Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Het gezin

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Scriptie door een scholier
  • Klas onbekend | 7240 woorden
  • 15 juli 2001
  • 40 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
40 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding:

Het gezin was zeer belangrijk. Het doel van het huwelijk was de voortplanting. De echtgenoten voedden samen de kinderen op. Het gemiddelde aantal kinderen per huishouden waren twee kinderen. Die kinderen gingen naar school en hielpen soms ook nog mee met het huishouden of hun eigen bedrijf. Soms woonden er wel meer gezinnen bij elkaar en soms ook nog personeel, maar later nam het aantal gezinnen per huishouden steeds meer af en woont er nog maar één gezin per huishouden en geen personeel meer. Een reden voor het voeren van een eigen huishouden was de vrijheid en de zelfstandigheid. De samenstelling van het gezin veranderde snel door de invloed van het huwelijkspatroon, de geboorte en de sterfte.

Traditioneel gezin:
Het traditionele gezin werd vaak bijgesprongen door de familie, de buurt en soms ook nog door de kerk. Die hadden veel invloed op het gezin en op de opvoeding van de kinderen. Het huwelijk werd meestal niet afgesloten door de liefde, maar om zakelijke overwegingen. De man had de macht in huis en was het hoofd. De mannelijke gezinsleden hadden een meer gezaghebbende positie dan de vrouwelijke gezinsleden. De belangrijkste gezinsfuncties van het traditionele gezin waren de economische functie en voortplantingsfunctie. Er kwamen veel kinderen, die hopelijk niet stierven aan de zuigelingsterfte, die mee konden helpen bij hun eigen bedrijf.


Moderne gezin:
Het moderne gezin deed het allemaal zelf. Ze wilde de mening van hun familie, de buurt en van de kerk niet meer en die kregen ze dan ook niet meer. Ze wilde zichzelf ontwikkelen. Het huwelijk was gebaseerd op de liefde en niet op zakelijke reden. Er was geen hoofd en de mannelijke gezinsleden werden hetzelfde behandeld als de vrouwelijke gezinsleden. Het moderne gezin had een koesteringfunctie, het verschaffen van emotionele geborgenheid aan zijn leden. Zij namen kinderen, omdat zij het wilde en niet, omdat ze dan mee konden werken met het bedrijf.

Hoofdvraag: Waarom is de gezinssituatie veranderd?   

Hoofdstuk 1: Hoe ging het er in het huwelijk aan toe?
In het verleden werd er relatief weinig en niet gehuwd. De gemiddelde huwelijksleeftijd was bij de mannen 29 jaar en bij de vrouwen 27 jaar. De huwelijksleeftijd lag erg hoog, doordat de man een vak moest leren om zijn gezin te onderhouden en de vrouw moest het huishouden leren kennen en zelfstandig genoeg worden om de kinderen te kunnen verzorgen en opvoeden.
En inmiddels moest er worden gespaard voor de inrichting van de eigen woonruimte.
Bij de hogere standen ging het huwelijk vooral om het bezit. Het meisje kreeg een bruidsschat en kon later een hoge erfenis erven. De mannen en vrouwen trouwden meestal allen maar met iemand die dezelfde stand en bezit had.
De keuze van de huwelijkspartner bij de gewone mensen hing meestal af van de liefde. Over de keuze werd wel goed nagedacht. De man zocht een vrouw die het huisgezin kon beheren. De vrouw was niet zo kritisch en had liever een man dan een oude vrijster te worden.
Bij het kiezen van een huwelijkspartner speelde endogamie (dezelfde stand) een belangrijke rol. Mensen met dezelfde achtergrond trouwden vaak met onder elkaar. Neven en nichten trouwden vaak onderling en ook echtverbintenissen tussen mensen wiens broers en zusters waren gehuwd, namen toe. Later pas namen de huwelijken toe waarin echtgenoten tot een verschillende welstand- of religieuze groep behoorden.
Er waren verschillende huwelijken. Bij het huwelijk in de romantiek draaiden het alleen om elkaar naar de zin te maken. Gedichten schijven naar elkaar, bloemen sturen en elkaar goed uit de hoek laten komen.

Het gevoelshuwelijk was veel nuchterder. De mensen waren gelukkig met elkaar en voeden de kinderen op.

Niet-kerkelijke huwelijken:
De groep die de minste kinderen bezat, bestond uit de mensen die niet bij een kerkgenootschap waren aangesloten. Die vereniging ijverde voor een bevolking die niet zo groot in aantal was.
Ze dachten dat op den duur de bestaansmiddelen te schaarste zouden worden voor de groeiende bevolking en dat er hongersnoden, epidemieën en oorlogen zouden ontstaan.
De leden van de bond noemden zich Nieuw-Malthusiaans, omdat ze de oplossing van het probleem niet in het West-Europees huwelijkspatroon zagen, maar in geboortebeperking in het huwelijk. De leden waren vooral links-liberalen. De meeste mensen waren het niet eens met de Nieuw-Malthusiaanse bond, omdat het leidde tot abortussen.

Protestantse huwelijken:
De hervormden waren tegen de Nieuwe-Malthusiaanse bond, maar keerden zich wel tegen de geboorte beperking met behulp van voorbehoedsmiddelen. De Protestante vonden dat de man in de raadzaal hoorden en de vrouw in de huiskamer. Ze vonden dat het huwelijk ging om de levenseenheid tussen de echtgenoten.

Rooms-katholieke huwelijken:
De rooms-katholieke huwelijken waren het meest tegen geboortebeperkingen. De geboortecijfers waren erg hoog. Bij de twee belangrijkste doeleinden van het huwelijk, bij de rooms-katholieken, stond op de eerste plaats de voortplanting en op de tweede plaats de hulp en bijstand tussen de echtgenoten. Ze waren ook vel tegen de Nieuwe-Malthusiaanse bond.

Een huwelijk werd niet snel beëindigd. Meestal eindigde het huwelijk pas als een van de echtgenoten overleed. Scheiding kwam niet vaak voor.

Je kon op vier gronden scheiden:

1. Overspel.
2. Kwaadwillige verlating.
3. Gevangenisstraf.
4. Zware mishandeling.

Na 1883 namen het aantal scheidingen toe, doordat je kon scheiden, zonder te bewijzen, dat je echtgenoot, echtgenote overspel pleegde. Een derde van de huwelijken eindigde in een echtscheiding, ook steeds meer mensen met kinderen gingen scheiden.

Recht en gezin:
Als je wilde trouwen had je toestemming nodig van één van je ouders. Als je dat niet kreeg kon je dispensatie aanvragen. Als ze de reden goed vonden mocht je trouwen en anders niet. Omdat er teveel dispensatieverzoeken werden ingediend moest je eerst een burgerlijk huwelijk sluiten voordat je een kerkelijk huwelijk kon afsluiten, die gelde voor het hele land.
Als je getrouwd was kon er vermogensrechtelijke regelingen worden getroffen. Die huwelijksvoorwaarden moeten schriftelijk door een notaris worden vastgelegd. Dat moet ook als men het vermogensrecht wil veranderen.
Scheidden werd steeds makkelijker. Als de man en de vrouw er allebei mee eens waren kon er gescheiden worden. Dat kon eerst niet, toen moest er worden bewezen waarom er gescheiden moest worden. Een goed bewijs was overspel.
De tijdens het huwelijk geboren kinderen zijn wettig evenals zij die binnen een bepaalde tijd na ontbinding van het huwelijk zijn geboren. Eveneens vallen geadopteerde kinderen onder wettige kinderen. Minderjarige wettige kinderen staan zolang het huwelijk van hun ouders voortduurt onder ouderlijke macht. Zodra het huwelijk beëindigd is, komen zij onder voogdij te staan van de moeder, vader of iemand anders.

Over de onwettige kinderen maakte iedereen zich erg zorgen. De onwettige kinderen zijn in twee categorieën te verdelen:
1. Kinderen wiens ouders wel mochten trouwen, maar dat niet gedaan hadden, de zogenaamde speelkinderen.
2. Kinderen wiens ouders niet mochten trouwen, de zogenaamde bloedschennige kinderen en de kinderen die waren van ouders die al getrouwd waren en van iemand anders een kind hadden, de zogenaamde overspelige kinderen.
De onwettige en wettige kinderen werden eerst onderscheden, maar later niet meer. De onwettige kinderen konden worden gewettigd als de ouders van het onwettige kind gingen trouwen.

Man en vrouw relatie:
In de relatie tussen de mannen en de vrouwen heeft de man meer macht. Die situatie is ontstaan door de grotere lichaamskracht van de man en de grotere kwetsbaarheid van de vrouw door de zwangerschap, geboorte en de zoogperiode. De man is dominant en de vrouw ondergeschikt. De vrouw heeft de plicht te gehoorzamen. De man is het hoofd van het gezin en heeft alleen zeggenschap over de bezittingen en inkomsten.
De vrouwen en mannen werden zelfs anders opgevoed. De jongens hadden meer keuzevrijheid. Soms werd het erfrecht ten gunste van de zoons geregeld.
In 1850 was de eerste emancipatiegolf. Voor intelligente meisjes werd het onbegrijpelijk dat het gymnasium en de universiteit voor hen niet mogelijk waren. Aletta Jacobs was het eerste meisje dat de universiteit bezocht en ook slaagde.
Ook aan meer beroepen mochten de vrouwen meedoen zoals verpleegsters, telefoniste en vooral leerkrachten. De vrouwen gingen meer verdienen en zij waren ook diegene die het geld bij zich hielden en de man kreeg van haar " zakgeld ".
Aletta Jacobs heeft veel gedaan voor de vrouwen. Zij zorgde ervoor dat de vrouwen ook kiesrecht kregen en dat er een " vrij " huwelijk kon worden gesloten.

In 1922 mochten de vrouwe voor het eerst stemmem en vanaf 1919 zaten er vrouwen in het parlement.

Taakverdeling tussen de man en de vrouw:
De man deed altijd het zware werk in het bedrijf zoals ploegen, eggen en zaaien. De man repareerde ook alles en deed soms ook nog wat in de nijverheid zoals vissen.
De vrouw zorgde voor de kinderen. Zij voedden ze grotendeels zelf op. Zij maakte het eten en zorgde voor het huishouden. Ze maakte ook kleren voor iedereen in het gezin.
Toen de vrouw meer werd gezien als een gelijk persoon als de man ging zij ook voor het inkomen zorgen. Ze mochten meer werken en werden ook meer gevraagd voor bepaalde banen. Soms werkte ze allebei voor het inkomen, maar vaak zorgde de vrouwen nog steeds voor de kinderen en het huishouden.

Seksualiteit:
Aan seks kon worden gedaan als de man de vrouw beloofde om met haar te trouwen. Meestal hadden ze de afspraak niet of hielden zich er zich niet aan. Na 1800 steeg het aantal onwettige kinderen. De vrouw had als ongehuwde moeder eerder kinderen. De kinderen waren meestal niet verwekt in een goede bestaande relaties. De ongehuwde moeders waren meestal afkomstig uit de ongeschoolde en minst welgestelde groep in de samenleving.
Het aantal seksuele ondraagbare aandoenings nam ook toe. De naakte gips beelden en schilderijen kregen iets over hun geslacht zodat niemand het meer kon zien.
Een schande was natuurlijk prostitutie, homoseksualiteit en masturbatie.
Door prostitutie als een zedelijk probleem te beschouwen was het mogelijk een scheiding aan te brengen. Na 1980 gingen de mensen alles beter bekijken. Er kwam een nieuw voorbehoedsmiddel, het pessarium en castratie was mogelijk.
Prostitutie werd beter aangepakt en het was strafbaar voor jongeren van 16 tot 20 om homoseksuele gemeenschap te hebben.

Om geboorte te beperken kwam in 1963 de anticonceptiepil, in 1965 het spiraaltje en in 1977 kom men zich laten steriliseren.  

Hoofdstuk 2: Wat veranderde er allemaal in het huishouden?
De mensen woonden met meer gezinnen in één huis. Vaak woonde het personeel er ook nog. 57% van de bevolking van Nederland woonde met meer gezinnen in huis en  met personeel. In Friesland, Noord-Holland en Zuid-Holland  woonde er minder gezinnen samen dan in het zuiden.  De gezinnen die samenwoonden waren meestal gebonden aan het plattelands-gemeenten. Nog een reden van samenwoning was dat er te weinig huizen waren.
In steden waren de huishoudens kleiner dan in dorpen.  De reden daarvoor was de hoge kindersterfte in de steden.
Het aantal personen per huishouden nam steeds meer af. De reden daarvoor was het huwelijkspatroon, de geboorte en de sterfte.

Huwelijkspatroon:
De regel was dat de man en de vrouw een zelfstandig bestaan gingen leiden. Daarvoor moest de man een vak leren en de vrouw het huishouden goed kennen. Omdat ze laat gingen trouwen hadden ze al aardig wat gespaard en gingen ze liever in een klein huisje wonen dan met meerdere gezinnen in een huis.
Bij het agrarisch-ambachtelijk patroon, een huwelijkspatroon, was een regel dat een van de kinderen, bijvoorbeeld de oudste zoon, bij de ouders introuwt. De rest van de kinderen vestigde zich zelfstandig of bleven ongehuwd thuis wonen. Een voordeel van het zelfstandig wonen was de vrijheid.
Ze gingen zelfstandig wonen, maar bleven wel in de buurt bij elkaar wonen zodat ze elkaar konden helpen in  slechte omstandigheden.
De arbeiders konden al helemaal geen familieleden onderdak bieden, want ze hadden te weinig bezit om ze te onderhouden.

Het aantal familieleden die bij elkaar woonde nam af, maar het aantal ouders die bij hun zoon of dochter kwamen wonen nam toe. De levensduur van de mensen nam toe en de kinderen namen graag één van hun ouders, die een hoge leeftijd hadden, in huis om ze te verzorgen.
Het aantal personeelsleden  verminderde ook. De aanwezigheid van personeel hing samen met de hoge huwelijksleeftijd. Een groot percentage van de leeftijdsgroep tussen de 10 en de 15 en tussen de 25 en de 30 woonde als ongehuwde hulpkracht buiten de ouderlijke woning. Zij vormde een " vlottende arbeidsleger dat zich soepel liet aanpassen in de vraag naar personeel van het agrarische en ambachtelijke huisbedrijf of als huishoudelijk personeel.  Steeds meer buitenhuis werkende jongeren bleven thuis wonen en minder personeel werd in de huishoudens opgenomen. De huwelijksleeftijd werd nog hoger, zodat de mensen hun bezit konden vergroten. Er werd twee jaar later gehuwd. De man trouwde ook vaak met een oudere vrouw. Een leeftijdsverschil van zes jaar was niet groot. De reden daarvoor hangt samen met het spaargeld dat deze vrouwen inbrachten na jarenlang in  dienstbetrekking zijn geweest. De mannen hoefden geen huishouden meer op te zetten.

Geboorten:
Het aantal kinderen dat werd aangetroffen was beperkt. De kinderen gingen op vroegere leeftijd het huis uit. Door de kindersterfte waren het aantal kinderen per huishouden zeer laag. Het " verlies " van zoveel geboorte kwam vooral door de hoge huwelijksleeftijd, de sterfte van de echtgenoten, ziekte, ondervoeding en epidemieën. 40% Van het aantal kinderen dat werd geboren stierf. Nadat een kind was overleden duurde het niet lang, voordat de vrouw weer zwanger was.
De verschillen van vruchtbaarheidsniveaus tussen de godsdienstige denominaties  was zeer hoog. De Rooms-katholieken kregen ongeveer vijf kinderen in een huwelijk en de mensen die niet waren aangesloten bij een kerkgenootschap kregen, maar drie kinderen. Ook waren de verschillen tussen de sociale groepen, in de vorm van beroepen, zeer groot. Het meest vruchtbaar waren de huwelijken van de zelfstandigen en de in loondienst werkenden in land- en tuinbouw.  Het aantal kinderen per gezin daalde tot drie kinderen per gezin.  

Sterfte:
De sterfte bleef op een hoog niveau. Een groot aandeel in de sterfte was de zuigelingsterfte en de kindersterfte. Een oorzaak van de sterfte was het gebrek aan inzicht in de betekenis van hygiënisch handelen dat in het bijzonder zuigelingen trof. Het toedienen van verkeerd en slecht voorbereid eten veroorzaakte op uitgebreide schaal het optreden van aan de spijsverteringsorganen.
De kinderen van lage welstandsgroepen stierven veel sneller dan kinderen van hoge welstandsgroepen. De ondervoeding en de armoede speelde een grote rol. Borstvoeding was het veiligst voor de kinderen, maar de vrouw kon dat meestal niet doen, doordat het taboe was om in het openbaar het lijf te ontbloten.
Van 1875 daalde het sterftecijfer. De ergste armoede werd teruggedrongen en de voedingstoestand verbetert. De huizen kregen goede riolering en waterleiding. Deze ontwikkelingen oefenden uiteraard een gunstige invloed uit op de daling van de sterfte in alle leeftijdsklassen. De medische wetenschap kreeg de verschillende ziektes onder controle. De leeftijdsverwachting steeg van 37 jaar naar 72 jaar. Een reden daarvoor was het uitblijven van de pest.

Niet allen nam de levensverwachting verder toe, van belang was ook de vermindering  van het aantal kinderen en de daling van het huwelijksleeftijd. De vrouw trouwde op 23-jarige leeftijd met een man van 25 jaar en zal haar kinderen krijgen voor zij dertig is. Als beide in het begin 50 zijn verlaat het laatste kind het huis. Daarna zijn man en vrouw nog 17 jaar samen, het huwelijk heeft dan 47 jaar geduurd. Als de man de langstlevende partner is leeft hij nog 2 jaar en als de vrouw de langst overlevende is rest haar nog 10 jaar. Dan hebben ze de rust en zijn ze blij dat ze niet met meer gezinnen samenwonen.   


Hoofdstuk 4: Wat had godsdienst met het gezin te maken?
Bijna elk gezin ging naar de kerk. Het is de taak van de kerk om de mensen betrouwbaarheid te garanderen en met behulp van God zorgen dat het gezin het goed heeft. Dat betekent dat in het gezinsleven geen revolutie en chaos voorkomt en tevreden arbeidzame burgers voor nu en voor de toekomst garandeert.
De rooms-katholieken kerk had er een eigen invulling gegeven. Voor de kerk betekende alliantie ( verbond tussen mogendheden) die tot stand was gekomen ook de uitgezochte mogelijkheid  om de emancipatie van het eigen achterbleven en achtergesteld volksdeel te bevorderen, zoals de vrouw. Dat lukte ook aardig, want de vrouw mocht nu wel borstvoeding geven wat vroeger taboe was.
De bijzondere aandacht voor het gezin  was dienstig aan een dubbel doel: de individuen binnen het rooms-katholieke gezin tot de christelijke standaard opvoeden en daarmee tegelijkertijd het aanzien en de invloed van het katholieke volksdeel in het Nederlandse volksdeel te verhogen. Een zeer groot gedeelte van de rooms-katholieke bevolking was lid van één van de vier onderafdelingen: mannen, vrouwen, jongelingen of meisjes.  Deze beweging heeft er vanuit Nederland belangrijk toe bijgedragen, dat in 1821 zelfs een speciale kerkelijke feestdag van de Heilige familie werd ingesteld op de zondag na drie koningen. Naargelang sekse  en status werden de leden in wekelijkse bijeenkomsten het ideaal  beeld voorgehouden van het heilige gezin van Jozef, Maria en Jezus. De overdracht van dat beeld was zo geloofwaardig dat de gelovigen het vast hadden gezet in hun geheugen en niemand het meer kon veranderen.
Binnen de kerk bleef het zogenaamde Réveil, een verzamelnaam voor een vrij verwarrend complex van verschijnselen, mensen en stromingen. Kenmerkend voor dit Réveil is de sterk bevindelijke vroomheid en die primair gericht was op de heiliging van het dagelijks leven.
Het Réveil was vooral een beweging van de aristocratie van de gezeten burgerij. Daartegenover staat de afscheidingen waar vooral kleine burgers, de arbeiders, de dagloners en de kleine boeren bij zaten.  Voor hen staat de rechtzinnigheid voorop en zij bestrijden de tendens tot aanpassing aan de wereld zoals zij die zien. Zij vinden in hun geloofsbewustzijn de kracht tot emancipatie. Hun identiteit realiseren zij dus door hun omgeving.
God heeft gewild, dat er zou zijn een man, een vrouw en dat uit man en vrouw het kind of kinderen zouden worden geboren en dat daaruit goede relaties zouden komen die de band versterkt het familie leven. De ontwikkelingen van het huisgezin moesten ook worden geleid door de heilige geest. Het Christelijke huisgezin is dan ook feitelijk anders dat het Islamitische huisgezin.  Het draagt een eigen karakter, het vertoont een eigen type. Er is dus niet een type Christelijk huisgezin.  
In toenemende maten kregen de Rooms-katholieken  kerken te maken met problemen ten aanzien van het huwelijk en het gezin. Zoals de ontkenning van de nootzaak kerkelijk te huwen, de praktijken van het gemengde huwelijk en echtscheidingen. Daar werd het kerkelijke verzet getoond. Vooral het gemengde huwelijk werd met alle middelen bestreden. Ze vonden het het ergst wat er kon gebeuren. Er werd geëist dat de niet gelovige partner zich zou bekeren of dat anders, in ieder geval, de belofte te geven, dat de kinderen wel Rooms-katholiek zouden worden opgevoed. Bij de Rooms-katholieken  begint de taak van het gezin ter aanzien van de godsdienstige opvoeding meer accenten krijgen. Vooraal het voorbeeld van de ouder en het gezinsgebed krijgen daarbij alle aandacht. De kinderen werden nog wel verwezen naar het Rooms-katholiek onderwijs.  

Hoofdstuk 3: Hoe waren de gebruiken rondom het kraambed?
Volksgeloof en religieuze gebruiken rondom het kraambed.
De gebruiken rondom het kraambed zijn zo oud als de mensheid zelf is. Zij bestaan uit een veelkleurig patroon, door de tijden heen geweven, en wanneer wij ze van nabij beschouwen en bestuderen, zien we dat zij vaak een zeer diepe en betekenisvolle inhoud bezitten. Veel gebruiken zijn traditiegetrouw van het ene geslacht aan het andere doorgegeven.

Verder zien we - naast religieuze en heidense motieven - vaak onbewust grote angsten verborgen liggen achter de soms zo vriendelijke uitziende gebruiken. Met name van de tijd na de Middeleeuwen is bekend, dat deze zich kenmerkte door de grote angst voor boze geesten en heksen, of zoals deze in sommige streken genoemd werden 'witte wieven en kollen!'

Angst

Wij kunnen de angst begrijpen, wanneer wij de psyche van de aanstaande moeder en kraamvrouw enigszins bestuderen. Onder invloed van de lichamelijke veranderingen, welke de groeiende vrucht bij de vrouw teweeg brengt en mede onder invloed daarvan de verandering van de hormoonsamenstelling in het bloed, kan de vrouw zowel voor, tijdens als na de geboorte van het kind lijden aan psychische onevenwichtigheden, die wanneer deze ernstigere vormen gaan aannemen gemakkelijk overgaan in een psychose. Deze psychose gaat praktisch altijd gespaard met grote angst. Vroeger dacht men dan, dat zo'n vrouw - door bepaalde, vaak voor ons onbegrijpelijke voorschriften, die zij niet of niet volledig had nageleefd - lijdende was aan bezetenheid van boze geesten. Enkele van deze voorschriften waren:

 

  • De aanstaande moeder mocht geen kies laten trekken, anders ontstond er een kans op een miskraam.
     
  • De aanstaande moeder mocht geen melk drinken tijdens de zwangerschap, anders werd het kind te zwaar.
     
  • De aanstaande moeder mocht niet onder een draad doorlopen, anders was er een kans dat het kind met de navelstreng om de nek werd geboren.
     
  • De aanstaande moeder mocht tijdens de zwangerschap geen dode zien, anders zou haar kind jong sterven.
     
  • De aanstaande moeder mocht haar handen niet boven haar hoofd houden, want dan ontstond een stuitligging.
     
  • De kraamvrouw mocht de kelder niet in 'om niet door de kwade hand te worden aangeraakt'. Zij zou behekst kunnen worden.
     
  • Stak de voedvrouw haar hand in koud water dan zou zij een verkilling krijgen en het kind zou haar gans leegdrinken.
     
  • Het openen van de linnenkast zou het gebruik van dodengoed kunnen veroorzaken, of het kind zou stuipen kunnen krijgen.
     
  • Ook mocht de voedvrouw niet in de stal komen of deze uitmesten. Scherpe lucht was gevaarlijk.

    Naast deze angst gold bij veel mensen nog de mening, dat de a.s. moeder 'met een been in het graf stond'. Deze gedachte is heus niet zo vreemd als wij bedenken, dat een goede 50 jaar geleden de preventieve geneeskunde nog niet zo ver was, dat men van een goede pre-natale zorg mocht spreken. Er waren zeker veel vrouwen, die door het 'in blijde verwachting' zijn  ernstige moeilijkheden en gevaren voor de gezondheid ondervonden. Onderzoeken we nu bepaalde folkloristische eigenaardigheden, dan bemerken we dat bepaalde woorden, handelingen en gebaren eigenlijk bedoeld zijn ter bezwering en/of verzoening van duistere machten. Zij blijken van oorsprong niet meer te zijn dan oud-heidense riten:
     
  • Men grendelde de deuren of bond ze dicht met schortenband en stopte de sleutelgaten dicht.
     
  • Men veegde het huis schoon, of legde althans een bezem bij de deur of onder het kraambed. (De gewijde palmtak aan de deur zou hiervan een kerstening kunnen zijn.)
     
  • In het Verre Oosten was en is het nog gebruik, dat de man en andere gewapende krijgers zich op het dak en rond de woning opstellen gedurende de bevalling, vooral wanneer deze 's nachts plaats vindt. Het lijkt op ons oudjaar uitschieten en nieuwjaar inschieten.

    Zwanger of niet.

    Meisje of jongetje.


    Wordt het een meisje of een jongetje. Die vraag, daar komt men bij een zwangerschap niet omheen. En ook daarvoor zijn er weer een aantal aardige theorieën. Duurde de zwangerschap langer dan normaal, dan - zo zei men in Noord-Holland - wordt het een jongen. De verklaring was simpel: ' An een jongen zit meer als aan een meidje.'
    Voelde de zwangere vrouw de bewegingen van het kind meer rechts dan links. Ook dan zou er een jongetje geboren worden. Op grond van dit laatste werd ook geprobeerd het geslacht van het kind actief te beïnvloeden. Zo moest de vrouw - als het een jongen moest worden - bij de geslachtsgemeenschap haar linkerheup iets hoger houden. Het zaad van de man liep dan naar rechts met als resultaat: een jongen. Wilde men een meisje, dan moest de vrouw tijdens de geslachtsgemeenschap een muts opzetten. Wilde men een jongen dan zette de man een muts op. En geslachtsgemeenschap tijdens de menstruatie bracht een meisje, vlak erna een jongen.
    Maar er zijn nog meer verhalen. Vanuit de gedachte dat de rechterzaadbal warmer en dikker zaad bevat dan de linker, ging men ervan uit dat jongens geboren worden uit het zaad van de rechter - en meisjes uit het zaad van de linkerbal. Dus kon naar behoefte een van de beide zaadleiders tijdens de zaadlozing worden dichtgeknepen voor het gewenste geslacht. Ook het drinken van thee getrokken van de mannelijke plant van bingelkruid en het eten van de grootste knol van bepaalde orchideeën (vertoont overeenkomsten met een zaadbal) door de man zou er borg voor staan dat er een jongetje geboren werd. En - zo wil het verhaal - wilde men een meisje, dan moest de vrouw thee drinken van de vrouwelijke plant van bingelkruid en kleinste knolletje van de orchidee verorberen.

    Anticonceptie.
    Over hoe zwangerschap kan worden voorkomen, deden vroeger ook vreemde verhalen de ronde.
    Uit de oudste tijden stamde het gebruik van de milt van de muilezel bij zich te dragen. Dat maakte de vrouw tijdelijk onvruchtbaar. Kans op bevruchting was ook uitgesloten als de vrouw bij het orgasme haar adem inhield. En het hebben van geslachtgemeenschap  in de staande houding kon ook geen kwaad.
    Andere vormen van anticonceptie het lang aan de borst houden van een kind (iets wat overigens op een deel van waarheid berust) en - in het oosten van Nederland - het gebruik van het vruchtvlies van het pasgeboren kind als condoom. Dit werd trouwens na het vrijen niet weggegooid, maar nog een paar keer gebruikt.

    Gewoonten voor de geboorte.
    De luiermand
    De luiermand zelf was van verschillend materiaal. Van de eenvoudige rieten mand doorvlochten met gekleurde draden bij de meeste mensen, tot de zilveren rijk versierde luiermand bij de deftige gezinnen. Maar bij allen kwam de grote liefde voor het kind tot uitdrukking. De uitgebreide uitzet van de eerste geborene werd meestal verzorgd door de schoonmoeder van de vrouw.

    Luiermandkast
    Behalve de luiermand kende men in voorname families ook nog de luierkast of luierkabinet. Bij deze families deed de luiermand vooral dienst voor het bewaren van het doopgoed, terwijl in de luiermandkast de baby-uitzet werd opgeborgen. Vaak was dit meubelstuk van prachtige kwaliteit hout en feestelijk versierd met houtsnijwerk. De figuren daarvan hadden vaak betrekking op het kraamgebeuren of hadden voor de familie symbolische waarden, zoals bijvoorbeeld bloemranken of druiventrossen.
    En wanneer dan rondom de zevende maand alles in gereedheid was gebracht voor moeder en kind, dan werd het tijd dat ook buren, vrienden, familieleden, vrienden, voedvrouw en baker, peter en meter op de hoogte werden gesteld van de toekomstige blijde gebeurtenis. Er werd een gastmaal aangericht en eenieder werd uitgenodigd. Er werd gelachen en gezellig gepraat. Op een bepaald moment kwam de aanstaande vaderde kamer binnen en plaatste midden op de tafel een beker, die hij volschonk met wijn, de z.g. 'Hansje-in-de-kelder'. En dan wist iedereen hoe laat het was.. Er werd geklonken op het welvaren van moeder en kind.
    Nadat er duchtig gedronken was en 'Hansje uit de kelder' weer teruggekeerd was naar de kelder tot 'het zo ver was', ging iedereen de luiermand en eventueel de luierkast met inhoud bekijken. En als alles kritisch bekeken was hetgeen men 'deurzichten' noemde, genoot eenieder nog van een stukje marsepijn met sukade, een stukje kaneelkoek of een ander snoeperijtje en keerde naar huis terug in afwachting van wat er zou komen.

    Kraamspeldenkussen
    Het kraamspeldenkussen - ook wel bekent onder de naam bakerkussen - was een van zware gele of witte satijn gemaakt klein sierkussen, opgevuld met zaagsel. De randen van het kussen waren afgewerkt met kant, bandfluweel of goudgalon. De hoeken versierd met kwastjes. Sommige speldenkussens waren echte kunstwerken. Wanneer zij zeven maanden zwanger was, bracht de aanstaande moeder met lange bakerspelden spreuken als 'welkom in het leven' en afbeeldingen van zaken, die met de kraamperiode te maken hadden op het kussen aan. Was het kindje eenmaal geboren, dan werd ook de geboortedatum en de naam van de kleine op het kussen gespeld.

    De houding van de vrouw tijdens de geboorte
    Bij verschillende volken en verschillende culturen zien we dat de baring niet altijd in dezelfde houding plaatsvindt. Voorbeelden daarvan zijn godinnen zij hadden een hurkende houding en bijvoorbeeld in Rome werd de baarstoel uitgevonden.

    Baarstoel
    De baarstoel is lange tijd een meubelstuk geweest, dat de voedvrouw op haar tochten naar de barende vrouwen meenam. Het wonderlijke is wel, dat nergens te vinden is hoe zij dit meubelstuk vervoerde.
    Wij vinden de baarstoel reeds beschreven in het Oude Testament in het boek Exodus 1: 16 'en ziet haar op de stoelen'. Het is dan ook lange tijd de gewoonte geweest dat een vrouw haar kind zittend ter wereld bracht.
    In oude verloskundeboeken staan vaak baarstoelen afgebeeld. Zo ziet de baarstoel van dokter Hendrik van Deventer er wat gemakkelijker uit dan die van Roesslin. Bovendien zette Van Deventer de voeten van de vrouw in bakjes met warm water. Warm water zou de baring sneller laten verlopen.

    Bevalling
    Tot slot van dit hoofdstuk geven wij u nog een paar aardige volkswijsheden. Weeën zou men kunnen stimuleren door boven een pot heet te water gaan zitten. Ook het drinken van zwarte koffie en zachtjes heen en weer lopen zouden een gunstige invloed hebben op de baring. Koud water drinken daarentegen werd sterk afgeraden. Ook werd de zwangere vrouw wel aangeraden om een paar maanden voor de geboorte iedere dag twee lepels slaolie te slikken. Het kind zou dan met een dikke laag vet worden bedekt en dat zou de bevalling aanzienlijk  vergemakkelijken. Verder zou zij het eten van vijgen de ontsluiting versnellen.

    Mensen rondom het kraambed
    Over het algemeen zien wij dat bij de bevalling altijd wel hulp aanwezig is. Meestal vrouwen. Hier in ons eigen Nederland zien wij vooral op het platteland, dat de vrouwen het als hun plicht zagen 'burenhulp' te verlenen. Vrouwen onder elkaar hadden altijd wel wat te vertellen. Daaraan zullen de vele 'bakerpraatjes' wel te danken zijn. Ongetwijfeld zijn er ook vrouwen geweest met enig initiatief en handig. Zo zullen de leuke en gezellige gebruiken rondom de baring zijn ontstaan. Bovendien was en is nog steeds de geboorte van een kind in het gezin een zo groots, maar ook zo'n spannend gebeuren, dat ieder die er bij betrokken geweest is er behoefte aan heeft na afloop zijn of haar vreugde te uiten.
    In Nederland ontstonden bij de gegoede burgerij kraamkamers. Behalve de luiermand en de luiermandkast zien wij dat kunstschilders in die tijd ook ruime aandacht besteedden aan het kraambed, de wieg, de bakermat, de luierdroger, het kraamschut, enzovoort. Allemaal meubelstukken en voorwerpen die of gedurende de baring of daarna gedurende de kraamperiode volop in gebruik waren.

    Vroedvrouwenuithangbord
    Wanneer de eerste weeën zich hadden gemeld, was het vaak de buurvrouw, die de vroedvrouw ging waarschuwen. De woning van de vroedvrouw was te herkennen aan een uithangbord. Dit was tevens de officiële vergunning voor de uitoefening van het ambt van vroedvrouw. Het bord zag er als volgt uit:
     
  • Het moest de naam van de vroedvrouw 'volkomen uitgeschreven' dragen.
     
  • Het moest de wijk vermelden, waar de vroedvrouw haar ambt mocht uitoefenen.
     
  • Het bord mocht afbeeldingen tonen van het beroep, bijvoorbeeld een clysteerspuit of een kraamstoel.
     
  • Ook stond er wel eens een rijmpje op.
    Het vroedvrouwenuithangbord van Anna van Hensbeek te Gouda is vermoedelijk het enige dat in Nederland bewaard is gebleven. Anna was beëdigd vroedvrouw.

    Had de aanstaande moeder de man van wie zij in verwachting was aangewezen, dan werd onmiddellijk na de bevalling het kind ingebakerd en stapte de vroedvrouw met een aantal getuigen naar het huis van de vermeende vader. Het maakte niet uit of het nu nacht of dag was. Er werd net zolang aangeklopt tot er werd opengedaan. Het kind werd de vader voorgehouden en er werd gevraagd of hij het kind al niet herkende. Ontkende de man de vader van het kind te zijn dan werden er getuigenverklaringen opgemaakt en kon de moeder een proces beginnen tegen de man om hem te dwingen tot een huwelijk of tot het betalen van alimentatie. De vader kon de wettigheid van een kind  ontkennen op grond van impotentie of afwezigheid.
    Aangezien dat Anna een buurt toegewezen kreeg waar men dit niet altijd wist of weten wilde, liet zij de vraag maar achterwegen en hielp de vrouwen toch. Nadat zij enige malen een waarschuwing had gekregen, dreigde het stadsbestuur haar uit haar ambt te ontzetten. Anna bleef echter weigeren de vraag te stellen met als resultaat dat zij haar ambt niet meer mocht uitoefenen. Haar uithangbord kwam terecht in een duister hoekje van de zolder van het stadshuis. Daar werd het teruggevonden. Het hangt thans in het stedelijk museum 'Het Catharina Gasthuis' te Gouda. Vermoedelijk is het rond 1790 geschilderd door Simon Klapmuts.

    Vroedvrouw
    Er zijn vanaf het begin van de schepping af altijd vrouwen geweest, die de berende in hun uren hebben bijgestaan.
    De vroedvrouw was lange tijd de algemeen geachte figuur bij de bevalling, omdat men geen dokter of vroedmeester aan het kraambed duldde. Het is zelfs zo geweest dat de vroedvrouw tijdens de geboorte de ogen zedig dichthield. Tegen het eind van de 17e eeuw kwam er een opleiding tot vroedvrouw  en in 1865 een wet, die haar ambt omschreef. Voor zij haar ambt mocht uitoefenen werd de vroedvrouw beëdigd. Zij genoot een gemeente-uitkering, woonde in een stadswoning met uithangbord en werd bevoorrecht met privileges als vrijdom van bieraccijns en later van koffie- en theeaccijns. Tot slot genoot zij een onbezorgde levensavond en een stadshofje.

    Man bij de baring.
    De geboorte van een kind is zeer lang een vrouwelijke aangelegenheid gweest. Pas in onze eeuw  zijn wij hwt gewoon gaan vinden om een man bij de bevalling aanwezig te laten zijn. In de 17e eeuw kregen de barende vrouwen een belangstellende zorg van artsen, nadat nog in 1522 in Hamburg een arts, dokter Werrt, die als vrouw verkleed een bevalling had bijgewoond, levend werd verbrand. Barbiers, vroedmeesters en chirurgijnen werden bij de barende vrouw geroepen als de vroedvrouw het niet meer alleen afkon. Zij traden dikwijls nog hardhandig op. Voor moeder en kind zag het er dan vaak triest uit, zodat deze mannen de bijnaam kregen van 'de bode des doods'.Tegen de hulp van de man bij de baring is lang geageerd. De preutsheid ging zo ver, dat een arts soms bij een barende vrouw in de blinde onder een laken moest werken. In 1840 werden in Londen pamfletten uitgegeven, waarin gewezen werd op de 'gevaren en immoraliteie van het gebruikvan mannen in de verloskunst'.

    Kraamheer.

    De kraamheer was in de 18e eeuw naar de toen heersende zede de verwende figuur de gedurende kraamtijd.Hij genoot van stadswege verschillende privileges gedurende de periode dat het kraam kloppertje aan de deur hing.
    In Noord-Nederland (met name in Enkhuizen) was het de gewoonte, dat de kraamheer zich kleedde in een kamerjas of kraamherenjapon (de zogenaamde 'Japanse rok') en dat hij op zijn hoofd een slaapmuts droeg. De rand van de muts was golvend uitgesneden en bovenop was een sierlijke pluim. Slaapmutsen als deze werden door vrouwen gedragen. Nu droeg de kraamheer hem waarschijnlijk om boze geesten, die op het kraambed voorzien hadden op een dwaalspoor te brengen.
    Wanner de kraamvrouw was verzorgd en van de baarstoel in bed geholpen, het kind gereinigd en ingebakerd, mocht de kraamheer de kraamkamer bertreden. De vroedvrouw bood de vader het kind aan  en sprak de weinig opwekkende woorden:
    'Vader, zie daar uw kint. Onze Lieve Heer geef jou er veel geluk mee, of haalt het vroeg in Sijn Rijk.'
    Het kind werd vervolgens in de wieg gelegd en buurvrouwen en vriendinnen kwamen hun gelukwensen aanbieden. De warme kandeel stond klaar. De kraamheer wachtte e volgende taak. Met versierde kaneelstok roerde hij in de kandeel en schonk deze in mooie porcelijnen kopjes zonder oor. En terwijl hij het kandeel met kaneelbechuitjes ronddeelde, zeiden de vrouwen het volgende rijmpje op:
    'Kraamheer komt de stock gegrepen. Snij de koeck in flincke reepen. Koeck en sop zijn beide eel. Leeve, leeve de kandeel!'
    Soms kwamen daarna de echtelieden hun dames ophalen. Ze vertrokken nadat de kraamheer ook de mannen had laten delden in de eerste vreugde over de geboorte van het kind.
    Tenslotte bevestigde de vader het wiegetouw aan zijn stoel. Hij kon dan vanf zijn plaats zijn spruit bewonderen en zonodig ook wiegen.

    Hulp en hulpmiddelen na de geboorte.
    Baker.
    In de 18e en 19e eeuw zien we het aantal vrouwen, dat in de kraamkamer hulp biedt, kleiner worden. Ten slotte komt de kraamzorg in handen van de baker (ook wel baakster, bakermoer, kraamwaakster of kraamwaarster genoemd). Dit was meestal een oudere vrouw, die zelf ook kinderen had. Zij had in haar leven ervaringen opgedaan met het verzorgen van moeder en kind. Zij was de wetgevende, uitvoerende en rechtelijke macht in het huishouden gedurende de periode dat de vrouw in het kraambed lag. Een onderdeel van haar werk was het inbakeren of opkleden van het kind. Dit inbakeren was een ingewikkelde samenstelling van over elkaar gebrachte kledingstukken waardoor het kind veranderde in een coconachtig pakketje. Dit tegen scheve benen en navelbreuk, voor een kaarsrechte houding en stevige schouders. Op het eind van de 18e eeuw was dit gebruik tot zelfs in de hoogste kringen nog in ere.
    De baker ontving fooien van kraamheer en kraambezoek. Zij hield bij haar verzorging van moeder en kind oude praktijken in ere. Zij begroef de nageboorte en lette er vooral op dat de kraamvrouw bepaalde regels naleefde. De baker had haar eigen recepten voor babyvoeding. Brood geweekt in bier met honing of suiker was een gangbare dagelijkse maaltijd voor de zuigeling, die verstoken bleef van moedermelk. Verder wist de baker met haar bakerpraatjes zowel kraamvrouw als kraamvisite te beangstigen of te vermaken. Soms deelde ze zo enthousiast mee in de vreugde om het nieuwe leven, dat zij dronken aan het kraambed verscheen. De grote meerderheid van de bakers was echter toegewijd en trouw, met een ruim en goed hart, waaraan de jonge ouders zich in die tijd konden toevertrouwen.
    Toen men in de medische wereld meer begrip voor hygiëne kreeg, heeft men geprobeerd bakercursussen te geven. Veel succes had men er niet mee, omdat de meeste bakers lezen noch schrijven konden. De baker heeft nog dienst gedaan tot in onze eeuw.

    Het wikkelkind.

    Het kind werd in 'doeken gewikkeld'. Hiertoe werd het kind eerst in een grote linnen doek gepakt, dat zijn hoofd en hele lichaam bedekte. Daarna met wikkelbanden, een soort zwachtels van verschillende breedte, omwonden.
    De techniek van het wikkelen was verschillend naar de tijd en de gewoonten van de verschillende landen. Ook min of meer onderhevig aan mode en standing. Daardoor waren de wikkels soms versierd met mooie wikkelbanden, strikjes en eventueel familiewapen. Maar het basisprincipe bleef altijd hetzelfde.
    De handeling van het inwikkelen werd slechts toevertrouwd aan daarin bekwame vrouwen. Het inwikkelen was nodig, om:
    "Opgelopen kneuzingen tijdens de geboorte te genezen.
    Een goed gevormd lichaam te krijgen. Het inwikkelen hielp - zo dacht men - onder andere tegen kromme benen en navelbreuk en zorgde voor een kaarsrechte houding en stevige schouders.
    Het kind te beschermen tegen stoten en andere kwetsuren.
    "

    Narigheid rondom het kraambed.
    Vondeling.
    Dikwijls werd en wordt gesuggereerd, dat het te vondeling leggen van een kind een 'misdrijf' zou zijn. Maar soms verkeerden de ouders in zo'n grote nood, dat ze wel gedwongen waren afstand te doen van hun kind. Door het te vondeling te leggen hoopten zij op een betere toekomst voor het kind. Sommige ouders lieten een bepaald bewijsteken achter bij de baby. Wanneer zij dan weer in staat waren voor het kind te zorgen, trachtten zij door middel van dit bewijsmateriaal hun kind weer terug te krijgen. Bekend waren onder andere de zogenaamde vondelingenbriefjes. Deze vondelingbriefjes werden door de ouders op een speciale manier doormidden geknipt of gescheurd. Een helft werd bij het kind achtergelaten, de andere helft hielden de ouders zelf.
    Vondelingen kregen vaak zonderlinge namen. Soms werd de naam afgeleid van de vindplaats of het jaargetijde.

    Gestorven kinderen
    De voorschriften van Holda (de godin van het leven en vruchtbaarheid) waren:
    "Niet met de ledige wieg wiegen, het kind kon dan sterven.
    Het kind niet meten, anders meete men zijn doodskistje.
    Gaf men het kind de naam van de ouders, dan stierf het voor de ouders."


    De dood van het pasgeboren kind is vooral voor de moeder pijnlijk. De band, die beiden zovele maanden zo innig aan elkaar hechten, word plotseling verbroken en de vaak heftige reactie toont dat al die maanden groeiden in het moederhart. Tenzij de dood met zekerheid is vast te stellen word een in levensgevaar verkerend kind van Katholieke ouders steeds, zij het 'sub conditione', gedoopt. Dan volgt bij de voldragen vruchten de begrafenis op de gewone wijze, 's morgens in alle eenvoud.

    Gestorven kraamvrouw
    De hoogste taak, die voor de gehuwde is weggelegd, was de zorg voor de opvoeding van haar kinderen. Volgens Oudnederlands recht moest de moeder haar kinderen tot hun twaalfde jaar behoeden voor 'zwijnetand, hanespoor, hondsbeet, paardehoef en rundshoorn' en was zij strafbaar, als door haar zorgeloosheid een kind leed overkwam.
    Aan de taak van moeder mocht de vrouw zich nimmer onttrekken. Het is zelfs voorgekomen, dat een overleden kraamvrouw geen eervolle begrafenis kreeg, omdat gesteld werd dat zij haar pasgeboren kindje, die niet buiten de zorg van zijn moeder kon, moedwillig had verlaten. Gelukkig is bovenstaande opvatting niet algemeen.
    Het eenvoudige, gelovige volk zei dan ook dat een vrouw die tengevolge van de bevalling stierf, regelrecht naar de hemel ging, 'omdat zij in pijnen en smarten gestorven was'. Haar kind heette dan wel eens 'haar gelukskind'.
    Overleed een zwangere vrouw dan stak men een lepelsteel in de keel, terwijl men haar buik met doeken warm hield. Door de arts kon dan nog een keizersnede worden verricht om het leven van het kind te behouden.
    Stierf een moeder en kind, dan werd het kind op het lichaam van de moeder gelegd en werden beiden tezamen begraven. 17

    Conclusie:

    Er is veel veranderd in de gezinssituatie, doordat:
    - Het huwelijk/gezin heeft een andere inhoud dan toen.
    - Het huishouden werd kleiner, doordat er minder kinderen werden gebaard en het personeel ook niet meer in het huis woonden, waar ze werkten.
    - Voorbehoedsmiddelen en de medische wereld zijn veel beter ontwikkeld.         
    - De mannen gingen ook helpen bij de baring, omdat de vrouwen niet zo ijdel meer waren.
    - Ze gingen andere materialen gebruiken bij de baring.
    - Werden meer kinderen te vondeling gelegd, omdat ze minder geld hadden.
    - De mensen kregen en uiten ten opzichte van de kerk meer hun eigen mening.

    Wij hebben met veel plezier aan dit werkstuk gewerkt en er veel van geleerd. Wij hopen dat u het leuk vindt.

    Bronvermelding:
     
  • Titel: Gezinsgeschiedenis vier eeuwen in Nederland
      Auteur: G.A. Kooy
      Jaar: 1985, Assen
     
  • Titel: Een kind onder het hart
      Auteur: Prof. Dr. H.M. Dupies
      Jaar: 1987, Amsterdam
     
  • Titel: Rond het kraambed van toen
      Auteur: Maria van Lamoen
      Jaar: 1983, Katwijk
     
  • Titel: Lief en leed de geschiedenis van het gezin
      Auteur: Jacqueline Zirkzee
      Jaar: 1986, Den Haag
     
  • Internet: www.Geschiedenis.Com

REACTIES

G.

G.

"anoniem", ik wil graag onderdelen van je scriptie opnemen in mijn genealogisch overzicht van mijn familie. Ik ben bezig een andere versie dan normaal uitgevoerd stamboom te schrijven.
vanzelf sprekend komt het dan in de literatuurlijst vermeld. Reactie?

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.