Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3 Consument en loonvorming

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 822 woorden
  • 30 augustus 2006
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 3: Consument en loonvorming §3.1 Verschillende vormen van inkomen: -Loon: inkomen uit arbeid. -Pacht of huur: inkomen uit verhuur van eigendommen. -Interest / rente: vergoeding voor belegging van spaargeld. -Winst: wordt soms betaald aan de eigenaren van ondernemingen. Nominaal loon: geldbedrag dat iemand ontvang door te werken. Reëel loon: hoeveel goederen hij van dit nominale loon kan kopen. Het reële loon is voor werknemers belangrijker dan het nominale loon. Prijscompensatie: als de prijzen stijgen, moeten de lonen ook stijgen, anders krijg je een lagere koopkracht. Brutoloon: hier houden de werkgevers de loonbelasting en premies van de sociale verzekering op in. Nettoloon: wat overblijft van het brutoloon. Belasting - sociale premies = nettoloon. Wig in figuur 3.1, bladzijde 52. Loonkosten (wat de werkgever moet betalen) - nettoloon = wig (in NL groot, werkgever moet veel betalen, dus producten worden duurder.) §3.2 Indexcijfers: getallen waarmee je de ontwikkeling van een prijs weergeeft. Als je de stijging van de prijs wilt berekenen is het jaar waarin je begint het basisjaar, het jaar waar je naar toe wilt berekenen is de beschouwde periode. Enkelvoudig prijsindexcijfer: het prijsindexcijfer voor één goed. Samengesteld prijsindexcijfer: de ontwikkeling van een aantal prijzen met één indexcijfer weergegeven. Dit is het gemiddelde cijfer van een aantal producten. Consumentenprijsindex: gemiddelde prijsontwikkeling van alle consumptie goederen in één huishouden. De consumentenprijsindex is een samengesteld gewogen prijsindexcijfer. Berekening: van elk goederensoort neemt men het prijsindexcijfer, er wordt gekeken hoeveel procent van de uitgaven de consument aan dat soort goederen uitgeeft. Dit percentage is het gewicht of wegingsfactor. Dit wordt vermenigvuldigd met het prijsindexcijfer. De uitkomsten tel je bij elkaar op en deel je door de som van de afzonderlijke gewichten. Budgetonderzoek: om te kijken hoe de consument hun inkomen besteed. Consumentprijsindexcijfers in tabel 3.1, bladzijde 53.
§3.3 Consumptiepioniers: consumenten die alle nieuwe goederen als eerste aanschaffen. Ook jongeren doen hier aan mee d.m.v. bijv. merkkleding. Character merchandising: verkopen in combinatie met een stripfiguur, kinderen zetten hun ouder onder druk om zulke goederen te kopen. §3.4 Afbetalingskrediet: afbetaling bij een lening, gestegen vanwege het risico. Ontsparen: meer consumptief besteden dan het inkomen is. §3.5 Personele inkomensverdeling: verdeling van het nationaal inkomen over de personen in een land. Wettelijk minimumloon is ± 25.000 gulden (=€11.500). De personale inkomensverdelingen in een jaar in tabel 3.2, bladzijde 57. Lorenz-curve: personale inkomensverdelingen in een grafiek. Figuur 3.2, bladzijde 57. §3.6 Primaire inkomensverdeling: verdeling vóórdat de belastingen en sociale premies zijn geheven en sociale uitkeringen en subsidies zijn ontvangen. Secundaire inkomensverdeling: het bedrag daarna. Tertiaire inkomensverdeling: nog gelijkmatiger dan secundaire. Vermogen: iemands persoonlijke bezittingen min zijn schulden. §3.7 Inkomstenbelasting: hoe hoger je inkomen, hoe hoger de inkomstenbelasting. Aftrekposten: rekening houden met persoonlijke omstandigheden. Bijv. pensioenpremies en studiekosten, hier hoef je geen belasting over te betalen. *Belastbaar inkomen = brutojaarinkomen – de aftrekposten. Belastingvrije som: deel van het inkomen, geen belasting over betalen. Het inkomen waarover wel belasting moet worden betaald zie bladzijde 59. Belastbare som: het bedrag waarover je belasting moet betalen. Figuur blz. 60. Progressief: elke volgende schijf wordt met een hoger percentage belast. Belastingdruk: belastingen in een percentage van het belastbaar inkomen. Marginaal tarief: belastingpercentage dat van toepassing is op een extra inkomen dat iemand gaat verdienen. Het schijventarief in tabel 3.3 blz. 60. Inflatiecorrectie: zie bovenste stukje bladzijde 60, te lang stukje… §3.8 Sociale verzekeringen: hier moet je premies over betalen. Sociale voorzieningen: wordt door de overheid betaald. Volksverzekeringen: geldt voor iedereen. Werknemersverzekeringen: alleen voor mensen in loondienst. *De wetten waarvan de naam met ‘Algemeen’ begint zijn volksverzekeringen. Omslagstelsel: hiermee wordt de AOW gefinancierd. Kapitaaldekkingsstelsel: iedere individuele werknemer vormt gedurende zijn actieve periode geleidelijk een reserve.
§3.9 Sociale-verzekeringswetten kunnen in 3 groepen verdeeld worden: -Wegvallen van inkomen: Werkeloosheidswet (ww) en Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte (WULBZ). *ww: een halfjaar een uitkering in geval van werkeloosheid. *WULBZ: de werkgever moet minimaal 70% van het loon doorbetalen bij ziekte. Arbo-wet: de werkgever is verantwoordelijk voor controle en begeleiding van de werknemer. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering regelt de uitkering bij arbeidsongeschiktheid als iemand meer dan een jaar ziek is. Pemba: wet waarin de financiering van de WAO is geregeld. Kosten van medische verzorging: Ziekenfondswet (ZFW) en Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). ZFW: verzekerden voorzien van medische verzorging. AWBZ: verzekert de geneeskundige risico’s die niet via het ziekenfonds of de ziektekostenverzekeraar gedekt zijn. Ouderdoms- en nabestaandenpensioen: Algemene Ouderdomswet (AOW) en Algemene Nabestaandenwet (ANW). AOW: garandeert alle Nederlanders vanaf 65 jaar een inkomen. ANW: zorgt voor uitkering, als een kostwinnaar overlijdt, afhankelijk van het inkomen. Geldt alleen voor nabestaanden die niet zelf in hun onderhoud kunnen voorzien. §3.10 Volumebeleid: bevorderen dat er minder uitkeringen komen, bijv. door het terugdringen van ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Oneigenlijk gebruik: dit tegengaan door strengere controles, eenvoudigere regels en hogere boetes. Koppeling: dit loslaten, waardoor de uitkeringen minder stijgen dan de lonen in het bedrijfsleven. Negatieve selectie: treedt op als de overheid de uitvoering van een sociale verzekeringswet in één keer zou privatiseren. Opportunistisch gedrag: als iemand zich risicovoller gaat gedragen omdat hij toch verzekerd is. *Bij een gewone brand- of autoverzekering kan de verzekeraar opportunistisch gedrag tegengaan door een eigen risico in te voeren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.