Koken

Organiseren Koken: het geheel of gedeeltelijk gaar maken van een voedingsmiddel in een kokende vloeistof. - Blancheren: voedingsmiddelen korte tijd in kokende vloeistof brengen of voorkoken. - Trekken: voedingsmiddelen gaar maken in veel vloeistof die net niet borrelt, bij een temperatuur van 70°C tot 98°C - Pocheren: en voedingsmiddel langzaam gaar laten worden in een vloeistof die net niet kookt - Koken in warmwaterbad: voedingsmiddelen tot even onder het kookpunt in een open pan, geplaatst in een warmwaterbad dat niet kookt. Stoven: gaar maken in een weinig vetstof aangelengd met een weinig vloeistof. - Smoren: het voedingsmiddel laten gaar worden in eigen vocht met eventuele toevoeging van een weinig vetstof. - sudderen: zachtjes laten gaarstoven van spijzen nadat het kookpunt bereikt is, door ze te laten sudderen op een heel zacht vuurtje. - opstoven en nastoven: afwerken van reeds gare voedingsmiddelen door ze na te stoven in een weinig vetstof. Bakken in de pan: bakken in een bereidingswijze waarbij relatief zachte en kleine voedingsstoffen gaar gemaakt en gebruind worden door ze in hete vetstof in een open pan te verhitten. - braden in de pan: geheel of gedeeltelijk gaar en bruin maken met hete vetstof in een gesloten pan. De tijdens het braden vrijkomende waterdamp kan niet ontsnappen, waardoor grotere stukken mals en sappig blijven. - sauteren: onder sauteren verstaan we dat vlees, vis, wild of groenten in stukjes van ongeveer gelijke grote worden gesneden en gebakken in olie. Door de pan heen en weer te schudden tijdens het bakken wippen de stukjes om en om, en bakken ze zo aan alle zijden. - fruiten: is het aanbakken van voedingsmiddelen in matig hete vetstof, waarbij de vorm en de kleur behouden blijven. Het product mag niet echt bakken om bruin worden te voorkomen.