Politieke besluitvorming

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas havo | 4920 woorden
  • 24 april 2007
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Politieke Besluitvorming: Hoofdstuk 1 Politiek

Politiek: De inhoud van het overheidsbeleid en de wijze waarop dit beleid tot stand komt.

Politieke besluit drie niveaus:
• De Gemeente
• De provincie
• Het rijk (hele land)
• Allen in Amsterdam bestaat een vierde namelijk de stadsdeelranden, die besluiten wat er in de wijken moet gebeuren.

Overheid neemt beslissingen voor allen inwoners van het land die te maken hebben met:
• Openbare orde en veiligheid: bijv. meer blauw op straat.

• Buitenlandse zaken: Bijv. het sturen van militairen naar een vredesoperatie in een land dat door oorlog verdeeld is.
• Welvaart: bijv. ervoor zorgen dat er meer banen voor jongeren zijn
• Welzijn: Bijv. wachtlijsten in ziekenhuizen wegwerken.
Voor de uitvoering van deze beslissingen / plannen betalen de burgers allemaal belasting.

Hoe kun je invloed uitoefenen op de politiek? Door;
• Stemmen.
• Lid worden van een partij -> invloed op het verkiezingsprogramma of jezelf verkiesbaar stellen voor de 2e kamer of de gemeenteraad.
• Contact opnemen met politici -> Wethouders hebben vaak een spreekuur, maar vaak zijn politici gewoon telefonisch te bereiken en kun je op deze manier in contact komen met de politiek. Lobbyen heet dat.
• Een verzoek indienen -> De gemeenteraad, provinciale staten en de wethouder zijn verplicht jouw verzoek te bespreken en te beantwoorden. Je kan ook spreektijd aanvragen voor een commissie vergadering van de gemeenteraad.
• De pers benaderen -> kan tot gevolg hebben dat de tweede kamer of de gemeenteraad zich met de kwestie gaan bezighouden.

• Lid worden van een actiegroep ->
• Burgerlijke ongehoorzaamheid -> Het openlijk de wet overtreden met het doel politici te overtuigen dat een genomen besluit fout is.
• Gerechtelijke procedure -> Door het indienen van een bezwaarschrift kun je zaken als bijv. de aanleg van een snelweg jaren laten vertragen.

Hoofdstuk 2 Politieke stromingen en partijen

Stroming: een geheel van opvattingen.

Ideologie: het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.

Ideologieën hebben duidelijke standpunten over:
• Normen en waarden -> vooral over de mate van persoonlijke vrijheid die moet worden toegestaan. (denk aan abortus, leeftijdsgrens roken en alcohol)
• De gewenste sociaal-economische verhoudingen van de samenleving -> Bijv. over de rechtvaardige verdeling van welvaart. Het verschil tussen arm en rijk.
• De gewenste machtsindeling in de samenleving -> bijv. werknemer recht op inspraak via O.R. De directie moet altijd beslissen??

Progressief: Vooruitstrevend. De maatschappij willen veranderen. De politici

benadrukken de tekortkomingen in de samenleving en pleiten voor grondige veranderingen. (bijv. met hulp van actiegroepen. Negatieve ontwikkelingen willen bijsturen met maatregels.)

Conservatief: Behoudend. Willen alles houden bij het ouden. Handhaven traditionele
normen en waarde. Dus zo streng mogelijke aanpak drugsgebruik bijv. (bijv. contacten met kerkelijke organisaties en gezaghebbende instanties)

Reactionair: achteruitstrevend. Nieuwe regels weer willen vervangen door de oude
regels!!

Links: Progressief -> komt op voor mensen met een achterstandspositie -> iedereen
gelijke kansen (onderwijs, inkomsten en werk. )

Rechts: Conservatief -> legt nadruk op bescherming van de persoonlijke en
economische vrijheid -> tegen een te grote gelijke behandeling van mensen -> iedereen moet zo veel mogelijk zijn eigen zaakjes regelen -> volgens rechts: als de inkomsten te veel gelijk zijn verdwijnt de prikkel hard te werken en initiatief nemen.

Links en rechts uit Franse parlement ; conservatieve confessionele zaten altijd rechts aan de parlementstafel, andere links.

Liberalisme: Rechts

Ontstond in eind 18e eeuw in frankrijk. Ten tijde van de franse revolutie. De burgers kwamen in opstand tegen de almacht van koning en adel.
Vrijheid, gelijkheid en broederschap stonden centraal.
De staat moest zo min mogelijk beperkingen opleggen en dienstbaar zijn aan het ideaal van de persoonlijke vrijheid. De aanhangers vond je in deze tijd vooral onder de kooplieden en fabrikanten. Die wilden lekker hun gang gaan.
Overheid moet zich beperken tot een aantal klerenzaken: defensie, onderwijs en de bescherming van de rechtstaat en de klassieke grondrechten.
Ze accepteren de zorgstaat allen als de uitkeringen zo laag mogelijk blijven en de vrijmarktindustrie niet in gevaar komt.
VVD is de meest kenmerkende liberale partij.

Vrijheid: De meeste Europese landen waren eeuwenlang onder dictatuur geweest met een vorst als machthebber. Mensen, vooral rijkere wilde hun leven zelf
inrichting geven maar werden daarin beperkt door absolute macht van koning en adel. Ook wilde ze meer politieke macht.

Socialisme: Links
• Ontstond ook in de 19e eeuw als reactie op het Liberalisme. En als gevolg op de slechte arbeidersomstandigheden in de 19e eeuw. Ziek geen geld, lange werkdagen, weinig loon. Overheid moet hiertegen optreden.
• Gelijkheid of gelijkwaardigheid als uitgangspunt.

Communisme: komt voort uit een radicaal deel van de socialisten. bijv. Karl Marx dacht dat de kapitalistische fabrikanten de arbeiders altijd zouden blijven uitbuiten. Volgens hem zouden de arbeiders in opstand komen en vanzelf de productie middelen (fabriek, grond en kapitaal) in handen van de gemeenschap brengen.

Het communisme werd in de 19e eeuw erg populair.
Communistische landen waren, China, Cuba, Rusland, en landen in Oost Europa.
Communisme werkte in praktijk toch iets minder goed. De staat kreeg alles in handen. Productiemiddelen maar ook macht!! Bevolking niet langer uitgebuit door de fabrikanten maar onderdrukt door de overheid. Gelijkheid en gelijkwaardigheid waren toen echter ver te zoeken.
Gorbatsjov zorgde voor het uitvallen van het communisme in Rusland, daarna volgde meer landen in oost Europa.

Sociaal Democraten: Links naar het midden toe
• Zijn niet tegen particulier initiatief maar is wel voor het ondersteunen en beschermen van de zwakkeren door de overheid.
• Kennis, inkomen en macht meer verspreid onder de bevolking.
• Zaken langs de democratische weg bereiken.
• Zijn voor actieve rol van de overheid op sociaal economisch gebied. Voor een verzorgingsstaat, is een goed middel, zo worden de sociale grondrechten als recht op werk, huisvesting, gezondheidszorg en onderwijs wettelijk vastgelegd .
• Grootste partij: PvdA

Christen Democraten: Midden positie
• Benadrukken de gezamenlijke verantwoordelijkheid die beide groepen (links en rechts) hebben om samen te zorgen welvaart en goede arbeidsvoorwaarden.
• Streven naar samenleving op christelijke grondslag. Belangrijk zijn ; geloof, naasten liefde en harmonie.

• In de ideologie is niet de mens het belangrijkste maar God
• Rentmeesterschap is een belangrijk beginsel: De overheid dient de door god in bruikleen gegeven aarde op zorgvuldige wijze te beheren.
• De overheid voert alleen taken uit die niet door andere instituten in de samenleving kunnen worden verricht, zoals het handhaven van de openbaren orde en de verdediging van de landsgrenzen. De overheid heeft een aanvullende rol dus.
• Zorgzame samenleving i.p.v. verzorgingsstaat. (komt uit hun uitgangspunt van gespreide verantwoordelijkheden.) Voor elkaar verantwoordelijkheid en verzorging nemen. de staat moet mensen niet te veel uit handen nemen.
• CDA = Grootste partij!

One - issuepartijen:
• richten zich op één aspect van de samenleven en daar hebben zij een duidelijk standpunt over.

Protestpartijen:
• Ontstaan uit onvrede met de bestaande politiek.
• D66 is ontstaan als protest partij. Ze waren het niet eens met de huidige politiek. Vonden dat de ministers te veel onderling regelde en dat de burgers dus te weinig inspraak hadden. (Bij D66 ontbrak een echt ideologie)
• Aan het begin van deze eeuw kwamen er nog twee protestpartijen op ->LPF en Leefbaar Nederland.
• LPF Vond ook dat er te veel in achterkamertjes onderlinge politieke afspraken werden gemaakt en dat er niet echt werd gekeken naar wat er nu echt speelde.
• LPF stelde een nieuwe politiek voor waar meer ruimte was voor discussie en debat. Basis ; geen ideologie maar kritiek op de zittende partijen.

Politieke Besluitvorming: Hoofdstuk 3 Rechtstaat en democratie.

Onafhankelijke staat:
• Er is een vast grondgebied of territoir.
• Op dit grondgebied woont een bevolking
• Er wordt een vorm van gezag uitgeoefend.

Gezag = Je accepteert dat er iemand boven je staat. (wij , Nederland, accepteert dat de overheid boven ons staat, we accepteren de macht van de overheid eigenlijk)

Macht = het vermogen om je wil aan anderen op te leggen (eventueel tegen hun zin).

Dictatuur = Een staat waarin alle politieke macht in handen is van één persoon of een klein
groepje mensen. (In Cuba, Noord Korea of Libië kan de regering ongecontroleerd hun gang gaan)

Rechtstaat: (Democratische regeervorm) -> De macht van de overheid wordt beperkt en de verhoudingen tussen burgers en overheid is wettelijk vastgelegd.
Of -> Een rechtstaat is een staat waarin de overheid is gebonden aan wettelijke regelt en waarin de bevolking beschikt over politieke en sociale rechten.

Democratie: een staatsvorm waarbij de bevolking invloed heeft op de politieke besluitvorming. (demos = volk, kratie = regeren)


Kenmerken van een rechtstaat:
• Er is een grondwed
• Burgers hebben grondrechten
• Er is een scheiding van verschillende machten

In Nederland kan de overheid niet zelf besluiten wat ze willen:
• Ze moeten zich houden aan de grondwet
• Vrijheid overheid beperkt door de kiezers. Bevolking kiest volksvertegenwoordiging bij de verkiezingen. Zij controleren de overheid. Bevolking vertrouwd daarop.
• De overheid wordt goed in de gaten gehouden, gevolgd, door de media. Zeggen of doen ze iets verkeerd zal hij of zij dit in de media, op tv bijv. moeten uitleggen, wat hij of zij hiermee precies bedoeld.

Absolute macht: aan niemand verantwoording af hoeven leggen. Er was geen enkele
vorm van gecontroleerde democratische besluitvorming. Het volk had niets te zeggen.

Grondwet (constitutie) = om de burgers te beschermen tegen de willekeur van de overheid.

In de grondwet staan:

• de regels waaraan de overheid zich moet houden
• de manier waarop ons democratische stelsel is geregeld
• de rechten en plichten van de koningin
• de bevoegdheden van politie en leger bepaald

Grondrechten = mensenrechten
• Vrijheidsrechten: mensen mogen hun eigen godsdienst hebben, eigen mening uiten en publiceren, mensen mogen wonen en werken waar ze willen, vergaderingen organiseren. -> om de vrijheid van burgers: voor de wet gelijk behandeld worden.
• Politieke grondrechten: Burgers zelfde invloed uit te oefenen op de wijze waarop hun land worde geregeerd -> stemmen en verkiesbaar stellen., demonstreren en partij oprichten. Mag iedereen. Elke stem weegt even zwaar.
• Sociale grondrechten: iedere burger recht op -> woonruimte, werk, medische hulp, vold. voedsel, onderwijs…etc. In geval van ziekte, ouderdom of werkloosheid kan iedereen aanspraak doen op de sociale voorzieningen.

Sociale rechten: rechten die bedoeld zijn om het leven van de inwoners te verbeteren
(zijn officieel niet verplicht)

Politieke macht: het vermogen om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten.

Trias politica = de scheiding der machten in drie onderdelen:

• De wetgevende macht: Stelt de wetten vast waaraan de burgers zich moeten
houden. -> taak van de regering en het parlement samen.
• De uitvoerende macht: zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten goed
worden uitgevoerd -> taak van de ministers. Zij geven de richtlijnen aan hun ambtenaren of instantie die de wet moeten uitvoeren.
• De rechterlijke macht: beoordeeld of de wetten goed worden nageleefd ->
taak van de rechters. Kijken of iemand de wet overtreed en kunnen zo’n overtreder straffen.

Directe democratie: bijv. iedereen samen op een groot stadsplein en dan met z’n alle bij elkaar meteen stemmen op belangrijke beslissingen. (direct je stem uitbrengen) Komt nog uit de Griekse tijd.

Referendum = Een volksstemming over een wetsvoorstel. (overblijfsel directe democratie)

Voordelen referendum:
• De bevolking wordt meer betrokken bij de politiek
• De politici zijn beter op de hoogte van de mening van de bevolking over een kwestie.

Nadelen referendum:
• Het is moeilijk om een duidelijke en volledige vraagstelling op te stellen waar allen ja of nee op geantwoord kan worden.
• Het is duur en organisatorisch om regelmatig een referendum te houden
• Er kunnen ook referenda gehouden worden over extreme denkbeelden (fascistische ideeën bijv.)of niet realistische maatregelen (belasting afschaffen bijv.) Is dit wenselijk??


Indirecte democratie: het volk neemt niet zelf beslissingen maar laat dit aan verkozen vertegenwoordigers over.

Parlementaire democratie = indirecte democratie waarbij het parlement de belangrijkste beslissingen neemt.

Constitutionele monarchie: In de uitvoeding van haar taken moet de koningin zich houden aan de grondwet. (de grondwet geeft in Nederland de koningin weinig macht. De ministers zijn de verantwoordelijke)

Monarchie: een staatsvorm met een koning of koningin als staatshoofd.

Hoofdstuk 4 Verkiezingen en kabinetsformatie

Politieke bestuursorganen waar wij voor stemmen:
• Het Europees Parlement
• De Tweede kamer
• De Provinciale staten -> indirect via provinciale staten kiezen we de 1e kamer. Verdeling zetels word afgeleid uit deze verkiezingen.
• De gemeenteraden
• De stadsdeelraden (in bijv. A’dam en R’dam)

Actief kiesrecht = Stemmen -> als je Nederlander bent, 18 + bent. (buitenlanders die langer dan 5 jaar in Nederland wonen hebben alleen passief en actief kiesrecht bij de gemeenteraadverkiezingen.)

Passief kiesrecht = Je verkiesbaar stellen. Je moet hiervoor Nederlander en 18 + zijn.


Politieke partij die mee wil doen met de tweede kamer moet voldoen aan 4 voorwarden:
1. Officieel laten registreren -> waarborgsom van 450,- Euro dat je terug krijg als je ook daadwerkelijk aan de verkiezingen meedoet.
2. In elke kieskring waar de partij mee wil doen moet hij een kandidatenlijst inleveren. (Nederland heeft 19 kiesdistricten)
3. In elk kiesdistrict waar de partij mee wil doe moet hij een steunbetuiging van 30 Nederlanders hebben. 30 Nederlanders moeten zich met paspoort melden op het gemeente huis in hun regio om daar hun handtekening te zetten.
4. Partij moet 11.250,- Euro betalen. Dit bedrag staat vast en is onafhankelijk van het aantal kiesdistricten waar je meedoet. De partij krijgt het bedrag terug als het 75 % van de stemmen haalt die nodig is voor 1 zetel in de Tweede kamer.

Verkiesprogramma: Hierin staan de belangrijke plannen en opvattingen van de partij in vermeld.

Lijsttrekker: De persoon die voor de partij als eerst op de lijst van kandidaten staat geplaatst. Hij/zij bepaald tijdens de campagne het gezicht van de partij .

Lijsttrekkers van de grotere patijen zie je vaak in de weken voor de verkiezingen veel op TV. (programma’s voor politieke partijen, interviews, discussieprogramma’s, spelletjes, talkshows en debatten)
Voorafgaand aan de verkiezingen beloven de lijstrekkers dat ze veel dingen zullen veranderen. Na de verkiezingen kan de lijsttrekker niet alles wat beloofd is waarmaken. In de onderhandelingen verdwijnen vaak verkiezingsbeloften. Iedereen moet een beetje water bij de wijn doen.

Evenredige vertegenwoordiging: Zetels worden verdeeld op basis van alle uitgebrachte stemmen in het hele land.


Kiesdeler: De hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor het halen van 1 zetel.

Kiesdrempel: bepaald percentage stemmen dat behaald moet worden om een zetel te krijgen.

Let op !!
Bij de verkiezingen stem je niet op een gehele partij maar op een persoon van een partij. Je hoeft niet op de persoon boven aan de lijst te stemmen. Ja kan ook op de middelste of laatste stemmen. Omdat iemand als persoon gekozen wordt kan hij of zij als minister uit de patij stappen maar toch minister blijven en zelf lid worden van een andere partij als hij of zij dat wil.

Zwevende kiezers zijn:
• De mensen die niet op een vaste partij stemmen, maar geregeld van partij wisselen.
• Mensen die ontevreden zijn over de partij waar zij vorige keren op stemden en nog niet weten op welke partij zij nu willen stemmen.
• Mensen die nog nooit gestemd hebben. Hieronder zitten veel jongeren die voor het eerst mogen stemmen bijvoorbeeld.

Kabinet: alle ministers en staatssecretarissen samen.

Staatssecretaris: Een staatsambtenaar die als assistent minister fungeert.

Kabinetsformatie: De onderhandelingen over welke partijen ons land gaat besturen. Geen enkele partij heeft de absolute meerderheid en die is wel nodig om ons land te kunnen regeren.
Doel kabinetsformatie = een aantal bekwame bestuurders, ministers en staatssecretarissen vinden die:

• het globaal eens zijn over het toekomstige beleid
• samen de steun hebben van de meerderheid van de Tweede kamer. Het parlement moet namelijk besluiten van het kabinet goedkeuren. Als de kamerleden het kabinet niet steunen bestaat de kans dat de kamer allerlei plannen van het kabinet afwijst. Daarom het streven dat 76 leden het kabinet vormen in de Tweede kamer. (de helft + 1!)

Kabinetsformatie verloopt in acht stappen:

1. De Koningin krijgt advies. Vice - voorzitter van de Raad van State + Voorzitters + Eerste en Tweede kamer + leiders van de grootste partijen , die zojuist gekozen zijn in de Tweede kamer gaan op bezoek bij de koningin en adviseren haar wie het best kan onderzoeken welke politieke partijen samen het kabinet gaan vormen -> de informateur.
2. De koningin benoemt een informateur. Deze politicus gaat kijken naar welke partijen samen een meerderheid hebben in de tweede kamer. De informateur is meestal afkomstig uit de grootste partij. Soms kunnen er ook 2 informateurs aangesteld worden. Informateur krijgt als opdracht een kabinet samen te stellen dat steunt op een zo groot mogelijke meerderheid in het parlement. (een meerderheidskabinet.)
3. De informatie.
- De informateur overlegt met de leiders van de partijen die ongeveer dezelfde ideeën hebben. De informateur probeert de verschillen uit de weg te ruimen. De partijen moeten dan bereid zijn compromissen te sluiten.
- Als dat lukt wordt er een coalitie gevormd. (een samenwerkingsverband tussen twee of meer partijen)
- Aan de hand van de onderhandelingen tussen de coalitiepartijen stelt de informateur een regeringsakkoord op, waarin de coalitiepartijen de hoofdlijnen aangeven die ze de komende tijd willen voeren

4. De informateur gaat terug naar de koningin. Na afloopt brengt de informateur verslag uit aan de koningin. Is het hem niet gelukt dan stelt de koningin een nieuwe informateur aan.
5. De koningin benoemd een formateur. Die moet zorgen dat hij ministers en secretarissen vind die het regeerakkoord uit willen voeren.

6. De formatie. De formateur overlegt met de coalitiepartijen over de verdeling van ministers en staatssecretarissen. Hoeveel ministerposten krijgt elke patij. Meestal wordt de formateur de minister president.
7. De formateur gaat terug naar de koningin. Als de formateur alle posten heeft voorzien, zijn klus heeft geklaard gaat hij terug naar de koningin om te vertellen dat hij een nieuw kabinet heeft samengesteld
8. De koningin benoemt het nieuwe kabinet. Het kabinet krijgt meestal de naam van de minister president.

Als na de Tweedekamer verkiezingen meteen duidelijk is welke partijen het beste met elkaar kunnen regeren dan wordt er meteen een formateur aangesteld en wordt het gedeelte van de informateur overgeslagen.

Kabinetscrisis: De problemen lopen zo hoog op dat het bestaan van het hele kabinet in gevaar komt.

Hiervoor zijn twee redenen:
• De ministers kunnen het onderling niet eens worden over een aantal kwesties
• De meerderheid van de Tweede kamer steunt het kabinet niet meer en zegt het vertrouwen in de minister op. Soms ziet de regeringsploeg zelf al in dat het niet langer meer kan vertrouwen op het vertrouwen van de Tweede kamer en neemt dan het initiatief zelf op te stappen.

Demissionair kabinet: het kabinet heeft zijn ontslag ingediend bij de koningin. Er komen dus nieuwe verkiezingen. Dit kabinet blijft zitten tot er een nieuw kabinet is gekozen en handelt in de tussentijd alleen de lopende zaken af. Dit kabinet ontwerpt geen nieuwe wetsvoorstellen meer en maakt geen nieuwe plannen.

Hoofdstuk 5 Regering en parlement

Regering = Koningin + ministers (ministerraad)

Kabinet = ministers + staatssecretarissen
Belangrijkste taak regering: het uitvoeren en voorbereiden van het overheidsbeleid.
Dit gebeurt voornamelijk door:
• het opstellen van wetsvoorstellen
• Het uitvoeren van eenmaal uitgevoerde wetten
• Het jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en deze aanbieden aan het parlement.

Koningin is onschendbaar: alleen de ministers kunnen verantwoordelijk gehouden worden voor het beleid.
Het geheim van huis te Bosch: de adviezen van de koningin aan de ministers. Deze zijn geheim.

Belangrijkste taken van de koningin:
• Het plaatsen van haar handtekening onder alle wetten
• Het voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag
• Het benoemen van ministers en (in)formateurs
• Het voeren van regelmatig overleg met de minister president over het kabinetsbeleid

Ministers en staatsecretarissen:

-> Elke minister heeft z’n eigen beleidsterrein, portefeuille. Sommige ministers zijn

ondergebracht bij andere ministerposten. Dit heten ministers zonder portefeuilles.
Zoals ontwikkelingssamenwerking bij buitenlandse zaken of vreemdelingenbeleid en intergratie bij binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties.

-> Een minister heeft 1 of 2 staats secretarissen onder zich. Dit is een soort
onderminister -> Verantwoordelijk voor een deel van het beleidsterrein van de minister.

-> Als een minister ziek is wordt hij niet vervangen door een staatssecretaris

-> Uitgangspunten van het beleid van de ministers moeten worden voorgelegd en goedgekeurd door het parlement. Minister kan zelf geen lid zijn van de Tweede kamer omdat hij anders zichzelf zou moeten controleren.

Kabinet beleid: Het doel is het uitvoeren van het regeringsakkoord dat aan het begin van de kabinetsperiode is opgesteld.

Premier = minister president

Kabinetsberaad: Ministerraad komt elke vrijdag bijeen onder het voorzitterschap van de premier. De premier geeft meestal later op de dag in een televisie interview, een toelichting op de genomen besluiten.

Sociaal-economische driehoek: Economische zaken, Sociale zaken en Werkgelegenheid, Financiën soms aangevuld door Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Terugtredende overheid: Problemen over werkgelegenheid, sociale zekerheid en de bezuinigingen op uitkeringen worden door de overheid steeds mee afgeschoven naar de particuliere organisaties.

Kabinet: Dagelijks bestuur van ons land


Kabinet = ministers + staatssecretarissen

Parlement: Eerste Kamer + Tweede Kamer (Worden beiden ook wel Staten Generaal genoemd)

Getrapte verkiezingen: Eerste kamer wordt indirect gekozen via een ander orgaan.
Provinciale Staten

Tweede Kamer: 150 Leden voor 4 jaar gekozen -> behandeld eerste elk wetsvoorstel en heeft het recht deze af te wijzen -> meer macht als de Eerste kamer.

Eerste kamer (ook wel de Senaat genoemd ): 75 Leden -> kan een wetsvoorstel niet meer veranderen maar allen helemaal goed of afkeuren -> soort extra controle Tweede kamer.

Fractie: (betekend gedeelte) = De groep vertegenwoordigers van een partij in een gekozen orgaan. -> Dit gedeelte word door de partij gekozen)

Coalitie: Samenwerkingsverband tussen twee of meer partijen.

Fractievoorzitter: Staat aan het hoofd van de fractie -> is vaak ook de woordvoerder

Eenmansfractie: Wanneer een partij maar één zetel heeft in de tweede kamer.

Wetgevende macht: Parlement en de ministers samen -> Ministers ontwerpen het wetsvoorstel -> parlement stemt erop.
Regeringspartijen: partijen die ook een deel uitmaken van de regering -> Hun kamerleden vaak eens met de voorstellen van de regering.

Oppositiepartijen: Gevormd door alle partijen die NIET in de regering zitten -> zijn het vaak NIET eens met de wetsvoorstellen, komen soms zelfs zelf met een wetsvoorstel.


Belangrijkste taken van het parlement:
• (Mede)wetgeving: ministers maken wetsvoorstellen maar die gelden natuurlijk pas als deze door het parlement zijn goedgekeurd. Kamerleden mogen een wetsvoorstel veranderen. Goedkeuring en veranderingen kunnen pas als eerst de 2e kamer en daarna ook de 1e kamer hebben gestemd.
• Controle over de ministers: Beleid van ministers wordt in het parlement steeds kritischer besproken. Vooral in de 2e kamer. Kamerleden stellen vragen (bijv in het wekelijkse vragenuurtje) en soms moet het beleid worden gewijzigd.

Bij de (Mede) wetgevende taken kan het parlement gebruik maken van:
• Stemrecht bij wetsontwerpen -> 1e en 2e kamer mogen hierop stemmen.
• Recht van initiatief -> Het is mogelijk een wetsvoorstel in te dienen voor de 2e kamer. Het komt er vaak niet van omdat de kamerleden te weinig mankracht hebben hiervoor. De minister heeft heel veel ambtenaren om dit uit te voeren.
• Recht van amendement -> onderdelen van een wetsvoorstel mogen door de 2e kamen worden verandert. Als dan de meerderheid van de 2e kamer dit aanneemt dan wordt de verandering doorgevoerd.

Let op -> de eerste kamer heeft allen stemrecht bij de wetsvoorstellen. Recht van initiatief en recht van amendement NIET!! -> de 1e kamer kan een wetsvoorstel alleen goed of afkeuren dus!!

Controlerende taak -> Rechten van de tweede kamer hierbij zijn:
• recht op mondeling of schriftelijk vragen stellen aan de minister of staatssecretaris.
• Recht van interpellatie-> Minister ter verantwoording roepen over bijv. zijn beleid af uitspraken-> dit kan tijdens een spoeddebat en die neemt plaats als de meerderheid van de 2e kamer dit aanvraagt.
• Recht om een parlementaire enquête aan te vragen = een zwaar controlemiddel -> gedetailleerd onderzoek naar een onderdeel van het regeringsbeleid wordt ingesteld.

• Budget recht -> om de rijksbegroting wel of niet goed te keuren
• Recht om een motie in te dienen. Schriftelijke uitspraak over het beleid van een minister. Hoeft een minister zich niets van aan te trekken maar riskeert de kans op een motie van afkeuring die gezien kan worden als een motie van wantrouwen wat kan uitlopen op aftreden van de minister of het hele kabinet!!

‘Achterkamertjes politiek’ = Door in de wandelgangen of te lobbyen bij andere politieke partijen informeel de meningsverschillen uit proberen te praten. Hier is niet iedereen van gediend, deze mensen willen graag spannende debatten bijv.

Op Pragmatische gronden: ieder voorstel moest op zijn eigen manier beoordeeld worden.

De belangrijkste afspraken voor kabinet paars:
(PvdA, VVD, D66!! -> geen grote middenpartij CDA!!!)
• Het werd makkelijker om een referendum te houden (bijv over komst van nieuwe burgemeester) -> wens D66
• De rol van de overheid werd verder teruggedrongen en er werd nog meer geprivatiseerd, zoals de NS . -> wens VVD
• De hoogte en duur van bestaande uitkeringen met name de WAO, bleven gehandhaafd --. Wens PvdA
• Homohuwelijk en euthanasie werd wettelijk geregeld -> wens alle drie.

Onvrede over paars:
• politiek luisterde niet goed naar de burgers -> burgers en politici stonden te ver van elkaar
• Politieke taboes: onderwerpen waar niet over gesproken werd om problemen te voorkomen? (bijv. vragen over integratiebeleid->gaat het wel goed in Ned.?)

• Wachtlijsten in de zorg
• Treinen reden niet op tijd
• Problemen in het onderwijs
• Mensen kregen het gevoeld dat het kabinet allen maar bezig was met hun voortbestaan op deze manier!!

Reacties op deze onvrede:
• opkomst lijst Pim Fortuyn:voor veel ontevreden burger een krachtige woordvoerder. Hij had een grote aantrekkingskracht op de kiezers. Hij zei wat hij dat en dat was voor veel mensen verfrissend -> aanpakken wilde hij het immigratiebeleid, wachtlijsten gezondheidszorg en anonieme scholen.
• mensen gingen massaal stemmen op de LPF en die won ook met 26 zetels. Samen met het CDA het kabinet gevormd maar die viel na 87 dagen door ruzie tussen de ministers van de LPF en de fractie van de LPF .

Hoofdstuk 6 Hoe verloopt politieke besluitvorming ?

Beleid: Hoe de doelstellingen bereikt moet worden.
In de politiek is men vaak wel globaal eens met de doelstellingen maar niet over het te voeren beleid. Iedereen wil bijv. meer veiligheid op straat maar iedereen heeft een ander beeld bij hoe dat dan

Politieke actoren:
• personen
• Groepen
• Bestuursorganen
• Instanties die betrokken zijn bij het politieke besluitvormingsproces.

Ambtenaren:

• werken voor de overheid
• wetsvoorstellen voorbereiden
• praktische uitvoering van de wetsvoorstellen
• Ambtenaren hebben vaak meer kennis als ministers omdat ze vaak al jaren op dezelfde plek zitten en ministers vaak maar vier jaar!!

Ambtenaren: Worden ook wel de vierde macht genoemd.
Bijv. Politieagenten, leraren, gemeente reiniging.

Bureaucratie: een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door
officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagstructuur.(-> dit bevordert een onpartijdige behandeling van burgers.)

De 5 politieke functies van de massamedia:
1. De informatieve functie: De media, bijv. de krant bericht ergens over omdat het een belangrijke kwestie is.
2. De spreekbuisfunctie: Maar de krant laat ook verschillende mensen aan het woord. De ministers zoeken vaan de media op als spreekbuis.
3. De onderzoekende of agendafunctie: De media ontdekken in het algemeen welke kwesties er spelen.

4. De commentaarfunctie: De media zal ongetwijfeld in een redactioneel commentaar zijn mening over de kwestie geven.
5. Controlerende functie: Het beleid van bijv. de verantwoordelijke ministers wordt kritisch in de gaten gehouden => die is ook verantwoordelijk voor z’n ambtenaren.

Pressiegroepen: deze groepen proberen druk uit te oefenen op de politieke
besluitvorming. -> ook wel 5e macht genoemd -> van kleine actiegroep tot grote vakcentrale!!!

Er zijn drie soorten pressiegroepen:
1. Belangengroepen: bijv. de Consumentenbond, Landelijke Specialisten Verenging
2. Actiegroepen: In korte tijd zetten ze zich in voor 1 duidelijke kwestie
3. Actieorganisatie: Zetten zich voor een langere rijd in voor 1 duidelijke kwestie!!
-> Professioneler als een actiegroep, vaak vestigingen door het hele land, uitgegroeid tot multinationals, betaalde beroepskrachten in dienst: PR - medewerkers, juristen en administratief personeel.

Media-explosie: Veel kranten en tv-programma’s geven veel berichtgeving over de
kwestie.

Systeemtheorie:

INVOER:
Samenleving brengt eisen en wensen naar voren -> meestal kwestie aan rollen gebracht door pressiegroep (bijv. buurtcomité stuurt brief naar de wethouder?) -> of je kunt gaan lobbyen -> kwestie interessant genoeg: media geïnteresseerd -> media explosie.

OMZETTING:

Pers genoeg aandacht aan de kwestie: op de politieke agenda -> partijen nemen hun standpunt in -> naar voren gebrachte eisen en wensen van de betrokkenen (zie invoer) moeten worden omgezet in een beslissing -> belangen afwegen, vaak wordt onderzoek ingesteld en advies uitgebracht (beleidsvoorbereiding) -> oplossing gezocht, beleidsbepaling, minister komt bijv met een wetsvoorstel -> er wordt gestemd 1e en 2e kamer!!

UITVOER:
Ambtenaren zorgen ervoor dat de wet wordt uitgevoerd. (minister blijft eindverantwoordelijke.)

TERUGKOPPELING:
Besluiten roepen altijd reacties op uit de samenleving -> De politiek merkt door terugkoppeling of de maatregelen effect heeft of niet-> Als een maatregel niet het gewenste effect heeft kan deze nog worden bijgesteld.

Omgevingsfactoren: Alle gegevens die een mogelijke rol kunnen spelen in het proces van
de politieke besluitvorming.

Globaal kunnen we de omgevingsfactoren verdelen in:
• Demografische kenmerken: De samenstelling van de bevolkingsopbouw.
• Ecologische kenmerken: De wisselwerking tussen mens en milieu.
• Culturele kenmerken: De geschiedenis van een land en de daaraan gekoppelde gewoonte en gebruiken.
• Economische kenmerken: Plannen om de sociale uitkeringen te verhogen maken weinig kans als een land er economisch slecht voor staat.
• Technologische kenmerken: Door toenemende technologie zijn nu milieumaatregelen mogelijk zoal het gebruik van wind en zonne-energie.

• Sociale kenmerken: In ons land worden bijv. te grote inkomstenverschillen als sociaal onaanvaardbaar gezien.
• Internationale verhoudingen: Nederland is onder andere lid van de VN, EU en de NAVO. Moet zich dus houden aan afspraken die hierbinnen gemaakt worden.

Barrièremodel: Uitgangspunten hierbij zijn de problemen die moeten worden
overwonnen om een volgende stap te kunnen nemen in het proces van politieke besluitvorming.

Het barrièremodel

Start: mensen ervaren een kwestie al een maatschappelijk probleem

Barrières Betrokken actoren

1. Brede bekendheid geven aan een maatschappelijk probleem burgers, actievoerders, belangengroepen en massamedia

2. Het ontstaan van een politieke discussie Politieke partijen, leden van de tweede en eerste kamer

3. Keuze en formulering van het besluit Ministers, staatssecretarissen, ambtenaren, adviescommissies, leden van de tweede en eerste kamer

4. uitvoering van het besluit Ministers, staatssecretarissen, ambtenaren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.