Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Landschappen

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Sectorwerkstuk door een scholier
  • Klas onbekend | 1879 woorden
  • 31 januari 2006
  • 79 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
79 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Aardrijkskunde P1 De aarde is ongeveer 4,6 miljard. Nederland is ongeveer 2 miljoen jaar uit, maar België en Duitsland zijn al meer dan 500 miljoen jaar oud. Daarbij vergeleken is Nederland nog piepjong. Alles wat je aan het aardoppervlak kunt zien, behoort tot het landschap: bergen, bossen en zeeën, maar ook steden, wegen en bedrijventerreinen. De levensloop van de aarde kun je indelen in tijdvakken, het Nederlands landschap werk vooral gevormd in het laatste tijdvak: Kwartair. Het Kwatair wordt weer onderverdeeld in: · Pleistoceen. Dit tijdvak begon 2,5 miljoen jaar geleden. Kenmerkend zijn de ijstijden. · Holoceen. Dat is de tijd ná de ijstijden. Het is de tijd waarin we nu leven. Deze begon 10 000 jaar geleden. Opvallend is vooral dat de mens steeds belangrijker wordt bij de vorming van het landschap, bijvoorbeeld door het aanleggen van steden, dijken en wegen. De diepere ondergrond va Nederland kin je niet zien. Die behoort dus niet tot het landschap. Deze ondergrond bestaat uit oudere gesteenten. Vroeger leefden daarop planten en dieren. Soms hebben die na hun dood een afdruk gemaakt in zand of klei of zijn er nog versteende resten van over. Die afdrukken of versteende resten noem je fossielen. Ze vertellen hoe het landschap er vroeger uitzag: · welke planten en dieren er leefden; · welk klimaat er voorkwam. De laatste 2,5 miljoen jaar daalde bijna heel Nederland constant. Gelukkig legden water en wind tegelijkertijd dikke lagen van o.a. zand en klei neer. Anders zou Nederland onder zee verdwenen zijn. De daling ging niet overal even snel: · Het noorden en westen daalden snel. Er konden dus dikke lagen zand en klei neergelegd worden. · In het zuiden oosten ging de daling langzamer. De afgezette lagen zijn er dunner. · Het zuidoosten van Limburg is zelfs gestegen. Hier zie je zeer oude gesteenten aan de oppervlakte. P2 Er zijn minstens een stuk of 10 ijstijden geweest. Tijdens die ijstijden het ijs ook in Nederland. Dat gebeurde ongeveer 150 000 jaar geleden. Voor het ontstaan van de ijstijd hoeft de temperatuur helemaal niet zo ver te dalen. Drie tot vier graden is al genoeg. Omdat het dan kouder is, gaat het minder regenen en meer sneeuwen. Eén keer kwam het landijs zelfs tot halverwege Nederland. Moet je eens voorstellen hoe ons land er toen uitzag. Het hele noorden lag onder een honderd meter dikke ijslaag. Die schoof grote hopen zand en grind al een bulldozer voor zich uit. Er zijn veel ijstijden geweest. Tijdens een ijstijd viel er veel sneeuw. Daardoor werd een groot deel van het land bedekt met landijs. Boor Nederland kun je de tijd van de ijstijden, het Pleistoceen dus, verdelen in 3 perioden: 1 in de eerst periode lag er nog geen landijs in Nederland. De grote rivieren hadden wel veel smeltwater en stroomden snel. Ze legden in heel Nederland dikke lagen zand en grind neer. 2 in de tweede periode kwam het landijs tot de lijn Haarlem-Nijmegen . het ijs duwde als een bulldozer zand en grind voor zich uit. Zo ontstonden in Midden-Nederland enkele heuvelrijen. Die noem je stuwwallen. He landijs bracht ook twee soorten materiaal mee naar Nederland: · keileem: een onder landijs fijngemalen mengsel van keien en leem; · zwerfstenen: grote en zware rotsblokken. Ze werden in of op het ijs vervoerd. Daarom zijn ze niet zo sterk afgesleten. 3 in de derde periode was de wind belangrijkste landschapsvormer. De wind legde in Nederland twee soorten windafzettingen neer: · dekzand. Dat is vrij grof en zwaar. De wind vervoerde het zand met kleine sprongetjes. Het dekzand werd als een deken over het land afgezet. Het bleef liggen waar een klein beetje begroeiing aanwezig was. In Zuid- en Oost-Nederland ontstond zo een zachtgolvend dekzandlandschap. · Löss is fijner en lichter. Daarom kan de wind het op grote hoogte door de lucht vervoeren. Het werd neergelegd in de luwte van de Limburgse heuvels.
P3 Na de laatste ijstijd werd het klimaat warmer en natter. De Noordzee liep weer vol en overstroomde zelfs een flink deel van Nederland. Dat deel zou ook nu nog zee zijn als er geen duinen en dijken waren. De zee speelde in dat laatste tijdvak een belangrijke rol bij het opbouwen van het landschap. Vooral in West- en Noord-Nederland werd veel vruchtbare zeeklei in de rustige kustwateren afgezet. Maar de zee geeft en de zee neemt. Ook de wind en de rivieren verrichtten in het laatste tijdvak veel werk. Soms afbrekend, maar meestal opbouwend. Rivieren legden naast hun bedding rivierklei neer. Het aardige van de wind is dat die het zand nooit vlak neerlegt. Er is op zijn minst een beetje reliëf. De duinen aan onze kust zijn door de wind zelfs tot tientallen meters hoogte opgeblazen. Het hoogste punt ligt bij Schoorl: 57 meter boven NAP. Dat brengt wat afwisseling
In het Holoceen werd een groot deel van het Nederlandse landschap gevormd. Dat gebeurde vooral door de zee, de wind en de rivieren. Deze zetten materiaal af met allerlei korrelgroottes. Bij grote stroom- of windsnelheid wordt vooral grof materiaal neergelegd. Als de snelheid afneemt wordt ook materiaal afgezet met kleinere korrelgroottes. Bij afnemende snelheid worden eerst stenen afgezet, daarna grind en ten slotte zand en klei. De zee legde op het strand tamelijk grof zand neer: strandzand. Als na overstromingen het water achter het strand tot rust komt, bezinkt de fijnere zeeklei. Dat gebeurde vooral in West- en Noord-Nederland. Tegenwoordig stromen onze grote rivieren tamelijk langzaam. Daarom wordt vooral fijne rivierklei afgezet. Als een rivier uitmondt in een rustige zee blijft het meegenomen materiaal voor de monding liggen. De rivier zoekt toch een weg naar zee en gaat zich vertakken. De rivier vormt zo een delta. West- Midden-Nederland zijn delen van zo’n delta. P4 Planten en dieren kunnen landschappen opbouwen: veen en kalksteen. Veen
Veen is ontstaan uit plantenresten. Als afgestorven planten onder water terechtkomen, zijn ze afgesloten van lucht. Ze kunnen dan niet vergaan, maar stapelen zich op: er vormt zich veen. Veen ontstaat dus meestal in lage, natte gebieden, zoals moerassen. Er zijn twee soorten veen: · aan de oever van een meertje gaan planten groeien, bijv. riet. Maar er groeien ook waterplanten in het meertje zelf. Al deze planten zitten met hun wortels in het grondwater. Als ze doodgaan, komen ze onder water terecht. Het veen dat zo ontstaat, noem je laagveen. · Op een bepaald moment is het meertje helemaal dichtgegroeid. De planten kunnen dan niet meer met hun wortels bij het grondwater. Er gaan planten groeien die alleen van regenwater kunnen leven (bijv. veenmos). Uit deze planten ontstaat hoogveen. Op veel plaatsen in Nederland is het veen afgegraven. Gedroogd veen of turf werd vroeger gebruikt als brandstof. Het afgraven van veen had gevolgen voor het landschap: · in hoogveengebieden werden eerst kanalen gegraven. Het veen was dan droog genoeg om het in blokken los te steken. Er is zoveel hoogveen gestoken dat er weinig meer van over is. De resten zijn nu beschermde natuurgebieden. · In laagveengebieden moet je bijna al het veen onder water wegscheppen. Opbaggeren noem je dat. Hierdoor ontstonden grote waterplassen, zoals de Loosdrechtse Plassen. Er is in Nederland nog veel laagveen over. Kalksteen
Kalksteen is lang geleden ontstaan in zee. Het is gevormd uit de skeletten van dode zeedieren. In Zuid-Limburg wordt het mergel genoemd. In kalksteen zitten vaak mooie fossielen, bijv. van schelpen of andere zeedieren. P5 Een landschap dat alleen gevormd is door natuurkrachten, noem je een natuurlandschap. Als dit door de mens wordt omgevormd en ingericht ontstaat er een cultuurlandschap. De mens heeft het landschap fors veranderd: 1 er worden wegen en nederzettingen gebouwd. Vroeger werden die aan gepast aan het landschap. Zo kreeg iedere streek zijn eigen soort nederzettingen. Tegenwoordig dreigen deze te verdwijnen, bijv. door het aanleggen van eenvormig nieuwbouwwijken. De regering wil mooie, oude cultuurlandschappen instandhouden. Ze worden aangewezen als waardevol cultuurlandschap. 2 vooral de landbouw bepaalt hoe het landschap eruitziet, bijv. door: · de keus van de gewassen; · de bouw van boederijen en stallen; · de verkaveling. Dat is de manier waarop het land in stukken is verdeeld. Vroeger had elke streek zijn eigen soort landbouw. Daarbij paste dan weer een bepaalde verkaveling en nederzettingsvorm. Later ging daarvan weer veel verloren: · door ruilverkaveling kwamen er grote rechthoekige kavels. Dat was nodig voor mechanisatie en specialisatie. · Door moderne landbouwtechnieken zoals beregening, drainage of kassenbouw. Daardoor is tegenwoordig bijna overal iedere soort landvouw mogelijk. Tegenwoordig wordt landinrichting toegepast. Er worden niet alleen verbeteringen voor de landbouw aangebracht. Er wordt ook gelet op het landschapsschoon en het verbeteren van de recreatiemogelijkheden. 3 de afwatering is verbeterd: · in de lagere delen werden polders aangelegd. Dit zijn door dijken omgeven gebieden waar de waterstand kunstmatig kan worden. · In de hogere delen van Nederland werden grote bochten in de rivieren afgesneden. Dat is makkelijker voor schepen en het water wordt sneller afgevoerd. Dit noem je normaliseren van de rivieren. 4 er worden grondstoffen en brandstoffen gewonnen. Door het winnen van bouwmaterialen (zand, grind, klei en mergel) ontstaan grindgaten, zandgroeven, kleiputten en grotten. Door turfwinning in laagveengebieden ontstaan veelplassen. P6 Zeekleilandschap= Ontstaan grondsoort= rustige zee

Hoogte en reliëf= vlak, ongeveer op zeeniveau
Openheid van het landschap= open
Oorspronkelijke landbouw= akkerbouw
Oorspronkelijke verkaveling= blokverkaveling
Oorspronkelijke verspreiding van de bebouwing= geconcentreerd (terpdorp) Rivierkleilandschap= Ontstaan grondsoort= langzaam stromende rivieren
Hoogte en reliëf= vlak, wisselende hoogte
Openheid van het landschap= halfopen
Oorspronkelijke landbouw= akkerbouw, veeteelt, fruitteelt
Oorspronkelijke verkaveling= strokenverkaveling
Oorspronkelijke verspreiding van de bebouwing= lintbebouwing (dijkdorp) Duinlandschap
Ontstaan grondsoort= wind (en zee) Hoogte en reliëf= reliëfrijk, tamelijk hoog
Openheid van het landschap= gesloten
Oorspronkelijke landbouw= vooral natuurlandschap
Oorspronkelijke verkaveling= / Oorspronkelijke verspreiding van de bebouwing= / Zandlandschap
Ontstaan grondsoort= wind (en rivieren) Hoogte en reliëf= lichtgolven, tamelijk hoog

Openheid van het landschap= half open
Oorspronkelijke landbouw= gemengd bedrijf
Oorspronkelijke verkaveling= grillige verkaveling
Oorspronkelijke verspreiding van de bebouwing= geconcentreerd (esdorp) Lösslandschap
Ontstaan grondsoort= wind
Hoogte en reliëf= reliëfrijk, hoog
Openheid van het landschap= gesloten
Oorspronkelijke landbouw=akkerbouw, veeteelt, fruitteelt
Oorspronkelijke verkaveling= blokverkaveling
Oorspronkelijke verspreiding van de bebouwing= lintbebouwing (daldorp) en geconcentreerde bebouwing (plateaudorp) Hoogveenlandschap
Ontstaan grondsoort= resten van veenmos
Hoogte en reliëf= tamelijk vlak, hoog
Openheid van het landschap= open
Oorspronkelijke landbouw= akkerbouw
Oorspronkelijke verkaveling= strokenverkaveling
Oorspronkelijke verspreiding van de bebouwing= lintbebouwing (dijkdorp) Laagveenlandschap

Ontstaan grondsoort= resten water- en moerasplanten
Hoogte en reliëf= vlak, ongeveer op zeeniveau
Openheid van het landschap= open
Oorspronkelijke landbouw= veeteelt
Oorspronkelijke verkaveling= strokenverkaveling
Oorspronkelijke verspreiding van de bebouwing= lintbebouwing (laagveenontginningsdorp) Er zijn drie typen verkaveling: · blokverkaveling: de kavels zijn niet al te groot, de vorm is niet helemaal rechthoekig. Op de meeste plaatsen zijn de randen van de kavels mooi recht, maar op enkele plaatsen zijn ze ook wat bochtiger. · Moderne verkaveling: deze lijkt op het eerst oog veel op de blokverkaveling: maar de kavels zijn veel groter; ze zijn ook mooi rechthoekig. · Strokenverkaveling: de kavels zijn heel lang en heel smal. De bebouwing kan op de volgende manieren over het landschap verspreid zijn: · lintbebouwing: de huizen liggen in een lange rij naast elkaar. · Geconcentreerde bebouwing: de huizen liggen in een dorp bij elkaar. · Verspreide bebouwing: de huizen liggen tamelijk ver van elkaar af en ze zijn regelmatig over een gebied verdeeld. De openheid va n het landschap geeft aan hoe ver je kunt kijken. Bij een open landschap kun je heel ver kijken. Bij een gesloten landschap komen bijv. veel heggen en bosjes voor. Of er is veel reliëf. Daarom kun je niet ver kijken. Een tussenvorm is het halfopen landschap.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.