Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Mens en Milieu

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 4028 woorden
  • 7 juli 2005
  • 33 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
33 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Mens en Milieu HOOFDSTUK 1 Nederlandse Landschappen 1 hoe is het landschap opgebouwd? 1.1 Wat is een landschap Landschap: Alle natuur en cultuurelementen die op een bepaalde plaats in hun onderlinge samenhang voorkomen
Grondsoort: Basismateriaal waarin bodems gevormd worden. Vb. Klei/zand 1.2 De natuurlijke opbouw van een landschap Landschappen ontstaan door geologische processen in het verleden. Werking van water(fluviatiel)/wind(eolisch)/landijs(glaciaal)/zee(marien) op aardoppervlak zorgde voor hoogte/laagte verschillen. Pleistoceen: juli temp <10 ijstijd Tussenijstijd >10 1.3 De cultuurhistorische opbouw van een landschap Als mensen zich vestigen op een plaats dan veranderd het landschap, mensen gebruiken het of passen het aan, aan de tijd. Oude elementen (gebruikswijze akkers) Nieuwe elementen: Grote percelen
1.4 De ecologische opbouw van een landschap Ecosysteem: Geheel van levende en niet levende elementen in bepaalde ruimte. Ecotoop: weergave van ecosysteem op een kaart. Diversiteit: aantal soorten planten en dieren dat in een ruimte voorkomt, er zijn vijf factoren die de diversiteit beïnvloeden. - Veranderlijkheid in het milieu: Temperatuur/licht/grote veranderingen betekenen lage diversiteit - Hoeveelheid energie+voedingsstoffen: Hoge hoeveelheid betekend Lage D. - Variatie milieuomstandigheden: Veel verschillende leefmilieu’s om elkaar heen -> Hoge diversiteit. Dus bij grensmilieu’s > Gradiënten. - Omvang natuurgebieden: hoe groter het gebied hoe hoger de diversiteit - Spreiding van natuurelementen en geen barrières -> goede spreiding betekend hogere diversiteit
Clip 2: Functies natuurlijk milieu: 1) Productiefunctie, Voedsel, schoonwater, lucht, energie, grondstoffen
2) Draagfunctie, Voor alles wat wij dagelijks doen is ruimte nodig en grond. A)Ruimte voor activiteiten en bouwwerken
B)Grond nodig voor goede draagkracht
C)Ruimte nodig voor opvang afvalstoffen
3) Informatiefunctie (medicijnen, signalen van planten en dieren over veranderend milieu) 4) Regulatiefunctie, het milieu zorgt voor evenwicht, (bv. Erosie) Clip 3: Landschap versnippert, dit wordt ook wel de eilandtheorie genoemd. Het aantal soorten planten en dieren wordt bepaald door: 1) Bereikbaarheid nieuwe soorten, hoe beter bereikbaarheid hoe hoger de diversiteit
2) Het steeds uitsterven van bestaande soorten, Hoe groter oppervlakte eiland, hoe minder concurrentie dieren hebben, minder uitsterven, hoe hoger de diversiteit
De elementen past de overheid toe op het milieubeleid, dieren/zaden/soorten moeten zich kunnen verplaatsen door het landschap. Het is de bedoeling dat deze maatregelen zorgen voor meer samenhang in de natuur, ecologische infrastructuur. Op schaal van Nederland wordt dit ook gemaakt, ecologische hoofdstructuur van Nederland. Dit groene netwerk heeft 3 elementen
1) Natuurkerngebieden, groot/veel organismen vanuit kerngebied kunnen soorten zich verspreiden

2) Verbindingszones of Corridors, groene linten die kerngebied verbinden
3) Stapstenen, kleine gebieden die groene linten onderbreken. 2 Lösslandschap 2.1 Natuurlijke opbouw lösslandschap (Löss, kleine korrelgrootte, Eolisch, vruchtbaar, erosiegevoelig) In Pleistoceen kwamen oude gebergten omhoog, rivieren sneden zich door deze gebergten. Rivieren kregen veel puin mee en wanneer de stroomsnelheid daalde werd het puin afgezet door uitwaaiers ontstonden er puinwaaiers. De zand en grindafzettingen liggen niet op 1 vlak, zuid-limburg is een aantal keren opgeheven. Door het uitsnijden van de rivier ontstond er terrassering ( Aantekening schrift) Löss bestaat uit fijne stofdeeltjes, deze deeltjes kwamen na de 2e laatste ijstijd vanuit de droge rivierbeddingen, een waaide zo naar Limburg. De dikten van het löss variëren van 20m. op de plateau’s tot 2-5 meter op de hellingen. 2.2 Cultuur historische opbouw van het lösslandschap Mensen vestigden zich aan de rand van de dalen bij de rivier/beek daar konden ze gras/hooiland creëren. Hoger maakte ze akkerland. Door erosie ontstonden er in de dalen colluvium, dit is een dikke laag van samengespoeld löss. Door ontginning van bos begon onderaan de helling (voor de akkerbouw) werd het landschap gevoeliger voor erosie. Door de bodemerosie kwamen akkers lager te liggen dan de bosgrond, zo ontstonden er steilranden (Graften). Deze Graften begroeide en was een muur die erosie tegen kon gaan. Veel Graften zijn verdwenen door modernisering van de landbouw en ruilverkaveling. Houtwal + afscheiding/voorkomen winderosie/diversiteit/vogels(natuurlijke insectenbestrijders) - Grondgebied weg/schaduw zorgt voor mindere kwaliteit/minder voedingsstoffen 3 Zandlandschap 3.1 Natuurlijke opbouw van het zandlandschap (zand, grote korrelgrootte, fluviatiel/glaciaal, niet vruchtbaar) Door verschuiving ijs over puinwaaiers werd onder het ijs, grondmorene van keileem (mengeling van keien en fijngemalen leem wat ondoorlatend is) afgezet. Door verschuivingen van het ijs, werden dalen uitgediept de grond werd opgeduwd en zo ontstonden er stuwwallen de uitgediepte dalen werden tongbekkens genoemd.In noord Nederland stopte (tijdens terugtrekking) de ijstongen 2maal, zo ontstonden er nog een paar kleine stuwwallen. Tijdens laatste ijstijd was Nederland een poolwoestijn, wind was belangrijkste landschapsvormer. Rivieren lagen droog, en de wind blies fijn zand als afdeklaag over niet al te grootte afstand, dekzand. Na de ijstijd zorgde vegetatie voor het vasthouden van het zand, zo ontstonden dekzandruggen met een U-vorm, Paraboolduinen. Langs beken en rivieren werd extra veel zand vastgehouden en zo ontstonden er 10-20m hoge Rivierduinen. 3.2 Cultuur historische opbouw Mensen gingen op hoger gelegen gebieden hun akkers verbouwen, essen. Deze essen lagen rondom een esdorp. Bij de lage beekdalen lagen de onbemeste graslanden, groengronden, verder was de verkaveling strookvormig. Om voldoende mest te hebben lieten mensen hun schapen op de heide grazen. De mest en heideplaggen(humus) was erg vruchtbaar en werd over de akkers gegooid. Door de heide ontgingen ontstonden er bij de essen veel stuifzand. Door de komst van kunstmest werd de heide omgezet tot akkerland en het stuifzand omgezet tot naaldbos. Door schaalvergroting zijn er nieuwe eisen gesteld ten aanzien van de vorm en grootte van kavels (stukken aaneengesloten grond tot bedrijf behoren) en percelen (stukken grond met bepaalde vorm van grondgebruik)Door de ruilverkavelingen zijn er veel kavels en percelen verwisseld/vergroot en houtwallen/zandpaden verwijderd. Vanaf 1980: landinrichting. Modernisering bleef belangrijk maar er kwam meer aandacht voor het milieu.
4 Rivierkleilandschap 4.1 Natuurlijke opbouw van het rivierkleilandschap (Klei, fluviatiel, kleine korrelgrootte, vruchtbaar) Oeverwallen en kommen in het oostelijke rivierkleilandschap
Het overstroomde water werd geremd door begroeiing zodat het zand direct naast de bedding bezonk, zo ontstonden zandige oeverwallen die elk jaar hoger werden. Wanneer de stroomsnelheid vertraagde werd er alleen nog maar klei afgezet. De bovenkant van de oeverwal bestaat daarom ook uit een zandige klei, zavel genoemd.Oeverwallen zijn ook te vinden bij oude verzande rivieren, stroomruggen. Bij overstromingen werd rivierklei afgezet in kommen, doordat klei minder massa heeft dan zand lagen deze lager dan de oeverwallen. Oeverwallen en kommen in westelijk rivierkleilandschap
Door eb&vloed blijft bij overstromingen het zand in de bedding en werd er alleen klei afgezet. Deze oeverwallen bestaan daarom uit smalle kleistroken. De kommen zijn veel breder en bestaan door hun lage natte ligging uit veen. Later zijn deze bedekt met natte zeeklei 4.2 Cultuur historische opbouw van het rivierkleilandschap Door dijken is de rivierloop vastgelegd, dijken zijn gebouwd op rand van de oeverwallen. Om flinke waterberging te krijgen liggen ze op afstand van de rivier. Bij hoge waterstand kunnen rivieren tussen de dijken en de rivier een laagje zandige klei afzetten. Zo ontstonden uiterwaarden. Bij hoogwater is er overdruk van het water in het buitendijkse gebied, het water wil door de dijk heen. Op plaatsen met doorlatende grond komt dan kwelwater omhoog. Kwel bedreigt de stabiliteit van de dijk. Bij dijk doorbraak komt het stroomwater met grote kracht naar binnen. Het neervallende water vormt een diep kolkgat, wiel. Het materiaal wat werd meegenomen zorgde voor overslaggronden rondom het wiel. Grondgebruik in het oostelijke rivierkleilandschap
Op de oeverwalgronden werd de bebouwing gebouwd met daarbij de fruitteelt of akkerbouw. De oeverwalgronden zijn veelal van zand, en daar is akkerbouw/fruitteelt ideaal voor. In de natte, laag gelegen kommen is er vooral veeteelt. Grondgebruik in het westelijke rivierkleilandschap
De bebouwing concentreert zich vooral op de smalle kleistroken bij de rivierdijken. Het gebied is te nat voor fruitteelt, daarom overheerst het grasland hier. De natte/venige kommen worden ontwaterd door een dicht net van sloten. 5 Zeekleilandschap 5.1 De natuurlijke opbouw van het Zeekleilandschap Zeeklei wordt afgezet in kwelders, dit zijn kustgebieden die boven vloedniveau liggen. Ze overstromen bij extreem hoge vloedstanden en ontstaan in waddengebied. Dit is een ondiep gebied met eilanden met duinruggen afgesloten zijn van de open zee. Bij eb komen de zandplaten droog te liggen en dan ontstaan er wadden. Hoe dichter bij de kust hoe hoger en hoe kleiiger de wadden worden. Door begroeiing kan het water niet door de planten en maakt dat geulen/kreken er tussen. Verzanden kreken liggen hoger dan normale kreken en heten daarom kreekruggen. Oude zeeklei is ongeveer 5000jr oud -4 NAP deze zeeklei ligt lager door de sllllrup inklinking van de zeeklei, jonge zeeklei 3000 -1 – 1 NAP
5.2 De cultuurhistorische opbouw van het Zeekleilandschap Als de kwelder niet meer kon overspoeld worden werd deze ingedijkt. Mensen wonen op hogere gelegen dichtgeslipte plaatsen zoals kreekruggen of terpen. Door indijken ontstonden er polders, mensen groeven sloten en rivieren om het gebied af te wateren. Het gebied werd afgewaterd door middel van sluizen die bij eb het water in de zee pompten. Droogmakerijen, het oppervlak bestaat uit zeeklei en ligt op -4 - -5 NAP. Bij oude zeeklei zijn dit drooggelegde meren en veenplassen (haarlemmermeer). Droogleggen gebeurde als volgt: 1st Ringdijk, 2e Ringvaart om dijk heen voor de afvoer, 3e leegpompen. (4e rechthoekig verkaveld) Grondgebruik: De zeekleipolders zijn meestal zavelig en vlak, ideaal voor Akkerbouw en fruitteelt. 6 Duinlandschap 6.1 De natuurlijke opbouw van het duinlandschap (stuifzand, middelgrootte korrelgrootte, eolisch, niet zo vruchtbaar) Zand van de duinen komt uit de bodem van de zee door de golven werd het zand naar het strand verplaatst. Door het afnemen van de stroming wordt de zeebodem losgewoeld en opgenomen. Door afremming gaan golven overslaan en ontstaat er de branding. Brandinggolven werpen het zand bij vloed op het strand. Bij eb wordt het zand weggeblazen, dit zand wordt opgevangen door de groeiende vegetatie, hier start het proces van duinvorming. Als de duinen beginnen te groeien ontstaat er een zeewerende duinrij, zeereep. Oude/jonge duinen
Oude duinen zijn meer dan 5000 jaar geleden ontstaan, doordat zeespiegel daalde werden duinen in die tijd ongeveer 10m. hoog. Vaak werd de nieuwe zeereep ver van de oude duinen gevormd, de oude strandvlakte werd ingesloten zo ontstond er veengroei. 1000jr na Chr. Groeit de kust niet meer westwaarts door veel stormvloeden was er kusterosie, oude duinen braken af. Met dat zand werden nieuwe duinen van zo`n 50m. gevormd. Ontstane duinen zijn labiel, als de vegetatie verdwijnt, kan het zand opnieuw opstuiven. Zo kunnen er nieuwe laagten ontstaan die dicht bij grondwater liggen, duinvalleien. 6.2 De cultuur historische opbouw Op oude duinruggen kwamen nederzettingen, oude duinen werden afgegraven voor de bollenteelt. Hiervoor is een waterstand van 55cm nodig dus zijn duinen vlak afgegraven. Zo ontstonden geestgronden (hoge diversiteit) Jonge duinen zijn vrij gaaf van natuur, ze zijn uitgestrekt en er is veel rust. Veel variatie in landschap (hoge diversiteit) door gradiënten, nat-droog/hoog-laag/wind-weinig wind. Jonge duinen zijn tevens belangrijk om het productiegebied van zoetwater te beschermen. CLIP 7
Jonge duinen zijn altijd belangrijk productiegebied van drinkwater geweest. Waterleidingbedrijven maken gebruik van de zoetwaterbel. Voor elke meter grondwater in de duinen boven het NAP uitsteekt, zit er 40m zoetwater eronder. Omdat deze voorraad niet mag slinken, pas men duininfiltratie toe. Water uit rijn/maas wordt via infiltratieplassen in de duinen gepompt. Zo wordt dit water gezuiverd en heeft men schoon drinkwater.
HOOFDSTUK 2 De werking en het gebruik van het natuurlijke milieu 1 Onze natuurlijke hulpbronnen 1.1 Natuurlijke hulpbronnen De mens gebruikt dagelijks het milieu, we produceren voedsel en gebruiken energie en grondstoffen. Alle zaken de we uit de natuur ontrekken noem je, natuurlijke hulpbronnen, deze zijn niet altijd onbeperkt aanwezig. Je heb - niet vernieuwbare hulpbronnen, worden door de natuur niet opnieuw of heel langzaam aangemaakt - vernieuwbare hulpbronnen, deze worden in hoog tempo opnieuw aangemaakt, (hout rubber = levende biomassa). (Zand/klei = levenloze biomassa) Stromingsenergie/Bio-energie zijn beide ook vernieuwbaar. 1.2 De soorten milieuproblemen - milieuverontreiniging, verhoogde concentraties die schadelijk zijn voor mens en dier. (geluidshinder/afvalstoffen) - Milieuaantasting, vermindering van de kwaliteit van natuur/landschap - Milieu-uitputting, mensen benutten grondstoffen, energie in een te hoog tempo. Niet vernieuwbare grondstoffen kunnen hierdoor opraken. 2 Duurzame ontwikkeling 2.1 Zie bron 4 op blz226 2.2 Bestrijding milieuproblemen Oplossing van de verenigde naties was, duurzame ontwikkeling. Dit hield in dat men de mogelijkheden van het natuurlijk milieu moet gebruiken zonder het voor de toekomstige gebruikers te beperken
Daarom streven we naar handhaving van de milieugebruiksruimte van een gebied. Dit bestaat uit de benuttingmogelijkheden van de natuurlijke hulpbronnen in een bepaald gebied. Zonder de milieuvoorraden aan te tasten. Dit verschilt in een gebied of land per milieufactor (water, bodem, lucht) en per natuurlijke hulpbron (energievorm, type grondstof). De omvang ervan wordt beïnvloed door zes factoren. 1) Aanwezige winbare natuurlijke hulpbronnen
2) Het tempo van aanwas van vernieuwbare hulpbronnen

3) Mate van onttrekking van de natuurlijke hulpbronnen
4) Uitbreiding van kennis en techniek
5) Kwaliteit van het natuurlijk milieu
6) De import of export van natuurlijke hulpbronnen, door import kan de voorraad worden vergroot, en bij export andersom. Bij import wordt ook ruimte gebruikt in het exportland. Door ruimtegebruik van importland in exportland spreken we van ecologische voetafdruk, dit betekend de hoeveelheid ruimte die mensen in een land per inwoner in andere landen gebruiken. (ten behoeve van activiteiten en consumptie) 3 Milieugebruik van zoetwater 3.1 Interne en externe bronnen van zoetwater De waterbalans geeft de toe- en afvoer van zoetwater weer. Een waterbalans (bron 6) geeft dit het beste weer. Er zijn twee bronnen van zoetwater. 1)Vernieuwbare bronnen van zoetwater - Regenwater wat in gebied valt -> intern vernieuwbare bron - Regenwater wat toe stroomt -> extern vernieuwbare bron
2) niet-vernieuwbare bron, het grondwater in een bodem loopt nooit door. Alleen de bovenste laag van het grondwater (ca10m. ondiepe grondwater) kan door neerslag worden aangevuld. Het diepe grondwater (dieper dan 10m) wordt bijna nooit aangevuld. Een voordeel van dit water is dat het niet door mensen verontreinigd is. CLIP 3
Benuttingspercentage geeft de eerste indruk van de kwetsbaarheid van de watervoorziening in een land/gebied. Het geeft de relatie tussen werkelijk goed weer tussen het werkelijke gebruik en de omvang van natuurlijke vernieuwbare bronnen. 3.2 Watergebruik huishoudens/landbouw/industrie Water is onmisbaar voor; 1) Huishouding heeft drinkwater nodig voor koken, drinken, wassen enz. over de hele wereld wordt gemiddeld zo’n 30 tot 200 liter per dag/per persoon gebruikt

2) Landbouw, dit is de snelst groeiende watergebruiker, wereldwijd wordt 73% van de watervoorraad gebruikt voor de landbouw. 3) Industrie, tal van producten hebben water nodig. Door hergebruik wordt er weinig water op gemaakt. 3.3 Bedreiging van kwaliteit zoetwater Allerlei stoffen bedreigen de kwaliteit van het zoetwater zoals: voedingsstoffen, metaaldeeltjes, bestrijdingsmiddelen, zouten, enz. De samenstelling van het grondwater geeft weer wat het grondgebruik is in dat gebied. Dit grondgebruik heeft ook invloed op oppervlakte water. De neerslag dat over grondoppervlakte neer valt neemt ook weer allerlei stoffen mee. Meest bepalen voor kwaliteit oppervlakte water is de samenstelling van rivierwater wat Nederland instroomt. 4 Milieugebruiksuimte bodem 4.1 Bodem als productie systeem planten zijn in elk ecosysteem belangrijk, zij zijn de basis van de vernieuwbare hulpbron, organisch materiaal. Dit is al het materiaal wat gevormd wordt door levende organismen. Planten kunnen via fotosynthese zonlicht omzetten in chemische energie. Daarvoor hebben planten stikstof(N)/Fosfor(P)/Calcium(Ca)/ Kalium(K) en Magnesium(Mg) nodig. Dit halen planten uit de bodem, het bovenste deel van de grond waaruit de plantenwortels water en voedingsstoffen halen. Omvang van deze productie hangt af van: 1) De voorraad van de voedingsstoffen
2) De voorraad van het water
3) Een goed bodemleven, aanwezigheid van bacteriën wat zorgt voor goede afbraak van organisch afval. 4.2 Vergroting van milieugebruiksruimte bodem. De mens heeft in de loop van de tijd de milieugebruiksruimte bodem vergroot. Belangrijk waren volgende zaken: 1) Toevoer van meststoffen, kunstmest bestaat uit niet-organische meststoffen, de verbindingen van stikstof, enz., die direct door plant opgenomen worden. 2) Toevoer fossiele energie, voor gebruik van machines (olie/gas)/fabriceren kunstmest/aanleg sloten/drainagesystemen
3) Toevoer van water voor irrigatie en beregening (Irrigatie via slootjes en Beregening via sproeien)
4.3 Ruimte gebruik van de Nederlander Nederlanders en andere landen vergroten milieugebruiksruimte bodem door gewassen en grondstoffen te importeren uit andere landen. De milieugebruiksruimte bodem in de wereld groeit en krimpt overal. In rijke landen wordt dit veelal uitgebreid door toenemende import. Bij export landen is dit juist andersom. Dit zijn arme landen die dit doen ten behoeve van hun betalingsbalans en zo ontstaan er in deze landen voedseltekorten en milieuproblemen (bodemerosie/verwoestijning) CLIP 5
Direct/indirect ruimtegebruik, Naast landbouwgrond (directe ruimtegebruik) is er ruimte nodig voor materiaal opslag (indirecte ruimtegebruik) 5 De milieugebruiksruimte van de ontwikkelingslanden 5.1 Goede landbouwgrond wordt schaars In veel ontwikkelingslanden is het handhaven van de milieugebruiksruimte bodem moeilijke zaak. Hiervoor zijn 2 oorzaken
1) De bevolkingsgroei, daling van het aantal oppervlakte HA cultuurgrond, het basisvoedselpakket(0.34HA) wordt niet bereikt. Dit is slecht 0,2 HA. 2) Exportlandbouw gebruikt veel grond voor de wereldmarkt 5.2 Een groeiend tekort aan water De watervoorraad in droge gebieden in ontwikkelingslanden zijn beperkt, hiervoor zijn er 2 factoren die dit versterken. – De bevolkingsgroei – Export van landbouw 5.3 Dure fossiele brandstoffen Milieugebruiksruimte van energie is voor ontwikkelingslanden een moeilijke opgave om die op peil te houden. De fossiele energie is erg duur en het gebruik is beperkt, want van meer dan een derde van het energie gebruik betreft het om biomassa. In arme landen zijn brandhout of houtskool de enige betaalbare brandstoffen. Dit gaat ten koste van het milieu. (CLIP 6) CLIP 6
In ontwikkelingslanden is er sprake van tekort aan grond. Zo worden steile hellingen gebruikt voor landbouw, dit zorgt bij neerslag voor bodemerosie. Zo ontstaan er ook grote geulen die de waterafvoer van rivieren onregelmatiger maken. Rivieren krijgen in een korte tijd veel afvoerwater, dit wordt ook wel de piekafvoer genoemd. (leidt mogelijk tot overstromingen) In woestijnrandzones is landbouw helemaal moeilijk, doordat er soms een lange tijd geen neerslag valt, kan er soms een tijd ook geen vegetatie groeien. Omdat er veel vee graast op deze gebieden, leidt dit tot overbegrazing en verslechtering van de bodem, zo breidt de woestijn zich weer uit. Verwoestijning. Ook het kappen van brandhout en verzilting kan de verwoestijning bevorderen. CLIP 7

Het irrigatiewater wat wordt opgepompt uit het grondwater bevat altijd zouten. Als het water verdampt blijven de zouten achter in de bodem. Zo ontstaat er verzilting. Bij slecht doorlatende bodems spoelen de zouten niet uit en worden de planten aangetast. HOOFDSTUK 3 werken aan de kwaliteit van het leefmilieu 1 de achtergrond van het ontstaan van milieuproblemen 1.1 afwenteling van milieuproblemen Mensen nemen de nadelen van veel handelingen niet voor eigen rekening, ze genieten alleen van de voordelen, dit wordt afwenteling genoemd. Mensen wentelen de milieuproblemen af andere gebieden/gebruikers/toekomstige generaties 1.2 afwenteling op andere milieugebruikers en andere gebieden Bij elke productieproces komen stoffen vrij. Daar treden meestal ook schadelijke effecten op. Via water en lucht kan het transport plaatsvinden naar gebieden op korte afstand. Er is afwenteling op andere milieugebruikers/afwenteling op andere gebieden. Voorbeelden van stoffen: - Zwavel, verbranding van fossiele brandstoffen - Stikstof, geleverd door het verkeer - Ammoniak, mest uit de bio-industrie 1.3 Afwenteling op toekomstige generaties Bij veel milieu problemen is er sprake van afwenteling op toekomstige generaties. Nieuwe generaties moeten zelf maar uitzoeken hoe ze toekomstige problemen oplossen. Dat geldt vooral voor het uitputten van niet-vernieuwbare hulpbronnen/grondstoffen. Bv, leegvissen van zeeën/vervuilen van bodems. Er is geen sprake van absolute uitputting. De aardkorst bevat namelijk nog enorme voorraden erts met laag metaalgehalte. Belangrijk is ook het hergebruik en de vervanging van schaarse of schadelijke grondstoffen door alternatieven. Andere problemen voor generaties zijn wel klimaatveranderingen door CO2 uitstoot. (stijging zeespiegel, ozonlaag enz, enz.) 2 ruimtelijke beleid: vier ontwikkelingskoersen 2.1 Zonering Het tegen gaan van milieuproblemen is voor de toekomst een noodzaak. Diverse plannen van de overheid (Structuur Schema groene ruimten enz) proberen zich te richt op duurzame ontwikkeling. In ruimtelijke beleid is zonering een belangrijk hulpmiddel. Voor elk homogeen stuk landelijk gebied (groene ruimte) wordt een keuze gemaakt welke functies zich optimaal moeten ontwikkelen. (landschap voorrang?waarde van natuur en landschap (diversiteit) of recreatie?) de functies mogen elkaar niet hinderen.
2.2 Vier ontwikkelingskoersen Er zijn vier mogelijke ontwikkelingskoersen voor zonering. 1) gele koers, ontwikkeling landbouw in zeer intensieve en geconcentreerde vorm. Bollenteelt/akkerbouw/bio-industrie/boomkwekerijen. Opbouw van het landschap wordt sterk bepaalt door landbouw
2) Bruine koers, grondgebonden landbouw in de vorm van akkerbouw of rundveehouderij heeft hier voorrang. Gestreefd wordt naar een landschapsopbouw waarbij landbouw wordt omgewisseld, met netwerk van groenelementen. 3) Blauwe koers, voorop staat een combinatie van functies en de afwezigheid van intensieve landbouw. Aantrekkelijke combinaties van landbouw met recreatie, beheer van natuur en landschap of waterwinning. Boer krijgt taak extensief beheer van landbouwgrond in groene zones om natuurgebied met elkaar te verbinden en het in stand houden van het landschap. Het verbinden gebeurd met bosjes, houtwallen, natte gronden enz.. Het zijn verbindingszones in de ecologische hoofdstructuur van Nederland. 4) Groene koers, voorop staat het behoud van de natuur, met nationale parken. Dit zijn gebieden met waardevolle natuurterreinen van tenminste 1000ha groot en weinig cultuurgrond. Beheer van landbouwgrond is specifiek gericht op natuur en natuurgerichte recreatie. 3 Het Nederlandse milieubeleid 3.1 duurzame ontwikkeling bij economische groei Milieubeleid gaat over toekomst van mensen, planten en dieren. De overheid probeert hiermee milieuproblemen te voorkomen op alle schaalniveaus (Lokaal, landschap, stroomgebied, continent, planeet) of (regionaal, landelijk, continentaal, intercontinentaal en mondiaal) . Drie kernpunten moeten duurzame ontwikkeling bevorderen: integraal ketenbeheer, hoge kwaliteit van producten en minder energieverbruik 3.2 integraal ketenbeheer Elke product heeft een bepaalde levensloop, dat noem je productie-consumptieketen. Zo’n keten bestaat uit 5 stadia. 1) het winnen van grondstoffen, -> sterke omvorming van landschap
2) het bewerken van grondstoffen tot basismaterialen of halffabrikaten
3) het maken van eindproducten
4) het gebruiken of consumeren en het verwerken en hergebruiken van afval
5) het afdanken van producten en het verwerken en hergebruiken van afval
Elke stadium gebruikt grondstoffen. Door analyse van de keten kunnen producten bekekenen vergeleken worden op hun negatieve effecten. Dit heet ook wel integraal ketenbeheer, dit is meestal lastig en complex. Belangrijk is ook het sluiten van kringlopen; door hergebruik van afvalstoffen zijn er minder grondstoffen en energie nodig.
3.3 Een hogere kwaliteit van producten Ook een hoge kwaliteit van producten draagt bij aan duurzaamheid. Doordat je ze langer gebruikt, hoef je ze minder snel af te danken. Dit bespaart grondstoffen en energie, en vermindert afval. In alle stadia van het ketenbeheer is streven naar kwaliteit goed voor het milieu. Voor grondstoffen betekend dit een keuze voor vernieuwbare bronnen, omdat ze niet schadelijk zijn en afbreekbaar. Milieugevaarlijke stoffen moeten worden vermeden omdat deze niet afbreekbaar zijn en schadelijk zijn voor het milieu. 3.4 Minder gebruik van fossiele energie De economie in Nederland is zeer energie-intensief. Fossiele brandstoffen worden op grote schaal gebruikt, dit veroorzaakt milieuproblemen, zoals klimaatsveranderingen en verzuring. Het gebruik van deze brandstoffen moet worden verminderd en er moet gekozen worden voor de duurzamere ontwikkeling, dus het gebruik van vernieuwbare energie moet worden verhoogd. CLIP 4
Aanpakken milieuproblemen door de overheid gebeurt op twee manieren. 1) brongericht milieubeleid, voorkomen van milieuschade centraal. De overheid kan bijvoorbeeld proberen het gedrag van automobilisten te beïnvloeden om het autogebruik te verminderen. 2) Effectgericht milieubeleid, het gaat hierbij om het wegwerken van schadelijke effecten van bijvoorbeeld verontreiniging, verzuring of verdroging. De middelen om dit beleid uit te voeren zijn. 1) indirecte regulering, financiële prikkels. Zowel positief (subsidies, statiegeld) als negatief (milieuheffingen en aansprakelijkheid milieuschade) 2) Directe regulering, milieuwetten en vergunningen. Wet milieubeheer en Wet verontreiniging oppervlakte water. 3) Zelfregulering, overreding. Voorlichting, onderwijs, convenanten (vrijwillige afspraken tussen bedrijven en overheid), milieuzorg bij bedrijven. 4 mondiaal milieubeleid 4.1 armoede en milieu Positie van rijke en arme landen ten aanzien van milieuproblemen zijn verschillend. 1) hoge bevolkingsgroei ontwikkelingslanden lijd tot milieuverslechtering. Mensen hebben voedsel nodig en ontbossen land voor akkerbouw. Armoede is dus ook een GEVOLG van milieuverslechtering, armoede -> milieuverslechtering -> meer armoede -> meer milieuverslechtering
2) Rijke landen benutten energie&grondstoffen per hoofd beter door lage bevolkingsgroei. 4.2 klimaatbeleid Door verandering van het wereldklimaat zullen voor de mensen en ecosystemen de gevolgen verschillen. Door de VN is er in 1994 een klimaatverdrag gesloten. Het doel van dit kyoto-protocol, is klimaatsverandering tegen te gaan. Dit willen ze bereiken door middel van

1) energieheffingen, moet leiden tot een bijdrage van de verlaging van de CO2 uitstoot. 2) Bosaanplant wat de hoeveelheid CO2 moet verminderen
Schuingedrukte begrippen uit werkboek: Vermesting: omvangrijk gebruik van meststoffen
Beheersovereenkomsten: vrijwillig afgesloten overeenkomsten tussen de overheid en agrarische ondernemers
Beheersgebieden: particuliere landbouwgronden waar bij de bedrijfsuitvoering rekening wordt gehouden met de natuur. Reservaatgebieden: landbouwgronden die door natuurbeschermingsorganisaties zijn aangekocht. Ontkoppeling:Tegelijkertijd verbeteren van de welvaart (eco. Groei) en het verminderen van de milieuproblemen. Relatieve ontkoppeling: bij economische groei en nemen de milieuproblemen nemen toe, maar de stijging is minder snel dan de groei van economische activiteiten
Absolute ontkoppeling: bij economische groei nemen de milieuproblemen af of blijven gelijk.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.