Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Klimaat en zeestromen

Beoordeling 5.8
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 4e klas vwo | 3047 woorden
  • 13 november 2004
  • 101 keer beoordeeld
Cijfer 5.8
101 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Inleiding Ik was ooit op skivakantie in Zwitserland. Hoog in de bergen (2000 meter), lag onze skipiste. Ik was aan het vrij skiën. Het was een mooie week geweest (het was de laatste dag van de vakantie) en ik ging deze dag, in mijn eentje vrij skiën. Het was mooi weer, maar je weet, in de bergen kan het snel omslaan. Ik ging eventjes omhoog met de skilift, naar het middenstation, om vanaf daar helemaal omhoog te gaan, naar 2448 meter. Langzaam bewolkte de lucht, en kwam viel er een beetje sneeuw in de stoeltjeslift. Ach wat, denk ik, ik ga gewoon verder. Dus ik neem de sleeplift, op naar het hoogste punt. Het begint harder te sneeuwen, en ook een beetje te waaien. Terwijl mensen ik naast mij, terwijl ik in de lift zit, mensen over de piste naar het dal zie skiën, zit ik in de lift, bijna alleen. Het begint steeds harder te sneeuwen en te waaien, het wordt ook erg koud. Onder deze omstandigheden kom ik op het hoogste punt. Ik stap uit de sleeplift, en merk dat het wel heel hard waait. Ik zie een paar mensen die er een beetje zielig bij staan. Het waait nu echt heel hard, ik zie bijna niets meer. Ik denk, ik moet naar beneden, zo snel mogelijk. Maar dat was makkelijker gedacht dan gedaan. Je kon namelijk niet meer dan 5 meter voor je uit zien, en dan is een blauwe piste opeens heel gevaarlijk. Ik ski, heel voorzichtig richting het dal. Ik zie mensen uit de sleeplift strompelen, hij is stilgezet, het waait te hard. Ik ontwijk ter nauwer nood een jongen uit mijn (ex)skiklas, die zijn bril is verloren, en die het koud heeft. Na ongeveer 10 minuten kom ik in het restaurant bij het middenstation aan, en ben doorweekt en heb het koud. Ik besef dat ik nu heb geleerd wat een sneeuwstorm is, en dat het geen pretje is. Ik heb weinig extreme natuur- omstandigheden meegemaakt, maar deze heeft wel het meeste indruk op me gemaakt. Hier zie je wat het weer allemaal kan doen, dat sneeuw, wind en hoogte van een simpele blauwe piste een witte hel kunnen maken. Deze periode gaan we eens bekijken hoe dat kan. We gaan kijken naar de zee, naar hoe het water kan stromen. Dit doen we in vier onderdelen. 1. De aantrekkingskracht van de maan, deze geeft eb en vloed. 2. Warme en koude zeestromen. 3. Verdamping door de zon
4. De wind die het oppervlaktewater laat bewegen.
De zee Hoe kan water stromen
Eb en vloed. Eigenlijk zijn eb en vloed begrippen van bewegingen, al worden ze vaak anders gebruikt. Eigenlijk zou je het hoog- en laag water moeten noemen. Als de zee van hoog naar laag water gaat heet het eb, en van laag naar hoog water heet het vloed. Op sommige stranden zijn deze verschillen een paar meter (tussen hoog en laag water), deze hebben dan een relatief steile kustlijn. (of een kleinere zee). Maar bij sommigen zijn de verschillen erg groot, deze stranden hebben dan een relatief langzaam oplopend strand, Zie tekening 1. Als je midden op de oceaan bent, is het verschil tussen hoog en laag water 3 meter, terwijl de oceaan een gemiddelde diepte heeft van 2700 meter, dus dit verschil is niet echt heel groot. Nu weten we wat hoog en laag water is, maar nog niet hoe het komt. Hoog en laag water komt door de aantrekkingskracht van de maan op de aarde. Hij trekt al het water naar een kant, zie tekening 2. Doordat de aarde draait, ontstaan er centrifugale krachten, en is het tegenover de plek waar de maan het water naar toe trekt ook vloed, dit kan je vergelijken met een kogelslingeraar, die moet tegengewicht geven om niet om te vallen. Tussen deze twee hoogwaterpunten in is het laagwater (zie tekening #). Doordat de aarde in 24 uur om zijn as draait is het naar 6 uur weer laag water, als het eerst hoogwater was, nou om precies te zijn naar 6:12:30, want de maan draait ook nog om de aarde. Zo komt hoogwater en laagwater dus. Je hebt natuurlijk hoog en laag water, maar ook nog springtij. In Nederland weten we dat maar al te goed. Wie kent niet de zwartwit beelden van de watersnoodramp op 31 januari 1953, wie kent niet de verhalen van mensen die langzaam in het water vallen. Deze ramp kon gebeuren doordat er springvloed en orkaan was, en de kustvorm erg ongunstig was voor Zeeland. (zie tekening 4) Er vielen 1800 doden. Deze ramp was aanleiding voor het huidige deltaplan. Maar hoe komt springvloed dan? Springvloed komt als de zon en de maan op één lijn staan. De zon heeft namelijk ook zwaartekracht, die trekt ook voor 2/5 aan het water. (zie tekening 3) Bij springvloed kan het water dus wel 1 meter 20 hoger zijn. In Canada heb je een plaats, waar het verschil tussen eb en springvloed 13 meter is. Als je daar dus lekker op het strand gaat slapen, kan je erg makkelijk verdrinken, want als je even niet oplet wordt je ingesloten door het water, en zul je op grote rotsen van 30 meter moeten klimmen, iets wat niet echt heel makkelijk is. Dat de vloed hier zo hoog is komt door de vorm van de baai, deze is trechtervormig. Het water kan niet weg, en wordt dus omhoog gestuwd. Zeestromen
Toen in 1516 de ontdekkingsreiziger Ponce de Leon probeerde aan te leggen voor de kust van Florida, ontdekte hij dat er een zeer sterke tegenstroom was. Terwijl die een paar kilometer naar boven of naar onderen er niet was. Deze meneer Leon gaat eens op ontdekking uit, en merkt dat die Golfstroom niet alleen in Florida is, maar over de hele oceaan. (zie tekening #) Door hiervan gebruik te maken kon deze meneer veel sneller zeilen dan zijn concurrenten, en zo kwam het dat naar erg veel spionage, pas 200 jaar later dit algemeen bekend was. Ze zijn er dus, zeestromen, maar hoe komen ze er? Doordat het water op de evenaar wordt verwarmd zet het uit, en stroomt het het noordelijk en zuidelijk halfrond op. Uiteindelijk koelt het af bij de polen en gaat als een koude onderstroom weer terug naar de evenaar te gaan, om daar weer opgewarmd te worden. (zie tekening #) Maar waarom loopt de Golfstroom nou juist precies zo: Om dat te kunnen begrijpen hebben we eerst “De wet van Buis Ballot” nodig. “Alle bewegingen van lucht en water krijgen op het noordelijk halfrond een afwijking naar rechts vanuit het startpunt gezien, en alle bewegingen van lucht en water krijgen op het zuidelijk halfrond een afwijking naar links vanuit het startpunt gezien.” Het water wordt dus vanaf de evenaar naar buiten geslingerd, krijgt vaart in de golf van Mexico, en gaat dat naar “rechts” door de wet van Buis Ballot. De koude Golfstroom heb je ook nog ( zie kaart), en op de plek waar de warme en koude Golfstroom elkaar kruizen is er erg vaak mist. Zeestromen door verschil in zoet en zout. Er kunnen ook zeestromen ontstaan door verschil in zoet en zout water. Verschil in de zoutheidsgraad van het water komt door verdamping. Want als zeewater verdampt, blijft het zout natuurlijk in de zee, en dus het je dezelfde hoeveelheid zout over minder water verdeelt, en krijg je verschil in de zoutheidsgraad. Maar de natuur wil dat niet, dus treed er diffusie op. Bijvoorbeeld in de Middellandse Zee. Deze is iets zouter dan de aangrenzende oceaan, en dus stroomt er zoet water van de oceaan de Middellandse Zee in, om het zoutgehalte weer gelijk te krijgen. Ondertussen stroomt er, als onderstroom, zout water uit de Middellandse Zee, (zout water is zwaarder dan zoet water, dus is het lager), om dezelfde reden. Zeestromen door wind. Over dit onderwerp kunnen we heel kort zijn. Door de wind gaat het oppervlaktewater stomen. Dat gebeurt niet alleen in de zee, maar ook op slootjes, plassen en andere wateroppervlakken. Een bekend verschijnsel dus. Het Klimaat Het woord “Klimaat” geld voor grote gebieden. Je kunt het dus niet hebben over het klimaat van je achtertuin, maar wel over het klimaat van Europa. Het klimaat meet je ook over een periode van 30 jaar, omdat je dan geen last hebt van toevallige uitschieters, je krijgt een goed en gemiddeld beeld. Het weer, en daarbij het klimaat heeft alles te maken met luchtdruk. In de 17e eeuw vond meneer Torricielli een manier uit om de luchtdruk te meten, namelijk met een kwikmeter. Hij zei: “De gemiddelde luchtdruk is 75 cm kwikdruk;" hij had een ingewikkelde installatie gemaakt om dat te meten. Het kwam er op neer dat het gewicht van lucht per vierkante cm overeen kwam met 75 cm kwik per vierkante cm. Tegenwoordig zeggen wij: de gemiddelde luchtdruk is 1 bar, of terwijl 1000 millibar. Maar meneer Torricielli was nog niet klaar met zijn experimenten. Hij woonde in Clermond Ferrand, wat op 407 meter boven de zeespiegel lag. Vlak bij hem was een berg, de Pui de Dôme, deze was 1465 meter hoog. Hij stuurde zijn vriend met een kwikmeter de berg op, en precies op hetzelfde moment maten ze de luchtdruk. En wat bleek, hoe hoger je komt, hoe minder luchtdruk er is. Luchtdrukverschil en het ontstaan van wind
In tekening # zie je een strand en een zee, die beide verwarmd worden door de zon. Maar het strand warmt sneller op, dus is de lucht boven het strand warmer en stijgt verder op. Dan komt de lijn van de tropopauze boven land hoger te liggen dan boven zee, en dus stroomt er lucht van land naar zee toe, om de tropopauze weer gelijk te krijgen. Dit gebeurt hoog in de atmosfeer. In de situatie die we dan krijgen zijn er dus meer luchtmoleculen boven zee als boven land, en dus is de luchtdruk boven zee groter. Daar is dus een hoge drukgebied. Maar ook dit wil de natuur weer gelijk trekken, dus gaan er luchtmoleculen van de zee naar het land waaien. Daardoor heb je op een zomerse dag ook vaak rond 15:00 een verkoelend briesje dat van de zee komt. De passaat en de ITCZ
Het verschijnsel wat we gisteren hebben gezien op lokaal niveau komt ook op veel grotere schaal voor. Namelijk op de evenaar. De zon schijnt daar constant op, zodat de gemiddelde temperatuur daar veel hoger ligt dan op 30 graden noorder- of zuiderbreedte. De tropopauzelijn ligt daardoor ook hogen boven de evenaar, en dus vloeit er lucht af naar de 30 gradenlijnen. Het gevolg is dat op de evenaar lagedrukgebieden ontstaan, en op de 30 gradenlijnen hogedrukgebieden. En je raad het al, er ontstaat een wind van de 30 gradenlijnen naar de evenaar. Deze wind heet de passaat. Hij krijgt uiteraard ook nog met de wet van Buis Ballot te maken, dus krijgt ook nog een afwijking naar links en naar rechts op de desbetreffende halfronden. De ITCZ, de Inter Tropische Convergentie Zone, is de plaats waar de zon recht boven staat. Deze verplaatst door het jaar heen. In dit voorbeeld zijn we er vanuit gegaan dat de ITCZ op de evenaar ligt. Deze kan echter ook verplaatsen. Hoe de passaat daardoor beïnvloed wordt gaan we morgen bekijken. De verplaatsing van de ITCZ
In de situatie die we gisteren hebben behandeld gaan we ervan uit dat de Inter Tropische Convergentie Zone precies op de evenaar ligt. Dit is echter alleen het geval op 21 maart en 21 september. Maar op bijvoorbeeld 21 juni licht de ITCZ op de kreeftskeerkring, op 23,5 graad noorderbreedte. In dat geval liggen op die 23,5 graad de bijbehorende lagedrukgebieden, en waait de passaat dus de andere kant op. (zie tekening #) Maar aangezien we ook hier met de wet van Buis Ballot te maken hebben, krijgt de wind op het zuidelijk halfrond nog een beweging naar links, maar draait die op het noordelijk halfrond weer naar rechts. De wet van Buis Ballot is een feit door het volgende geval. De aarde draait op de evenaar ongeveer met een snelheid van 1667 kilometer per uur. Terwijl op de noord (en zuid) pool deze snelheid 0 kilometer per uur is. Maar ziet alleen de aarde draait zo snel, ook de lucht eromheen, want als dat niet zo zou zijn zou je op de evenaar, (en ook op heel veel andere plaatsen) een flinke overdosis wind hebben. Maar als een luchtdeeltje van de noordpool naar de evenaar wil, kan hij dit niet in een rechte lijn doen, want eer hij genoeg afstand heeft afgelegd (en voldoende snelheid heeft gemaakt) om bij de evenaar te komen, zijn de luchtdeeltjes waar hij op de noordpool nog in een rechte lijn tegenover stond, opeens een heel stuk verder geschoven! Daardoor lijkt het alsof het luchtdeeltje een afwijking heeft. De Moesson

Hoe komt de moesson? Vanaf de evenaar wordt over de zee waterdamp aangevoerd. Deze is boven zee onzichtbaar, daarom is het prachtig weer. Echter, bij India moet hij een hoogvlakte op. 300 meter omhoog, betekent 1,5 graden kouder, en dan kan de lucht opeens heel wat minder water bevatten. Daardoor ontstaat mist. Maar de “waterdamp wordt verder gestuwd, de bergen in. Het wordt zo koud dat de lucht de hoeveelheid waterdamp niet meer aankan, en het gaat regenen. Dit heet stuwingsregen. Op te toppen van de himalaya is dat uiteraard sneeuw. Deze sneeuw smelt ook, en daardoor hebben mensen in Bangladesh vaak last van hevige overstromingen. De hoeveelheid regen die de moesson brengt is enorm. Terwijl in Nederland per jaar 1000 millimeter water valt, valt in India, maar ook in Australië in drie a vier maanden maarliefst 10000 millimeter water. En that’s it. In Australië zijn huizen ook op palen gebouwd, ( in sommige gebieden), allemaal tegen het hoge water. Stijgingsregen
Naast stuwingsregen heb je ook stijgingsregen. Deze regens komen omdat in de tropen voornamelijk de luchtvochtigheidsgraad heel hoog is. De lucht, met een vochtgehalte van ongeveer 100 % wordt door de zon verwarmd, en stijgt dus op. Maar dan komt hij in hogere luchtlagen, en dan kan de lucht de hoeveelheid vocht niet meer aan, en wordt het water zichtbaar. Je krijgt dus een wolk. Dan komt de lucht nog hoger, en komt dus in nog koudere regionen. Dan kan de lucht de hoeveelheid vocht echt niet meer aan, en gaat het vallen, onderweg neemt het andere druppeltjes mee, en zo ontstaat er een regenbui. Dit verschijnsel heet stijgingsregen. De stijgingsregens komen in gevaar. Omdat de tropen overbevolkt raken wordt er steeds meer bos weggebrand voor vruchtbare aarde, en kunnen de bomen het vocht niet meer vast houden. Daardoor stijgt het water niet meer op, en valt dus ook niet meer naar beneden. Hierdoor ontstaat, op de plek waar eerst tropische regenwouden waren, nu woestijn. Frontale regens. Frontale regens komen vooral voor rond de 60 gradenlijnen. Ze ontstaan als koude lucht van de pool en warme lucht van de evenaar met elkaar botsen. Dan kunnen er door middel van verandering in de luchtdruk, die we al wel eens vaker hebben gezien kunnen dan lagedrukgebieden ontstaan. Aan de rand van deze lagedrukgebieden regent het. Het ontstaan van orkanen. Stel je een eiland voor, waar de zon recht op schijnt. Dan wordt het eiland warm, gaat de lucht erboven uitzetten, en ontstaat op het eiland een lagedrukgebied, en in de zee eromheen ontstaan hogedrukgebieden. Dan heb je een minidepressie. Dan komt er wind, en die blaast onze minidepressie weg. Als het zeewater nou warmer is dan 27 graden, gaat de minidepressie groeien, en door de wet van Buis Ballot ook draaien. Zo heb je dus een grote depressie. En die depressie wordt alsmaar groter, zolang het zeewater 27 graden of hoger is. Zo ontstaat dus langzaam een orkaan. Verschillende soorten klimaten. Het klimaat in de wereld kan je onderverdelen in 5 hoofdklimaten, die je op zijn beurt weer kan onderverdelen in subklimaten. Hoe zit dat precies. We gaan de 5 hoofdklimaten één voor één behandelen. Het A- Klimaat
Het A – Klimaat is een klimaat waar het altijd warm is. Dit klimaat kent eigenlijk geen winter. Het AF klimaat
In het AF klimaat regent ’t het hele jaar door. Dit heb je bij de tropische regenwouden
Het AW Klimaat
In het Aw klimaat heb je zomerregens, de rest van het jaar is het droog. Dit komt voor in de savanne, en de gebieden waar de moesson valt. Het B- Klimaat
In dit klimaat staat alles in het teken van droogte. Er is daardoor weinig plantengroei, en er staat een constante harde wind. Het BW klimaat
Hier valt zowat nooit regen, dit is het echte woestijnklimaat. Het BS klimaat. In dit klimaat komt nog iets vaker regen voor. Dit klimaat vind je terug in de steppen. Het C- Klimaat
Dit klimaat kent geen strenge winters, het is daarom een zeeklimaat. Het CF klimaat

Het Cf klimaat kent neerslag in alle jaargetijden. In Nederland heb je een CF klimaat
Het Cs klimaat
In het CS klimaat valt er s’ winters veel neerslag, maar s’ zomers is het praktisch droog. Dit klimaat komt voor bij de Middellandse Zee. Het CW klimaat
Aan dit klimaat zijn heel wat voorwaarden gebonden. Het klimaat kan s’ zomers erg warm zijn. De natste zomermaand moet minimaal 10 keer zo nat zijn als de droogste wintermaand. Ook dit is een moessonklimaat. Het D - klimaat
In dit klimaat is het s’ winters droog en s’ zomers nat. Vooral op het Noordelijk Halfrond valt in de zomer veel regen. Het DF klimaat
In dit klimaat is het verschil tussen neerslag in de winter en neerslag in de zomer niet echt heel groot
Het DW klimaat. In dit klimaat is het s’ winters extra koud en extra droog
Het E- klimaat
In het E – klimaat bestaat er geen warme periode. Het is dus een koud klimaat
Het Et Klimaat
Dit klimaat heerst er in de toendra’s. De temperatuur in de warmste maand komt boven het vriespunt uit, maar blijft onder de 10 graden. Het EF klimaat
Dit is het koudste kilmaat op aarde. Hier is het altijd koud. Er is geen natuurlijke vegetatie. Nawoord Aangezien aardrijkskunde niet in mijn vakkenpakket zit, ik doe natuur, verwachtte ik niet erg veel van de periode. Maar ik vond het wel een beetje op een natuurkunde periode lijken met wat Beta elementen erin. Ik had erg veel tekeningen gemaakt, maar ben het mapje waar die inzaten een beetje kwijtgeraakt, dus het zijn er wat minder, sorry daarvoor. Maar ik vond de periode wel aardig leuk, vooral de filmpjes over orkaangeweld. Toch wel machtig wat de natuur kan aanrichten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.