Natuur en milieu eindexamen

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 905 woorden
  • 4 mei 2004
  • 22 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
22 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Natuur en milieu 3 benaderingswijze: - visuele benaderingswijze - ecologische benaderingswijze - genetische benaderingswijze. Functies van natuur: - goederen voedsel en diensten leveren. - Kennis - Herstelling - Recreatie en ruimte. Historisch geografische processen: - agrarisch grondgebruik - bossen, heide en stuifzandvlaktes. - Plassen en meren - Winning van oppervlakte delfstoffen - Droogmakerijen en polders - Nederzettingen - Kavelvormen - Infrastructuur - Ruilverkaveling en landinrichting
Economisch denken: groter en meer

Ecologisch denken: duurzaam en beter
Ecologische waarden: - natuurwaarden(behoud diversiteit en complexiteit) - fysische waarden(natuurlijke vormen) - cultuurhistorische waarden - belevingswaarden
ecologische waarden nemen af door: - door verslechtering van kwaliteit van het milieu - versnippering van het landschap
maatregelen: - bufferbeleid(wegnemen van negatieve invloeden) - behoud van grensmilieus - ecologische hoofdstructuur. - Internationaal natuur en landschapsbeleid. Ruimtelijke schalen: - lokaal niveau(bos, meren of plassen) - regionaal niveau(groot bos of waddenzee) - fluviale niveau(stroomgebieden, rijn en Nijl) - continentaal niveau( oceanen of tropische regenwouden) - mondiaal niveau( alle ecosystemen, biosfeer) milieu gebruiksruimte neemt af door: - groei wereldbevolking - welvaartstijging/veranderde leefstijl - toenemende vervuiling
2 gegevens om het klimaat te bepalen: - stralingsbalans - algemene luchtcirculatie(herverdeling van zonne-energie) belangrijke componenten voor de luchtcirculatie: - scheve stand van de aardas - verdeling van land en zee - hoogte ligging - ligging van gebergten Begrippen algemene luchtcirculatie: mondiaal patroon van luchtstromingen in de atmosfeer dat zorgt voor de herverdeling van zonne-energie over de aarde. Basisveen: Eerste veenlaag gevormd aan het begin van het holoceen die later op veel plaatsen werd bedekt door nieuwe sedimenten. Bufferbeleid: Het aanwijzen van zones rondom natuurgebieden in Nederland om schadelijke invloeden van menselijke activiteiten zoveel mogelijk buiten het natuurgebied. Corioliseffect: Afwijking van winden in de algemene luchtcirculatie als gevolg van de aardrotatie. Degradatie: Terugval van het ecosysteem naar een vorig ontwikkelingsstadium in de succesie. Depressie: Kern van lage luchtdruk die ontstaat op het scheidingsvlak tussen warme subtropische lucht en koude polaire lucht. Ecotoop: Gebieden waarin een bepaald exosysteem voorkomt. Eemien: Interglaciaal in het pleistoceen tussen de glacialen saalien en weichselien
Energiebalans: Stralingsbalans
Eolische sedimenten: Materialen die zijn afgezet door de wind
Externe dynamiek: Kwalitatieve en kwantitatieve veranderingen van invloeden vanuit de omgeving op het ecosysteem. Fluviatiele sedimenten: Materialen die zijn afgezet door smeltwater van het landijs. Glaciale sedimenten: Materialen die zijn afgezet door landijs. Grondmorene: Materiaal dat in op, of onder het landijs wordt meegevoerd en bij het afsmelten wordt afgezet, ook wel keileem genoemd. Hogedrukgebied: Gebied met een dalende luchtbeweging en een luchtdruk van meer dan circa 1018 hPa. Holoceen: Periode binnen het geologisch tijdperk kwartair. Hoogveen: Afzetting, bestaande uit halfvergane plantenresten die boven de zee- of grondwaterspiegel ligt. Inklinking: Onomkeerbaar proces waarbij het volume van klei of veen vermindert door verdroging en oxidatie(roestvorming) Interne dynamiek: Kwantitatieve en kwalitatieve veranderingen van elementen en hun onderlinge relaties binnen en ecosysteem. ITC: Intertropische convergentiezone:lagedrukgebied in de tropen waar winden van zowel 30graden noorderbreedte bij elkaar komen. Kavel: Aaneengesloten stuk grond omgeven door grond van andere eigenaren. Keileembulten: Lage heuvels van opgestuwd keileem , ontstaan tijdens het tijdelijk uitbreiden van het landijs in het laatste deel van het saalien. Komgebieden: Lage komvormige delen van het rivierlandschap waarin tijdens overstromingen klei is afgezet die later is ingeklonken. Koolstofbalans: Verhouding tussen de hoeveelheid in de atmosfeer aanwezige koolstof en de hoeveelheid in de aardkost vastgelegde koolstof. Kwartair: Geologisch tijdperk bestaande uit pleistoceen en holoceen. Laagveen: Afzetting, bestaande uit halfvergane plantenresten die onder de zee of grondwaterspiegel ligt. Lage druk gebied: Gebied met een stijgende luchtbeweging en een luchtdruk van minder dan circa 1018 hPa(met veel neerslag) Legakkers: Bij veen ontginningen niet-afgegraven hoge delen tussen de petgaten waarop men het afgegraven veen te drogen legde. Mariene sedimenten: Materialen die zijn afgezet door de zee. Noösfeer: De mensen als onderdeel van een ecosysteem of een landschap. Occlusie: Proces in frontale depressies waarbij het warmtefront wordt ingehaald door het koufront. Oeverwal: Hogere delen aan weerszijde van een rivier, bestaande uit zand, zavel en lichte klei, die zijn ontstaan tijdens overstromingen. Organogene sedimenten: Materialen die ontstaan zijn door ophoping van organische planten of dierresten. Petgaten: Bij veenontginning afgegraven delen tussen legakkers waarin water komt te staan. Pleistoceen: Periode binnen het geologische tijdperk kwartair. Regressieperiode: Periode van langzame relatieve zeespiegelstijging gedurende het holoceen. Renaturatie: Omvormen van het huidige ingerichte landschap naar het oorspronkelijke natuurlandschap. Rivierduinen: Heuvels aan weerszijden van rivieren of beken, die zijn ontstaan doordat de wind tijdens het weichselien zand uit de rivier- of beekbedding heeft geblazen. Ruilverkaveling: Herverdelen/ruilen van kavels tussen boeren om grotere en regelmatigere kavels te krijgen. Saalien: Ijstijd tijdens het pleistoceen waarbij nederland gedeeltelijk werd bedekt met landijs. Sandrvlakte: Flauw hellende vlakte voor een stuwwal bestaande uit zand en grind afgezet door het smeltwater van het landijs dat de stuwwal vormde. Ook wel spoelzandvlaktes. Strandwallen: Door branding en zeestromen opgehoogde zandbanken die evenwijdig aan de kustlijn liggen en waarop zich duinen kunnen vormen. Stroomrug: Landschapsworm in het rivierlandschap bestaande uit een oude rivierbedding en ouverwallen. Stuwwallen: Heuvelruggen ontstaan door het opstuwen van sedimenten door landijs tijdens het pleistoceen. Successie: Ontwikkeling van een ecosysteem van pioneers naar climaxstadium door een opeenvolging van planten en diersoorten met steeds complexere onderlinge relaties. Textuur: Korrelgrootte van gronddeeltjes op basis waarvan verschillende grondsoorten worden onderscheiden. Transgressieperiode: Periode van snelle relatieve zeespiegelstijging gedurende het holoceen. Versterkt broeikaseffect: Versterkte toename van verontreiniging in de nabije af verre omtrek van een vervuilingsbron. Weichselien: Glaciaal in het pleistoceen waarin de ondergrond van nederland permanent bevroren was.

REACTIES

B.

B.

He, bedankt Marga,je bent een held.

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.