuw zorgstelsel dat de concurrentie bevordert
o Het privatiseren van de gevangenissen
o Dat nieuwkomers pas na 10 jaar Nederlander kunnen worden
Groenlinks
Aantal kleinere progressieve partijen. Veel gemeenten maakt GL deel uit van B&W. o De bescherming van het milieu verdient in ons land een hogere prioriteit dan economische groei
o Bedrijven moeten worden gedwongen schoner te produceren. o Bezuinigingen op defensie-uitgaven en het leger inzetten voor humanitaire activiteiten
o Uitbreiding van het openbaar vervoer als alternatief voor het autogebruik
o Beperking van de groei van de luchtvaart

o De legalisering van softdrugs
Democraten66, D66
o het invoeren van het districtenstelsel
o het direct kiezen van de burgemeesters en minister-president
o het waar mogelijk vervangen van gevangenisstraffen door alternatieve straffen. o Extra investeringen voor technologische innovatie door de overheid
o Belastingkortingen om werken aantrekkelijker te maken
o Bij economische groei extra geld voor milieubeleid vrijmaken
o De invoering van kleinere scholen
Klein Rechts, KR
Ideologische partijen zoals de Christenunie, SGP. o Eerbied voor het ongeboren leven zodat de vrouw niet zelfstandig over abortus mag beslissen, en euthanasie is niet toegestaan
o Een overheid die strikt volgens de Bijbel regeert
o Zeer zware straffen voor moord
o Samenwonen mag nooit gelijk worden gesteld aan het huwelijk
o Aanleren van waarden en normen
o De afwijzing van een sollicitatieplicht voor alleenstaande ouders

o Een verplichte winkelsluiting op zondag
o Dat NL binnen de EU een herkenbare staatkundige eenheid blijft. Hoofdstuk 5 knelpunten in de democratie Opkomstplicht = mensen hadden niet alleen het recht om te stemmen, maar ook de plicht om er gebruik van te maken. Als de opkomst laag is, komt de legitimiteit van het bestuur in gevaar = het is lastig om vast te stellen of het voorgestelde beleid overeenkomt met de wil van de bevolking. (Europees Parlement vaak heel laag) Politici stonden te ver weg van de burgers; in een ´Haagse kaasstolp´. Dit werd versterkt door politieke taboes = zaken waarvan de politici vonden dat je er niet in het openbaar over moest praten. Burgers ontevreden over het politieke bedrijf omdat ze vonden dat: o De politieke cultuur gekenmerkt wordt door weinige democratische methoden, bijv achterkamertjespolitiek. o De dualistische verhoudingen tussen regering en parlement niet werden gepraktiseerd. o De regering niet in staat was oplossingen te bieden waar de burgers op zaten te wachten. Koehandel = ´´als jullie ons steunen bij dit wetsvoorstel, dan steunen wij jullie bij dat wetsvoorstel´´. Partijdiscipline = partijen kunnen nog wel discussiëren, maar de uitkomst ligt al vast in het regeerakkoord. Paars kabinet = PvdA & VVD & D66, CDA niet in de coalitie. In tijden van onvrede ontstaan vaak nieuwe politieke bewegingen die vinden dat burgers meer invloed moeten krijgen. Bijv: D66
Pim Fortuyn had al jaren zijn ongenoegen over het Haagse beleid geuit. Hij zei wat hij dacht. De al gevestigde partijen wisten niet wat ze met Pim moesten. Vlak voor de 2e kamer verkiezingen werd Fortuyn vermoord. Mensen hadden verdriet. LPF haalde de grootste verkiezingsoverwinning ooit!! (26 zetels). PvdA halveert, CDA grootste partij. CDA kabinet met VVD en LPF. Dit kabinet was al snel gevallen. PvdA veranderde alles, en daardoor weer grote winst: van 23 naar 42 zetels. LPF van 26 naar 8. toch bleef de vraag of de partijen in staat zouden zijn de vernieuwingen door te voeren waar de kiezer zo nadrukkelijk om gevraagd had. Om de hele politieke structuur te veranderen is het niet noodzakelijk dat de regels veranderen, een andere opstelling van ministers en politici kan al leiden tot meer open discussie en dualisme. Referenda: o Raadplegende referendum = de bevolking kan haar mening geven, maar de uitslag is niet bepalend. o Bindende referendum = uitslag is wel bepalend voor het uiteindelijke besluit. o Raadgevende correctieve referendum = bevolking kan advies geven om een eerder genomen besluit te corrigeren. Ook nadelen aan referenda: twijfels of alle problemen zich lenen voor volksraadpleging. Lijsttrekkers voor 2e kamer zijn bekend bij de mensen, de anderen op de lijst niet. Bijvoorbeeld uit eigen regio. D66 wil een gekozen burgemeester.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.