Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Werkwoorden in 4 tijden

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1543 woorden
  • 6 juli 2004
  • 1034 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
1034 keer beoordeeld

De werkwoorden: aller, avoir, boire, connaître, dire, écrire, être, faire, lire, mettre, pouvoir en prendre.

In de tijden:
- Present (o.t.t.)
- Imparfait (0.v.t.)
- Passé Composé (v.t.t.)
- Futur Proche (toekomende tijd)

Aller gaan

Présent: (o.t.t.)
Je vais ik ga
Tu vas jij gaat
Il va hij gaat
Nous allons wij gaan
Vous allez u gaat / jullie gaan
Ils vont zij gaan

Imparfait: (o.v.t.)
J’allais ik ging
Tu allais jij ging

Il allait hij ging
Nous allions wij gingen
Vous alliez u ging / jullie gingen
Ils allient zij gingen

Passé composé: (v.t.t.)
Je suis allé ik ben gegaan
Tu es allé jij bent gegaan
Il est allé hij is gegaan
Elle est allée zij is gegaan
Nous sommes allé wij zijn gegaan
Vous êtes allés u bent gegaan / jullie zijn gegaan
Ils sont allés zij zijn gegaan
Ils sont allées zij zijn gegaan

Future proche:
Je vais aller ik zal gaan
Tu vas aller jij zal gaan
Il va aller hij zal gaan
Nous allons aller wij zullen gaan
Vous allez aller u zal gaan / jullie zullen gaan
Ils vont aller zij zullen gaan

Avoir hebben


Present: (o.t.t.)
J’ai ik heb
Tu as jij hebt
Il a hij heeft
Nous avons wij hebben
Vous allez u heeft /jullie hebben
Ils ont zij hebben

Imparfait: (o.v.t.)
J’avais ik had
Tu avais jij had
Il avait hij had
Nous avions wij hadden
Vous aviez u heeft/jullie hebben
Ils avaient zij hebben

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai eu ik heb gehad
Tu as eu jij hebt gehad
Il a eu hij heeft gehad
Nous avons eu wij hebben gehad
Vous avez eu u heeft / jullie hebben gehad
Ils ont eu zij hebben gehad

Future proche:
Je vais avoir ik zal hebben
Tu vas avoir jij zal hebben
Il va avoir hij zal hebben

Nous allons avoir wij zullen hebben
Vous allez avoir u zal/jullie zullen hebben
Ils vont avoir zij zullen hebben

Boire drinken

Présent: (o.t.t.)
Je bois ik drink
Tu bois jij drinkt
Il boit hij drinkt
Nous buvons wij drinken
Vous buvez u drinkt/jullie drinken
Ils boivent zij drinken

Imparfait: (o.v.t.)
Je buvais ik dronk
Tu buvais jij dronk
Il buvait hij dronk
Nous buvions wij dronken
Vous buviez u dronk/jullie dronken
Ils buvaient zij dronken

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai bu ik heb gedronken
Tu as bu jij hebt gedronken
Il a bu hij heeft gedronken
Nous avons bu wij hebben gedronken
Vous avez bu u heeft / jullie hebben gedronken
Ils ont bu zij hebben gedronken


Future proche:
Je vais boire ik zal drinken
Tu vas boire jij zal drinken
Il va boire jij zal drinken
Nous allons boire wij zullen drinken
Vous avez boire u zal / wij zullen drinken
Ils ont bu zij zullen drinken

Connaître kennen

Présent: (o.t.t.)
Je connais ik ken
Tu connais jij kent
Il connaît hij kent
Nous connaissons wij kennen
Vous connaissez u kent / jullie kennen
Ils connaissent zij kennen

Imparfait: (o.v.t.)
Je connaissais ik kende
Tu connaissais jij kende
Il connaissait hij kende
Nous connaissions wij kende
Vous connaissiez u kende / jullie kende
Ils connaissaient zij kende

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai connu ik heb gekend
Tu as connu jij hebt gekend

Il a connu hij hebt gekend
Nous avons connu wij hebben gekend
Vous avez connu u heeft gekend/wij hebben gekend
Ils ont connu zij hebben gekend

Future proche:
Je vais connaître ik zal kennen
Tu vas connaître jij zal kennen
Il va connaître hij zal kennen
Nous allons wij zullen kennen
connaître
Vous allez connaître u zal kennen / wij zullen kennen
Ils vont connaître zij zullen kennen

Dire zeggen

Présent: (o.t.t.)
Je dis ik zeg
Tu dis jij zegt
Il dit hij zegt
Nous disons wij zeggen
Vous dites u zegt / jullie zeggen
Ils disent zij zeggen

Imparfait: (o.v.t.)
Je disais ik zei
Tu disais jij zei
Il disait hij zei
Nous disions wij zeiden
Vous disiez u zei / jullie zeiden

Ils disaient zij zeiden

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai dit ik heb gezegd
Tu as dit jij hebt gezegd
Il a dit hij heeft gezegd
Nous avons dit wij hebben gezegd
Vous avez dit u heeft gezegd / jullie hebben gezegd
Ils ont dit zij hebben gezegd

Future proche:
Je vais dire ik zal zeggen
Tu vas dire jij zal zeggen
Il va dire hij zal zeggen
Nous allons dire wij zullen zeggen
Vous allez dire u zal / jullie zullen zeggen
Ils vont dire zij zullen zeggen

Écrire schrijven

Présent: (o.t.t.)
J’écris ik schrijf
Tu écris jij schrijft
Il écrit hij schrijft
Nous écrivons wij schrijven
Vous écrivez u schrijft / jullie schrijven
Ils écrivent zij schrijven


Imparfait: (o.v.t.)
J’écrivais ik schreef
Tu écrivais jij schreef
Il écrivait hij schreef
Nous écrivions wij schreven
Vous écriviez u schreef / jullie schreven
Ils écrivaient zij schreven

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai écrit ik heb geschreven
Tu as écrit jij hebt geschreven
Il a écrit hij heeft geschreven
Nous avons écrit wij hebben geschreven
Vous avez écrit u heeft geschreven / jullie hebben geschreven
Ils ont écrit zijhebben geschreven

Future proche:
Je vais écrire ik ga schrijven
Tu vas écrire jij gaat schrijven
Il va écrire hij zal schrijven
Nous allons écrire wij zullen schrijven
Vous allez écrire u zal / jullie zullen schrijven

Ils vont écrire zij zullen schrijven

Être zijn

Présent: (o.t.t.)
Je suis ik ben
Tu es jij bent
Il est hij is
Nous sommes wij zijn
Vous êtes u bent / jullie zijn
Ils sont zij zijn

Imparfait: (o.v.t.)
J’étais ik was
Tu étais jij was
Il était hij was
Nous étions wij waren
Vous étiez u was / jullie waren
Ils étaient zij waren

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai été ik ben geweest
Tu as été jij bent geweest
Il a été hij is geweest
Nous avons été wij zijn geweest
Vous avez été u bent / jullie zijn geweest
Ils ont été zij zijn geweest

Future proche:

Je vais être ik zal zijn
Tu vas être jij zal zijn
Il va être hij zal zijn
Nous allons être wij zullen zijn
Vous allez être u zal / jullie zullen zijn
Ils vont être zij zullen zijn

Faire maken / doen

Présent: (o.t.t.)
Je fais ik maak
Tu fais jij maakt
Il fait hij maakt
Nous faisons wij maken
Vous faites u maakt / jullie maken
Ils font zij maken

Imparfait: (o.v.t.)
Je faisais ik maakte
Tu faisais jij maakte
Il faisait hij maakte
Nous faisions wij maakte
Vous faisiez u maakte / jullie maakte
Ils faisaient zij maakte

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai fait ik heb gemaakt
Tu as fait jij hebt gemaakt
Il a fait hij heeft gemaakt
Nous avons fait wij hebben gemaakt

Vous avez fait u hebt / jullie hebben gemaakt
Ils ont fait zij hebben gemaakt

Future proche:
Je vais faire ik zal maken
Tu vas faire jij zal maken
Il va faire hij zal maken
Nous allons faire wij zullen maken
Vous allez faire u zal / jullie zullen maken
Ils vont faire zij zullen maken

Lire lezen

Présent: (o.t.t.)
Je lis ik lees
Tu lis jij leest
Il lit hij leest
Nous lisons wij lezen
Vous lisez u leest / jullie lezen
Ils lisent zij lezen

Imparfait: (o.v.t.)
Je lisais ik las
Tu lisais jij las
Il lisait hij las
Nous lisions wij lazen
Vous lisiez u las / jullie lazen
Ils lisaient zij lazen

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai lu ik heb gelezen
Tu as lu jij hebt gelezen

Il a lu hij heeft gelezen
Nous avons lu wij hebben gelezen
Vous avez lu u heeft gelezen / jullie hebben gelezen
Ils ont lu zij hebben gelezen

Future proche:
Je vais lire ik zal lezen
Tu vas lire jij zal lezen
Il va lire hij zal lezen
Nous allons lire wij zullen lezen
Vous allez lire u zal lezen / jullie zullen lezen
Ils vont lire zij zullen lezen

Mettre (neer) leggen

Présent: (o.t.t.)
Je mets ik leg neer
Tu mets jij legt neer
Il met hij legt neer
Nous mettons wij leggen neer
Vous mettez u legt neer / jullie leggen neer
Ils mettent zij leggen neer

Imparfait: (o.v.t.)
Je mattais ik legde neer
Tu mettais jij legde neer
Il mettait hij legde neer

Nous mettions wij legde neer
Vous mettiez u legde neer / jullie legde neer
Ils mettaient zij legde neer

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai mis ik heb neergelegd
Tu as mis jij hebt neergelegd
Il a mis hij heeft neergelegd
Nous avons mis wij hebben neergelegd
Vous avez mis u heeft neergelegd / jullie hebben neergelegd
Ils ont mis zij hebben neergelegd

Future proche:
Je vais mettre ik zal neerleggen
Tu vas mettre jij zal neerleggen
Il va mettre hij zal neerleggen
Nous allons mettre wij zullen neerleggen
Vous allez mettre u zal neerleggen / jullie zullen neerleggen
Ils vont mettre zij zullen neerleggen

Pouvoir kunnen

Présent: (o.t.t.)
Je peux ik kan

Tu peux jij kan
Il peut hij kan
Nous pouvons wij kunnen
Vous pouvez u kan / jullie kunnen
Ils peuvent zij kunnen

Imparfait: (o.v.t.)
Je pouvais ik kon
Tu pouvais jij kon
Il pouvait hij kon
Nous pouvions wij konden
Vous pouviez u kon / jullie konden
Ils pouvaient zij konden

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai pu ik heb gekund
Tu as pu jij hebt gekund
Il a pu hij heeft gekund
Nous avons pu wij hebben gekund
Vous avez pu u heeft gekund / jullie hebben gekund
Ils ont pu zij hebben gekund

Future proche:
Je vais pouvoir ik zal kunnen
Tu vas pouvoir jij zal kunnen
Il va pouvoir hij zal kunnen
Nous allons pouvoir wij zullen kunnen

Vous allez pouvoir u zal kunnen / jullie zullen kunnen
Ils vont pouvoir zij zullen kunnen

Prendre nemen

Présent: (o.t.t.)
Je prends ik neem
Tu prends jij neemt
Il prend hij neemt
Nous prenons wij nemen
Vous prenez u neemt / jullie nemen
Ils prennent zij nemen

Imparfait: (o.v.t.)
Je prenais ik nam
Tu prenais jij nam
Il prenait hij nam
Nous prenions wij namen
Vous preniez u nam / jullie namen
Ils prenaient zij namen

Passé composé: (v.t.t.)
J’ai pris ik heb genomen
Tu as pris jij hebt genomen
Il a pris hij heeft genomen
Nous avons pris wij hebben genomen
Vous avez pris u heeft genomen / jullie hebben genomen
Ils ont pris zij hebben genomen


Future proche:
Je vais prendre ik zal nemen
Tu vas prendre jij zal nemen
Il va prendre hij zal nemen
Nous allons prendre wij zullen nemen
Vous allez prendre u zal nemen / jullie zullen nemen
Ils vont prendre zij zullen nemen

REACTIES

J.

J.

Ik geloof dat dit mailtje een beetje onnutig is, maar mooi werk met die Franse vervoegingen, bedankt!

16 jaar geleden

L.

L.

hey,,

dankje voor deze add op scholieren

ik zat zwaar in de knoei met die franse ww's
nu kan ik het allemaal wel :)

15 jaar geleden

M.

M.

Dit heeft mij ontzettend voortgeholpen.Ben de tijden aan het leren,en dit is hiervoor ideaal.

15 jaar geleden

K.

K.

dankje! door jou heb ik een 10 op mijn werkwoorden rep!

gr. kyll

14 jaar geleden

V.

V.

dankje,
ik had moeite met de imparfait nu ken ik het.
;)

13 jaar geleden

R.

R.

Hallo,
Al die franse werkwoorden zijn ook zo stom! Ik krijg altijd zo veel huiswerk en dan snap ik er helemaal niks van! Scholieren.com helpt goed hierbij!
Later

13 jaar geleden

L.

L.

Hee Mensen:D
deze site is egt handig vooral als je je werkwoorden kwijt bent ofzo
respect voor degene die deze site heeft opgericht
Laterzz..

13 jaar geleden

B.

B.

deze site is echt goed ik snap meteen de opgave die ik moest leren

13 jaar geleden

G.

G.

haha dankje heeft goed geholpen

13 jaar geleden

B.

B.

echt super bedankt!
ik was de Futur proche ff kwijt,
dit heeft echt geholpen!

13 jaar geleden

H.

H.

dankjewel, echt super fijn!

13 jaar geleden

N.

N.

hartsikke fijn !
ik had gelijk mijn huiswerk af,
en kon fijn leren!

12 jaar geleden

M.

M.

hartstikke bedankt man! ik moet het opfrissen na de vakantie en via dit gaat het heel snel!

12 jaar geleden

J.

J.

hi,
thank you very much!

French isn't my best subject. :p

one big kiss,,
Jane Stone

12 jaar geleden

A.

A.

alle future dingen zijn fout, kijk maar naar etre. dan is het j'irai ipv je vais aller daar heb ik nog nooit van gehoord? bij avoir is het j'aurai enz. zal het maar even veranderen!

12 jaar geleden

M.

M.

Hai ;D
Even voor als je werkwoorden in verschillende tijden wilt oefenen, kun je kijken op www.verbuga.eu (: Superfijn daar!

12 jaar geleden

M.

M.

Dankje Mirthe, die site is idd zupah! xd

12 jaar geleden

F.

F.

Nice echt geweldig heb deze week een s.o. en dit helpt echt goed weet niet of alles klopt maar ik zoek het wel uit thnx alvast XD!!!

Groet Felix

12 jaar geleden

L.

L.

Anouk, het is wel goed. In deze samenvatting staat de future proche(vervoeging van werkwoord Aller +infinitif) en jij bedoelt de Future Simple.

Je vais boire = ik ga drinken(FP)
Je boirai = ik zal gaan drinken(FS)

12 jaar geleden

N.

N.

haaai ;D deze site is gwn F*cking handig (sorry :(
maar ik zit nu in klas 2 en ik was bijna alles vergeten dus vet handig mensen!!!
xx

11 jaar geleden

T.

T.

een super late reactie maarjaaa.
de futur proche is niet ik zal nemen (bv.)
maar het is ik ga nemen.
(fyi)

11 jaar geleden

L.

L.

er staan wel een paar fouten in enzuu

11 jaar geleden

A.

A.

Beetje lang maajaa

11 jaar geleden

J.

J.

Dit is echt handig!

11 jaar geleden

M.

M.

dit helpt echt had strafwerk 2 keer overtypen en nu gwn knippen en plakken heerlijk

10 jaar geleden

M.

M.

toch nog een manier om 6 ww totaal te vervoegen in 1 avond. :)

10 jaar geleden

J.

J.

geweldig ;), alleen jammer dat de werkwoorden chanter, attendre, devoir, se laver, finir, vendre, ouvrir er niet bijstaan ;/
maar nogsteeds bedankt ;)

10 jaar geleden

A.

A.

ten eerste is samsung noob, ten tweede staan er veel fouten IN!

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.