Hoofdstuk 2, Politieke besluitvorming

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1890 woorden
  • 26 januari 2004
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer samenvatting Hoofdstuk 2: politieke besluitvorming Nederland is een Monarchistische (koning(in)) Constitutionele (grondwet) Parlementaire (volksvertegenwoordiging) Democratie (volk beslist). Er zijn 3 principes die in Nederland gelden:  Vrijheid (deze mag niet ten koste gaan van anderen)  Gelijkheid (gelijkwaardigheid, iedereen is gelijk in onze samenleving)  Kwalitatieve meerderheid (je moet alles toetsen aan de eerste 2 principes, anders is het niet kwalitatief = ongeldig) Principe: Een handeling die je onder normale omstandigheden ten alle tijden zal uitvoeren, alleen onder extreme omstandigheden daarvan af zal wijken. Gelijkwaardigheid: is rekening houden met iemands capaciteiten (bijvoorbeeld handicap) en omstandigheden. Stellingen: - In een democratie moet je mensen positief ongelijk behandelen. - Een kwantitatieve minderheid kan in de democratie een kwalitatieve meerderheid vormen. Trias Politica (scheiding der machten): 1. wetgevende macht (het parlement) 2. uitvoerende macht (regering) 3. rechtsprekende macht (rechter) Wanneer deze drie machten in één persoon samen zitten is er sprake van een dictatuur. Macht: is de mogelijkheid bezitten de gedragsalternatieven van de ander te beperken, eventueel tegen de wil van de ander in. Gezag: is de mogelijkheid bezitten gedragsalternatieven van de ander te beperken, maar de ander vindt het legitiem (geoorloofd). Kennis: is het gezagsmiddel van een docent. Didactiek: hoe de kennis overgebracht wordt. Bestuursschema Nederland
DB: dagelijks bestuur (regering) AB: algemeen bestuur (parlement) Het algemeen bestuur heeft het feitelijk voor het zeggen, geeft opdrachten aan het DB en controleert het DB. Het DB voert de opdrachten van het AB uit en doet voorstellen aan het AB. Parlement: is het S.G. (staten generaal) en dat is de Nationale Volksvertegenwoordiging oftewel de 1e en 2e kamer. Regering: is het kabinet is de ministerraad oftewel de Kroon. Commissaris van de koningin is de gouverneur. Koningin wordt benoemd op basis van erfrecht en op goedkeuring van het parlement. 2e Kamer

Voluit Zetels Fractievoorzitters Ideologie Van links naar rechts
CDA Christen Democratische Appel 44 M. Verhagen 3 5
PvdA Partij v/d Arbeid 42 W. Bos 2 3
VVD Volkspartij voor vrijheid en democratie 28 J. v. Aartsen 1 6
SP Socialistische Partij 9 J. Marijnissen 2 1
GL Groen Links 8 F. Halsema 5 en 2 2
LPF Lijst Pim Fortuyn 8 M. Herben 4 en 1 7
D66 Democraten 66 6 B. Dittrich 1 en 4 4
CU Christen Unie 3 A. Rouvoet 3 en 5 8
SGP Staatkundig Gereformeerden Partij 1 J.v. Vlies 3 9
Ideologie: ideaalbeeld van de samenleving
1. Liberalisme  gaat uit van een zo groot mogelijke persoonlijke vrijheid. 2. socialisme  gemeenschapsbelang gaat voor het persoonlijk belang. 3. confessionalisme  probeert de bijbel in praktijk te brengen/ 4. pragmatisme  concrete problemen nu aanpakken, niet toekomstgericht. 5. Ecologisme  milieubelang voor economisch belang. 6. fascisme  eigen belang voor alles. Progressief: vooruitstrevend (links) Conservatief: behoudend (rechts) Wanneer progressieve partijen veranderen naar conservatief willen ze hun ideeën behouden. Rechter
Civiel recht (wie er gelijk heeft) Strafrecht (schuldig/onschuldig) ↓ Strafmaat

Referendum: volksraadpleging over een concreet onderwerp, waar je ja of nee tegen mag zeggen. Je hebt verschillende Referenda: 1. adviserend (advies aan het parlement, dit gebeurt vooraf) 2. correctief (geeft een correctie aan het volk, dit gebeurt achteraf) 3. besluitvormend (dat wat uit het referendum komt, gaat door) Voordelen van een referendum: - Het volk beslist zelf over iets. - De betrokkenheid van de burgers bij de besluitvorming wordt vergroot. Nadelen van een referendum: - Leken beslissen over ingewikkelde maatschappelijke vraagstukken. - Democratie wordt teruggebracht tot kwantiteit i.p.v. kwaliteit. Grondrechten: de mensenrechten vormen onze grondrechten (dak boven ons hoofd). Ethische indeling
Wat is goed en wat is slecht, over vraagstukken over leven en dood. CDA SGP overigen
CU PvdA VVD
Euthanasie: de linkerkolom zal er tegen zijn, want zij gaan uit van de bijbel. De anderen zullen ervoor zijn, want zij zijn voor een zo groot mogelijke vrijheid. Vrijheid van godsdienst: je mag geloven, maar je mag anderen niet je geloof opleggen. (Vrijheid heeft altijd een grens.) Zelfmoord: eerst alle voor- en nadelen op een rijtje, je moet een goede afweging maken. Je kunt gelijkwaardigheid nooit bereiken, omdat je iemand z’n capaciteiten niet precies kunt weten. Klassiek racisme: op basis van uiterlijk. (Bijv. de Germanen: blond haar, blauwe ogen). Modern racisme: discriminatie op allerlei gronden, niet alleen op uiterlijk. De wet moet onschuldige beschermen. Je kunt niet je onschuld bewijzen. Schuld is veel makkelijker te bewijzen. Inkijkoperatie: de politie kijkt bij je binnen zonder jou toestemming (telefoon traceren, e-mail onderscheppen). Deze tast je privacy aan. Alleen de rechter kan toestemming geven voor inkijkoperaties. De koningin is onschendbaar, dit houdt in dat de regering verantwoordelijk is voor alles wat de koningin doet. Ze mag niets zeggen zonder toestemming van de regering. Ze is politiek onschendbaar en niet strafrechtelijk. De koningin mag ook geen politieke uitspraken doen, ze heeft een ceremoniële functie. Systeemmodel: Doodstraf → wensen
Je zult de wens gesteund moeten krijgen om de doodstraf in het model te krijgen. Het parlement kan deze wens invoeren. Poortwachters: media, politieke partijen. Gebruik maken van lobbyisten, iemand gebruiken om invloed op iemand (die macht heeft) uit te oefenen. Een tutor is een voorbeeld van een lobbyist (tussenpersoon). Omzetting = besluitvorming
Fase 1: agenda 2e kamer. Fase 2: 2e kamer geeft opdracht aan kabinet (opdracht: kom met een wetsvoorstel). Fase 3: kabinet geeft opdracht aan ambtenaren (kom met een conceptvoorstel). Fase 4: kabinet vraagt advies aan Raad van Staten over concept wetsvoorstel. Fase 5: kabinet gaat met wetsvoorstel en advies naar de 2e kamer. Fase 6: 2e kamer kan het wetsvoorstel a) afwijzen (nieuwe opdracht of helemaal weg) b) goedkeuren (wanneer dit toegepast wordt: fase 7) c) veranderen (terug naar fase 2) Fase 7: 2e kamer → 1e kamer, nu kan de 1e kamer a) instemmen (door naar fase 8) b) afwijzen
Fase 8: 1e kamer → koningin en ministers ter ondertekening. Fase 9: afdrukken in staatscourant. Het systeemmodel is een kringloopmodel. Barrièremodel: Eerst moet het als probleem herkend worden en daarna nog erkend. Je zult veel mensen moeten overtuigen, omdat ze het niet met je eens zijn. Je zult een barrière moeten overwinnen. Je zult moeten strijden om je voorstel in de 2e kamer te krijgen, zodat het behandeld wordt. Het moet op de agenda komen. Je moet een meerderheid vormen, strijd voor een meerderheid te vinden → partijen die het met jou eens zijn. Je zult er voor moeten strijden dat het ook echt uitgevoerd wordt. Harmonie → systeemmodel → evolutiemodel
Conflict → barrièremodel → revolutiemodel
Burgerlijke ongehoorzaamheid: is een welbewuste geweldloze wetsovertreding, in alle openheid verricht, op basis van een principiële afweging, waarbij eerst alle overige legale middelen zijn geprobeerd met als doel de samenleving te verbeteren. 1. Welbewuste geweldloze wetsovertreding: je weet wat je doet, het gaat om de intentie van de daad, het gaat erom met welk doel je het doet. 2. In alle openheid verricht: niet stiekem, en van tevoren aankondigen dat je de wet gaat overtreden. 3. Principiële afweging: dat dat voor het individu van groot belang is. 4. Legale middelen: 1. stemrecht → passief (je kunt gekozen worden) → actief (je stemt op iemand) 2. rechter
3. overige legale middelen: a) Demonstratie, hierbij wordt getoetst op plaats, tijd en methode. Je moet altijd toestemming vragen aan degene tegen wie je demonstreert, de burgemeester moet altijd toestemming geven. b) Staken, iedereen mag staken, behalve de politie, de brandweer, het leger en artsen; daar waar de burger in gevaar komt, mag je niet staken. c) Stiptheidsacties, je doet precies wat je moet doen. (Bijvoorbeeld, als de douane op het vliegveld alles zou controleren, zou dit heel lang duren en krijg je vertragingen enzo, dit is dus hinderlijk.) d) Langzaamactie, alles heel langzaam doen. e) Hongerstaking, alleen de rechter kan je gedwongen voeden. f) Handtekeningenactie, handtekeningen inzamelen. Wanneer je nooit ongehoorzaam bent zal de samenleving nooit veranderen. Kun je aangeven wat het belang is van burgerlijke ongehoorzaamheid in een democratie? - Burgerlijke ongehoorzaamheid is van belang, omdat de maatschappelijke ontwikkelingen zo snel gaan en de wetten daarbij achterblijven. Terrorisme noodzaakt ons de wetgeving te veranderen. De vier rechtbanken: - Kanton recht (de lichte misdrijven: stelen) - Arrondissement rechtsbank (misdrijven: moord) hier zijn 3 rechters. - Hooggerechtshof (hoger beroep van kanton) - Hoge Raad (hoger beroep van arrondissement) In een rechtstaat zijn allen die zich in Nederland bevinden gelijk. Staat op gespannen zaak. Er bevindt zich op Schiphol een stukje niemandsland, daar ben je officieel nog niet in Nederland. Zo kunnen asielzoekers niet in hoger beroep gaan, want ze bevinden zich dan nog niet in Nederland. Politiek besluit: alles wat geregeld is in onze samenleving. Marktwerking: er komen zoveel werkelozen dat de lonen omlaag kunnen. De CdA zit overal tussenin, daarom is het logisch dat het CDA altijd in de regering zat. Alle vragen die te maken hadden met ethiek konden ze nooit behandelen. Het ging economisch goed, dus kon het Paarse Kabinet een keer komen regeren en mocht het CDA weggelaten worden. Nu gaat ut slecht met de economie, dus zijn het CDA en de VVD weer samen. Kiesstelsel

1. Nederland → Evenredige Vertegenwoordiging
Nederland VVD 50% (75 zetels) CDA 40% PvdA 10% Evenredig → uitslag wordt vertaald in zetels (zie hierboven) 2. Duitsland → Evenredige Vertegenwoordiging + kiesdrempel
Duitsland
Kiesdrempel is 5% (Duitsland heeft 600 zetels) a) CDU/CSU 45% (45/96 x 600 = … zetels) b) SPD 45% c) Bündnis/ Grünen 6% d) FDP 3% e) CPD 1% De laatste 2 (d en e) tellen niet mee, ze hebben geen 5%, dus 100-4 = 96% Weimar: Duitsland was chaotisch, het nadeel hiervan is dat je mensen uitsluit. 3. Groot-Brittannië → Districten stelsel
Groot-Brittannië Districtenstelsel
Elk district kiest zijn of haar vertegenwoordiger in het parlement. Zetels Procenten
Labour → 565 38% 450
Conservativs → 3 36% 115
Liberals → 2 26% 5 - Als de vertegenwoordiger verhuist, kan hij geen vertegenwoordiger meer zijn. - Ze kennen de vertegenwoordiger, dat is een voordeel, zo kunnen ze hem persoonlijk benaderen. - Je weet waar je aan toe bent als kiezer. - Je weet in Nederland nooit wie er gaat regeren, je hebt geen zekerheid. - Je houdt rekening met minderheden. - Bijvoorbeeld twee partijen die verliezen komen in de regering. Dat komt in GB niet voor. Dualistisch: de regering en het parlement zijn duidelijk gescheiden. Monistisch: regering en parlement zijn niet gescheiden. Waarom sluiten ze een regeerakkoord? - Je weet niet of alle punten het halen. Ze willen een stabiele regering. Hoe dichterbij de verkiezingen, hoe dualistischer het wordt. 1. Een aantal punten van het regeerakkoord zijn al afgewerkt en er komen steeds meer nieuwe punten bij. 2. Nieuwe plannen werden er gemaakt, minder sociaal. DB AB
Regering Parlement ↓ ↓ ↓ coalitie coalitie oppositie 144 66

niet in regeerakkoord: 76 74
Regeerakkoord A
Wij, CDA, VVD en D66 willen samenwerken. Regeerakkoord B
De komende vier jaar moet … uitgevoerd worden. Bijvoorbeeld: gekozen burgemeesters + wethouders D66
Parlement en regering hebben eigenlijk al een deal gesloten. Het parlement heeft een regeerakkoord, wat hierin staat moet uitgevoerd worden. Begrotingsrecht: de kamer heeft het recht de begroting vast te stellen. (Het recht van budget.) Voor een coalitie moet je meer dan 76 zetels hebben. Bij een oppositie moeten het 74 zetels of minder zijn. Vanaf hier moet je gewoon alles goed bekijken, je hoeft het niet van buiten te kennen. Parlementaire jaar: prinsjesdag tot prinsjesdag. Begrotingsjaar: 1 januari tot 1 januari. Begrotingstekort: als verwacht wordt dat er meer uitgaven zijn dan inkomsten. Financieringstekort: als dat dan ook echt zo is. Staatsschuld: uit alle financieringstekorten bij elkaar opgeteld min de aflossingen. Niet-belastingontvangsten: gas en olie. Successierechten: belasting over erfenissen. Dividendbelasting: belasting over aandelenwinst. Vennootschapsbelasting: de winst van NV’s en BV’s. Milieugrondslag: belasting die je betaalt als je milieuonvriendelijk produceert. Accijnzen: belasting op genotsmiddelen (alcohol, tabak). Ontwikkeling koopkracht: Actieven: mensen die in loondienst zijn. Inactieven: mensen die niet in loondienst zijn. Modaal inkomen: gemiddelde van het meest voorkomende. Bruto-inkomen: al het inkomen zonder dat er iets van afgehaald is. Netto-inkomen: bruto-inkomen min belastingen en sociale lasten (premies). Netto besteedbaar inkomen: alles (netto-inkomen) min je vaste lasten. Koppeling: men volgt de looninkomen in het bedrijfsleven. Ontkoppeling: wanneer de overheid dat niet doet, wanneer ze een dictaat opleggen op de werknemer.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.