Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Massamedia hoofdstuk 1 t/m 9

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1441 woorden
  • 11 juli 2001
  • 71 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
71 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Massamedia hst 1 t/m 9
Hoofdstuk 1
Referentiekader = Het geheel van kennis, ervaringen en verwachtingen dat mensen hebben. Door verschillen van bijv. cultuur kunnen er communicatiestoornissen gebeuren. Socialisatie = Het proces waarbij de mens voorbereid word op een rol in de maatschappij. Niet iedereen wordt op dezelfde manier gesocialiseerd, bijv. de manieren die horen bij een bepaalde cultuur. Informatie = Nieuws en kennis. Nieuws is subjectief want wat voor de een wetenswaardig is , is voor de ander misschien onbelangrijk. Massacommunicatie = Communicatie die gericht is op het publiek. Iedereen kan van de uitgezonden informatie kennis nemen ( die soort van communicatie is meestal eenzijdig en vaak ook indirect) Massamedia = Massacommunicatie wordt verspreidt met technische middelen Hoofdstuk 2 Cultuur = de manier waarop de mens hunleven vorm geven. De cultuuroverdracht via de massamedia gebeurt zowel door informatie als door amusement. Stereotypen zijn clichébeelden ( bijv. woonwagenbewoners bezorgen overlast) Massamedia speelt rol bij meningsvormingsproces: 1. publieke agenda (deel waarover mensen praten en denken) 2. bepalen hoe er gepraat en gedacht wordt. De agenda bepaling door de macht van de media speelt ook een rol in de politiek. De media kan onderwerpen in het nieuws brengen waardoor mensen over dit onderwerp gaan denken en discussiëren. (zoals vervuiling en kernwapens)
Hoofdstuk 3 Het nieuws is door verschillende sluizen gegaan voordat het de consument bereikt. Het moet aan bepaalde eisen voldoen: 1. Gebeurtenissen of uitspraken moeten uitzonderlijk zijn
2. Gebeurtenissen moeten gevolgen hebben voor grotere groepen mensen. 3. Gebeurtenissen moeten actueel zijn. 4. Gebeurtenissen moeten van belang zijn voor de doelgroep van het medium. 5. Gebeurtenissen waarvoer een langere tijd over kan worden gepubliceerd hebben meer nieuwswaarde dan eenmalige incidenten. 6. Gebeurtenissen moeten gemakkelijk uit te leggen zijn aan het publiek. 7. In het nieuwsaanbod moet afwisseling zitten
Journalistieke normen = journalisten proberen objectieve informatie te geven, maar informatie blijft toch altijd wel gekleurd. Er zijn verschillende normen: 1. Ze moeten informatie die binnenkomt uit zoveel mogelijke andere bronnen verifiëren. 2. Ze moeten hoor- en wederhoor toepassen
3. Informatie en opinie moeten ze scheiden. In tegenstelling tot het nieuws bevat amusement voornamelijk informatie over het dagelijks leven. Hoofdstuk 4 Injectienaaldtheorie = Met de media kunnen massa’s mensen beïnvloedt worden. De inhoud van de boodschappen is van directe invloed op de burgers. (deze legt er de nadruk op dat de media de massa’s gemanipuleerd kunnen worden. De inhoud van de boodschappen is van directe invloed op de ontvangers. Deze krijgen de boodschappen als het ware met een injectienaald ingespoten.) De theorie van het tweetrapsmodel = Het publiek bestaat uit 2 delen, de opinieleiders en de volgers. Volgers laten hun mening afhangen van de opinieleider die de informatie goed opprikken en verwerken. De opinieleider zorgen ervoor dat het onderwerp de massa bereikt. Omdat mensen sommigen dingen willen horen, heeft dat invloed op de media. Hierdoor wordt dus de selectiviteittheorie toegepast, de mensen onthouden dan de dingen ook beter die in het nieuws zijn. De media kijkt of de mensen het nieuws interessant vinden, daar stemt de media hun aanbod af. Agendatheorie = Volgens deze theorie bepalen de media de onderwerpen waarover in de maatschappij gedacht wordt. Hoofdstuk 5 De pers = Alle gedrukte massamedia. De omroep = De radio en de televisie. Marktmechanisme = De wet van vraag en aanbod, het bepaald welke bladen groot worden en welke moeten verdwijnen. De bladen zijn afhankelijk van de winst. Grondwet = De meest fundamentele wet. De taken van overheid en burger vastgesteld. Zonder vrijheid van meningsuiting, godsdienst en levensovertuiging zou er geen democratie zijn. Bij de massamedia komen daarom verschillende meningen voor. De kritiek op regeerders en volksvertegenwoordigers zouden dan niet bekend worden, bijv. welke fouten ze gemaakt hebben. Censuur = Het controleren en eventueel verbieden van teksten voordat ze in het openbaar verschijnen. De belangrijkste regels die de vrijheid van de massamedia bepreken zijn de verboden op belediging,, opruiing, liegen en schending van de goede zaken. Verschoningsrecht = het recht om informatie die iemand bij de uitoefening van zijn beroep heeft verkregen verborgen te houden. (dat is bij artsen en advocaten) Hoofdstuk 6 Beleidsinformatie = nieuwsfeiten en achtergronden van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen. Human-interest = teksten over allerdaagse of juist bijzondere mensen en gebeurtenissen. Het is geen politiek, maar het is om de lezers te vermaken. Verstrooiing = Hiermee wordt gedoeld op strips, sportberichten enz. Praktische informatie – Informatie die van direct praktisch nut voor de lezer is. (weerbericht) Opinie = geeft de mening van een krant weer. Individuele redacteuren en medewerkers geven hun mening, opinies ook in cartoons. Advertenties = Adverteerders zijn niet onder de verantwoording van de redactie. Adverteerders kopen ruimte in een krant. Landelijke dagbladen = Overal door het land verkocht. Ze geven binnenlands- en buitenlands nieuws. Regionale bladen = Zij geven juist informatie over de regio, maar ook wel een beetje buitenlands en nationaal nieuws. Identiteit = De identiteit (karakter) van een krant staat niet voor altijd vast, het kan in de loop der jaren veranderen. Opiniebladen = Hebben tot doel de lezer te informeren over de achtergronden van maatschappelijke, economische, politieke en culturele ontwikkelingen. (
Hoofdstuk 7 Marktgericht = Rekening houden met de vraag van het publiek ( zo groot mogelijk) Een groot aantal dagbladen is verdwenen door de ontzuiling, en door de komst van de tv. De matig geïnteresseerde burger hoefde na het tv journaal niet ook nog een de krant te bekijken. Doordat de STER-reclame werd ingevoerd, ging er veel reclame naar de tv i.p.v. naar de dagbladen. De opbrengst van de reclame is erg belangrijk voor de dagbladen. Ondanks de problemen bij de pers is het totale aantal lezers van dagbladen niet gedaald. Persconcentratie = Het aantal verschillende dagbladen wordt minder, maar er wordt meer geproduceerd (van mindere soort). Steeds minder uitgevers krijgen een groter deel van de bladenmarkt in handen. Oplagespiraal – Geeft het verband aan tussen de oplage, de advertentie-inkomsten en de kwaliteit van de bladen. Als een blad minder wordt verkocht, krijgen ze minder adverteerders(geld). Monopolievorming = Houdt in dat de uitgeversconcerns bepaalde deelmarkten (bijna) volledig in handen gekregen hebben. Directie is verantwoordelijk zakelijke krant. Redactie verantwoordelijk inhoud van het blad. Redactiestatuut = verplicht gesteld om te voorkomen dat de directie en de redactie ruzie krijgen. Hierin is de identiteit van de krant vastgelegd en is de verhouding tussen (hoofd)redactie en directie geregeld. Het statuut bepaald dat de krant het geestelijk eigendom van de journalist is. Hoofdstuk 8 Mediawet = deze wet gaat er vanuit dat het Nederlandse omroepbestel een publiek bestel moet zijn. Omroepbestel = De gehele organisatie van de (Nederlandse) omroep. Belangrijkste kenmerken: 1. Het bestel is niet commercieel maar publiek
2. Het bestel is open. 3. Het bestel ken programmatische autonomie. (betekenis op blz. 52 voluit) Elk land krijgt op grond van internationale afspraken enkele frequenties toegewezen waarop het radio- en tv programma’s mag uitzenden. Het aanbod van zenders kan verggoot worden door de kabel te gebruiken. Enkele omroepstellingen die de Mediawet onderscheidt: 1. Omroepverenigingen
2. de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) 3. educatieve omroepinstellingen
4. lokale en regionale omroepstellingen
Volgens de Mediawet moet je aan een aantal voorwaarden voldoen om als zender op tv te komen: 1. Ze moeten een eigen identiteit hebben
2. Ze moeten georganiseerd zijn als een vereniging of een stichting
3. De omroepverenigingen moeten een volledig programmapakker brengen, een totaalprogramma. 4. Omroepverenigingen moeten een minimum aantal leden hebben
Merchandising = De verkoop van artikelen die met de omroepvereniging en haar programma’s samenhangen (T-shirts ed.) Aspirant-omroep = Een nieuwe omroepvereniging, de omroepvereniging hoeft in het begin nog niet zo veel leden te hebben als de andere zenders. De aspirant-omroep moet wel aan de andere voorwaarden voldoen. NOT = Nederlandse Onderwijs TV
RVU = Radio Volks Universiteit

IKON = Inter Kerkelijke Omroep Nederland Hoofdstuk 9 Verzuiling = De bevolking was verdeeld in streng gescheiden groepen, die we zuilen noemen. Je had een katholieke, protestantse, socialistisch en een algemene zuil. Die zuilen hadden op allerlei terreinen hun eigen organisaties. Protestant+katholiek hadden hun eigen kerken en scholen. Het was vanzelfsprekend dat een katholieke naar de KRO luisterde. Iedere zuil eigen krant - Katholieken – Volkskrant, De Maasbode en De Tijd, - Protestanten – Trouw - Socialisten – Het Vrije Volk, Het Parool - Algemene – De Telegraaf, AD, Algemeen Handelsblad, Nieuws van de Dag
Ontzuiling = In de jaren ’60 veranderde men van gedachte en luisterde niet meer alleen naar hun eigen organisaties. Voor de massamedia had dat tot gevolg dat ze niet meer op hun vaste aanhang konden rekenen. Dat betekende dat ze meer dan voorheen rekening moesten gaan houden met de wensen van het grote publiek. Omroepwet = De zendgemachtigden voor radio en tv zouden moeten voldoen aan een groot aantal regelen, waardoor de eigen identiteit van de omroepverenigingen gegarandeerd zou worden. Maar tegelijkertijd zou het bedrijfsleven de geledenheid krijgen zendtijd te kopen voor reclameboodschappen. Zo zou het omroepstelsel open worden. Vervlakking = dat de omroepverenigingen zich minder gingen richten op het publiek in hun eigen zuil en hun programma’s meer en meer afstemmen op het totale publiek. Aanvankelijk werd de vervlakking vetrossing genoemd, omdat de TROS de grote aanstichter ervan leek.

REACTIES

R.

R.

goed zo meisje

22 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.