Hoofdstuk 1 en 2

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 3607 woorden
  • 14 oktober 2003
  • 21 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
21 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 Ontwikkeling: Paragraaf 1.1 Recherchewerk: -Hoe vind je de dader? Eerst vindt er een sporenonderzoek plaats: - het lijk & de omgeving worden gefotografeerd - er wordt gezocht naar ‘stille getuigen’, zoals haren/vezels/bloed/schoen- of vingerafdrukken - getuigen worden ondervraagd (relatie- & buurtonderzoek), maar dit is niet zo betrouwbaar, want de verklaringen kunnen fout zijn doordat de ondervraagde beïnvloed kan zijn door tijdsverloop, alcoholgebruik of spanning & als de dader zelf ondervraagd wordt, vertelt ‘ie natuurlijk niet de waarheid. Het bewijs van de dader kan zo worden aangetoond: De sporen worden onderzocht. Bloed van het slachtoffer & bloed van de kleding van de verdachte kan onderzocht worden, maar dit is niet heel erg betrouwbaar. Je hebt meer aanwijzingen nodig om de dader aan te wijzen, want als de bloedgroep overeen komt wil dat nog niet zeggen dat dat de dader is, want veel meer mensen in Nederland hebben dezelfde bloedgroep. Je hebt daarom ook aanwijzingen nodig als schoenafdrukken; je kunt de maat & het profiel onderzoeken, & op deze manier wordt de verdenking wel heel erg sterk, maar het is ook geen 100 % zekerheid. Daarvoor heb je unieke sporen nodig, zoals vingerafdrukken. Als er getuigen zijn, vergelijkt de recherche deze informatie met de verklaring van de getuigen. Komt het overeen, heb je een voor 100 % betrouwbaar beeld van de misdrijf & de dader. - Hoe betrouwbaar zijn vingerafdrukken? Vingerafdrukken zijn altijd uniek, dus een goed bewijs, op basis van typica (het uiterlijk van de vingerafdrukken, bijvoorbeeld vertakkingen/doodlopende lijnen). De rechter eist minimaal 12 punten van overeenkomst, zodat de kans dat er iemand anders te vinden is met dezelfde vingerafdruk te verwaarlozen is. De identificatie met vingerafdrukken is voor 100 % betrouwbaar, want vingerafdrukken blijven altijd hetzelfde, het aantal lijntekeningen dat kan voorkomen is zeer groot & je kunt vingerafdrukken indelen in groepen. Je kunt vingerafdrukken goed zien d.m.v.: - zilverkleurig poeder er op te strooien - kleurstoffen - laserlicht erop laten schijnen - damp van secondenlijm (reageert met damp van afdruk; daardoor wordt ‘ie zichtbaar) - plastic in gouddamp hangen
Alle vingerafdrukken zijn opgeslagen in archieven van de Centrale Recherche. - Perfecte identificatie met DNA? Bloed is sinds 1985 toch wel een belangrijk onderdeel geworden bij sporenonderzoeken. In bloedcellen, maar ook in huidcellen/zaadcellen/wangslijmvliescellen (dus in bloed/snot/speeksel/sperma/haarwortels), zitten DNA-moleculen. DNA is een stof die voorkomt in de kernen van cellen waaruit mensen, planten & dieren zijn opgebouwd. In die DNA-moleculen zitten stukjes met informatie over erfelijke eigenschappen, die genen worden genoemd, maar dit is niet belangrijk voor de recherche. Wat wel belangrijk is, is het bijzondere DNA-stukje, die je buiten de genen van het DNA-molecuul aantreft. Door onderzoek kun je een DNA-fingerprint maken. Het resultaat levert een soort streepjescode op fotografisch papier op. Het duurt 2 dagen. Je kunt dit soort onderzoeken gebruiken om vast te stellen wie de vader van het kind is. Ook kun je nu dit als bewijs gebruiken bij moordzaken, omdat er een hele kleine kans bestaat dat je een onschuldige aanwijst. Eerder accepteerde de rechter dit bewijs niet, omdat de kans te groot was, maar nu het is verbeterd, is het nu een bijna net zo goed betrouwbaar bewijs als vingerafdrukken. Maar omdat dat nog niet het geval is, spreken wetenschappers voorlopig nog niet van een DNA-vingerafdruk, maar van een DNA-profiel. DNA-profielen worden opgeslagen in het archief. Dit opslaan van DNA-materiaal kan leiden tot verlies van privacy.
Paragraaf 1.2 De pil: Het betrouwbaarste voorbehoedsmiddel is de pil. Hier was echter veel kennis van vrouwelijke hormonen voor nodig. De samenstellingen zijn verschillende keren veranderd zodat de bijwerkingen minder werden. De pil is het best onderzochte medicijn! - Ontwikkeling van de pil: Eerste voorbehoedsmiddel was de condoom, toen had de eerste vrouwelijke arts het eerste vrouwelijk voorbehoedsmiddel uitgevonden: het pessarium. Met een condoom (of pessarium) + zaaddodende middelen ging het al wat minder vaker mis. Maar echt betrouwbaar was het niet; er bleven vrouwen zwanger worden en voor hen kwam Margaret Sanger voor hen op en bleef verder zoeken naar iets meer betrouwbaars. Dit leidde tot de pil. De pil bevat stoffen die op vrouwelijke hormonen (stoffen die in minieme hoeveelheden van alles in je lichaam regelen, zoals de eirijping/de eisprong/innesteling van een bevruchte eicel in de baarmoeder) lijken. Er werd getest op dieren, er werd slachtafval gebruikt en dat werd gebruikt op levende dieren, er werd urine ingespoten en ze ontdekten hoe ze daar bruikbare delen uit konden halen. Bij toeval vonden ze zelfs stoffen die nog beter werkten: de kunstmatige hormonen, die ze oestrogenen & progestagenen noemen. Vrouwenartsen schreven in 1938 kunstmatige hormonen voor aan sommige patiënten die iets op dat gebied mankeerde. Zo kregen ze ervaring met oestrogenen en progestagenen. Er was nog niet bij bedacht dat het ook als voorbehoedsmiddel kon dienen en daar kwam Margaret Sanger mee. Ook gezonde vrouwen kregen de pil. 800 vrouwen waren proefpersonen & kregen de pil, en geen van allen werd zwanger. Het viel ook op dat de menstruatie gering was. Maar de pil deed nog meer, de werking van de pil is: - Oestrogenen uit de pil misleiden de hypofyse, waardoor de eirijping is de eierstok wordt afgeremd - Transport door eileider wordt vertraagd bij eventuele eisprong, dus de eicel sterft af. - Het slijmvlies in de baarmoeder ontwikkelt zich niet voldoende, waardoor geen innesteling van een eicel kan plaatsvinden. - Progestageen maakt een slijmprop tussen de vagina & de baarmoeder taai, waardoor bijna alle zaadcellen worden tegengehouden
De pil had ook nog andere doeleinden: slappe borsten/verkleinde baarmoeder/droog vaginaal slijm/menstruatieklachten. Er kwam veel concurrentie. Geneesmiddelenfabrikanten investeerden veel geld om vrouwelijk hormonen te mogen maken om veel geld te verdienen. De uitvinder verkocht zijn idee aan meerdere bedrijven tegelijk; door die ontstaande concurrentie daalde de prijs van de hormoon. Wetenschapper Pinais had 10 jaar nodig om de eerste pil te ontwikkelen. En in 1962 kwam deze op de markt. De concurrentie kwam later met hun eigen merk. Er kwamen klachten over de bijwerkingen, dus het hormoondosis oestrogeen per pil werd steeds lager. Er zijn drie generaties: één met meer dan 50 ug (waar veel klachten bij waren), één met 50 ug (wat nauwelijks invloed had op de betrouwbaarheid, vanaf 1972 konden ze deze ook voorschrijven), & één met minder dan 50 ug. Uiteindelijk kwamen er minder bijwerkingen door: - doordat er vanaf 1974 een ‘subvijftiger’ is ontwikkeld met een nog lagere dosis - doordat de driefasenpil er kwam, waardoor de hoeveelheid hormoon in drie stappen toeneemt. Economische belangen & klachten van gebruiksters hadden een grote invloed op de ontwikkeling van de pil. Paragraaf 1.3 Navigatie: - Plaatsbepaling: Navigeren is je plaats bepalen op aarde. Dit is van groot economisch & politiek belang. In de loop van de tijd zijn hier hulpmiddelen voor ontwikkeld. Bijvoorbeeld het systeem waarbij elke plaats op aarde aangegeven kan worden met coördinaten (geografische lengte & breedte). Als je de coördinaten van je bestemming hebt & van de plaats waar je bent, kun je de afstand & de richting uitrekenen. - Hoe bepaal je je plaats op aarde? Je hebt middelen nodig om je geografische lengte & breedte (coördinaten) te bepalen, zodat je dus weet hoe je ver je nog moet & welke richting je op moet. Vroeger gebruikten ontdekkingsreizigers vaak een kompas, maar dat is te moeilijk; die heeft veel nadelen, zoals: - je weet niet waar je bent, waardoor je achteraf niet kon zeggen waar je bent geweest - je weet je afstand niet - het geeft geen goede richting aan (alleen maar noorden) & daar komt bij dat je op zee heel gauw kunt afdrijven
Maar je hebt altijd nog houvast aan de zon, maan & sterren (Poolster); dit zijn hellichamen die boen de horizon staan, waardoor plaatsbepaling mogelijk is. De voordelen & nadelen daarvan zijn: - Poolster (staat recht boven de noordpool; hoe hoger de ster, hoe meer je naar he noorden gaat): · Voordelen: - je kunt eenvoudig de breedte bepalen · Nadelen: - is niet helder - is op zuidelijk halfrond niet zichtbaar - je kunt de lengte niet bepalen - De zon: · Voordelen: - je kunt de breedte & de lengte bepalen · Nadelen: - op zee is het bepalen hiervan veel moeilijker
Het is dus nog niet zo een eenvoudig om m.b.v. de zon & sterren je plaats op aarde te bepalen. Nieuwe ontwikkelingen in wetenschap & techniek hebben gezorgd voor navigatiemethoden die nauwkeuriger & gemakkelijker in gebruik zijn. De eerste apparaten waren het astrolabium & daarna de nauwkeurigere sextant. Een slingeruurwerk scheen ook te werken. Nu zijn er de nieuwste ontwikkelingen, zoals radiobakens (radiostations die signalen uitzenden) & het GPS (global positioning system, d.m.v. satellieten). Paragraaf 1.4 Ruimtevaart: - Het begin van de ruimtevaart: Voor de tweede wereldoorlog kwamen de raketten nog niet zo hoog, maar dat veranderde tijdens de Tweede Wereldoorlog. Toen was de rakettechniek al zover ontwikkeld dat de Duitser de V2-raket kon bouwen. Dit waren bommen die m.b.v brandstof over grote afstand konden vliegen. - De wapenwedloop: Er was nieuwsgierigheid naar nieuwe mogelijkheden in de wapens en men had ook politiek belang bij ontwikkeling van de ruimtevaart. Tussen VS en Sowjet Unie ontstond een race om beste wapens. In 1957 brachten de Russen de eerste satelliet in de ruimte. Amerika schrok hiervan en stak ontzettend veel geld in de ruimtevaarttechnologie. President John F. Kennedy beloofde in 1962 dat de mens voor 1970 op de maan zou landen. Dit lukt in 1969, en in de jaren ’70 waren er ook onbemande landingen op de planeten Mars en Venus. - Satellieten: wat kun je ermee? Satellieten zijn voorwerpen of kunstmanen die rond de aarde draaien. Door de zwaartekracht zou de satelliet (die door raketten de lucht in is geschoten) naar beneden moeten vallen, wat ook gebeurt. Maar door de snelheid valt de satelliet niet op de aarde, maar er omheen (gewichtloos). Ze bevinden zich buiten de dampkring, dus ze hebben geen last van luchtwrijving en worden dus niet afgeremd. Zonder aandrijving blijft ‘ie dus rond de aarde cirkelen. Je hebt verschillende satellieten waar je iets mee kunt toepassen, zoals: - Weersatellieten: heeft televisiecamera aan boord waarmee beelden van aarde gemaakt worden; de temperatuur word door infraroodcamera’s gedaan. Hierdoor kunnen betere weersvoorspellingen worden gedaan. - Communicatiesatellieten: kan televisieprogramma’s vanuit een grondstation opvangen & weer uitzenden naar een groot gebied op aarde. Hierdoor is dus de ontvangst van tv oer grote afstand mogelijk. - Met satellieten worden onderzoeken gedaan naar de atmosfeer (bijvoorbeeld het gat van de ozonlaag). - Hoe is het verblijf in de ruimte? Als bemande Spaceshuttle moeten er heel andere eisen voldoen dan wanneer er niemand meegaat. De bemanning moet kunnen ademen, en veilig terugkeren naar aarde. En het ruimteschip moet aangepast zijn aan de gewichtloze situatie zoals bij het naar de WC gaan. Langdurig verblijf in de ruimte is voor menselijk lichaam niet gezond, want: - Je spieren verslappen door gewichtloosheid & je botten kunnen zelfs ontkalken waardoor snel botbreuken ontstaan; hier zijn wel middelen voor aan boord, maar toch kunnen astronauten de eerste dagen dat ze terug zijn op aarde niet lopen. Ze worden als ze net in de ruimte zijn vaak ziek, doordat: - het evenwichtsorgaan door de gewichtloosheid in de war raakt, want ook dat orgaan heeft de zwaartekracht nodig. De gevolgen hiervan zijn dat de astronauten: - Duizelig en lusteloos worden en soms ook moeten overgeven. - En ze hebben de eerste dagen last van concentratieproblemen, vandaar dat alles eerst geoefend wordt, zodat ze daar niet hoeven na te denken. Hoofdstuk 2 Techniek: Paragraaf 2.1 Cassettes & cd’s: - Verschillen van de cassettes & cd’s met voor- & nadelen: Cassettebandje: - Is erg kwetsbaar (bijvoorbeeld als je een magneet erbij houdt, wordt de informatie erop vernietigd). - Geluidskwaliteit neemt af als het contact tussen het bandje & de afspeelknop slecht is, & kwaliteit neemt ook af bij kopiëren (maar is wel makkelijk kopieerbaar). - Last van ruis & slijtage (komt doordat het cassettebandje bedekt is met materiaal waar een magnetisch patroon op staat & bij het afspelen zet dat om in geluid; bij het opnemen wordt de ruis nog eens geordend & bij langdurig bewaren wordt de ordening minder, maar wordt de ruis steeds meer). Cd: - Is minder kwetsbaar (maar ook niet helemaal, want plastic van een cd kan smelten). - De kwaliteit bij kopiëren blijft gelijk (maar is wel moeilijk kopieerbaar, want je hebt er speciale, dure apparatuur oor nodig). - Heeft geen last van ruis & slijtage. - Hoe werkt opnemen & afspelen bij een cassettebandje? Bij het opnemen: Een microfoon zet het geluid om in een elektrisch signaal & een spoel (die werkt als een elektromagneet) zet dat signaal vervolgens op de band (in een magnetisch patroon; wisselend van sterkte & richting). Bij het afspelen: Daar gebeurt het tegenovergestelde. Het spoeltje in de weergaveknop zet het magnetische patroon om in een elektrisch signaal & een luidspreker zet dat vervolgens om in geluid. - Het ontstaan van de huidige cd-speler: Philips wist al in de jaren ’60 hoe je gegevens digitaal moest opslaan. In 1969 gingen ze onderzoeken of je beeld & geluid op een schijfje kon opslaan; ze wouden een schijf met licht af gaan lezen. Bij een cd slaan ze de informatie digitaal op door ‘wel’ of ‘geen’ putjes. Dat is veel duidelijker dan de overgangspatronen bij de cassette. Om muziek vast te leggen heb je een laser nodig, maar die kostte in de jaren ’70 wel F 15.000,-. Dat kon Philips niet betalen, dus gingen ze samenwerken met Sony & samen hebben ze de cd-speler ontwikkeld. - Hoe werkt opnemen & afspelen bij een cd? Het opnemen: Bij de cd vond dus het digitaal opslaan van gegevens plaats, d.m.v. nullen & enen. Bij het opnemen wordt een continue signaal (signalen die een bepaalde waarde hebben) in een discreet signaal (signalen die alle denkbare waarden kunnen hebben) omgezet. Een grafiek van een continue signaal is vloeiend, die van een discreet signaal trapsgewijs. Een groot aantal keren per seconde wordt het geluid gemeten (bemonstering). Hoe vaak dat gaat heet bemonsteringsfrequentie; hoe groter deze bemonsteringsfrequentie, hoe meer de grafiek van het discrete signaal op die van het continue signaal lijkt. De nullen & de enen zorgen voor putjes in het oppervlak van de cd. Het afspelen: De cd gaat draaien & de laser gaat dan aan. Als de laser in en putje valt, dan kaatst die terug naar de ontvanger. De ontvanger krijgt het licht in hetzelfde patroon dat de putjes staan & zet het om in geluid. - Het verdringen van de grammofoonplaat & het minder verkopen van cassettes; de weg naar het gebruik van de cd: De cd heeft dus heel veel voordelen (prachtig geluid/geringe kwetsbaarheid/systeem is over de hele wereld gelijk/geen ruis door scherpe onderscheid tussen ‘wel’ of ‘geen’ putjes/geen slijtage, want er is geen direct contact tussen schijfje & ontvanger). Door al deze voordelen werd de grammofoonplaat al snel uit de markt gedrukt. De cassette is nog niet verdrongen, maar het verkoopt al veel minder. - Nog meer toepassingen van de cd: Op cd’s kun je nog veel meer kwijt dan alleen muziek; ook foto’s/tekeningen/tekst/films. Vooral op CD-ROM’s gebeurt dit. (Read Only Memory, dus alleen informatie aflezen, maar niet veranderen). Ook hoef je tegenwoordig niet meer dure cd’s te kopen; je kunt ook illegaal, maar wel digitaal, kopiëren. Dit levert wel problemen op, zoals de hoge investeringskosten. Paragraaf 2.2 Toilet & riolering: - Bevolkingsstatistieken & volksgezondheid: Tussen 1850 & 1900 waren er veel arbeiderswijken; het leven was erg slecht & onhygiënisch. Ziektes als Cholera & Tyfus kwamen veel voor; mensen kregen dit door het water wat ze dronken waarin uitwerpselen van besmette mensen zaten. Mensen kwamen toen tot de ontdekking dat een slechte hygiëne & ziektes met elkaar te maken hadden. - Hygiënische oplossingen: Vanaf halverwege de vorige eeuw tot begin van de 20ste eeuw was er een kiebelton. Dit hield in dat in veel steden de uitwerpselen werden opgevangen in tonnen & die werden dan 1x per week opgehaald & naar het platteland gebracht, waar het verkocht werd als mest (dat was in die tijd schaars). Er was ook nog een andere oplossing: er werd in huizen een simpele closetpot geplaatst & die waren aangesloten op een reservoir op straat, waarin dan de uitwerpselen van een hele wijk in werden verzameld. Met een stoommachine werd het dan opgepompt & ook verkocht als mest. Na 1800 kwam langzamerhand overal een waterleiding & kwamen er wc’s, zoals we die nu kennen. - Doorspoelen & dan….? Als je doorspoelt, komt je behoefte in het riool terecht. Door de rioolbuizen stroomt het water van de wc, wasbakken, wasmachines & het regenwater. Het rioolwater wordt afgevoerd naar een gebied buiten de bebouwde kom & daar wordt het gezuiverd. Zuivering van het afvalwater: - Eerst worden alle grote vaste bestandsdelen, zoals papier & bladeren, verwijderd d.m.v. een rooster waar het water doorheen stroomt. Dan wordt het vaste afval naar een afvalstrot gebracht, waar langzaam het water verder stroomt door grote bakken. - Daarna zinken kleine bestandsdelen, zoals zand & etensresten, & worden ook verwijderd (bezinksel is slib). Het water is dan al voor 30% gezuiverd. - Vervolgens komt het water in beluchtingtanks, waar bacteriën in zitten die zorgen voor de afbraak van de resterende organische afvalstoffen (deze bacteriën hebben veel zuurstof nodig). - Ten slotte komt het water in een nabezinkbak, waar de bacteriën naar de bodem zakken & teruggebracht worden naar de beluchtingtanks. Het water is nu voor 99% schoon & kan op het oppervlaktewater worden geloosd. Als het heel hard regent, komt er dus ook erg veel regenwater in het riool; soms is dat zoveel, dat de waterzuiveringsinstallatie het niet meer aankan & dan wordt het vervuilde water wel in het milieu gedumpt. Gescheiden afvoer- & regenwater is dus veel beter voor het milieu; in Zwitserland hebben ze dit al. - Hoe werkt een toilet? Het doortrekken van de wc: - Als je doortrekt, gaat de afvoerpijp open - De stortbak loopt leeg & spoelt de behoefte weg. - Als de stortbak leeg is, gaat er een kraan open totdat de stortbak weer vol is

Dit noemen we een regelsysteem, net als de verwarmingsthermostaat. Het water in de stortbak wordt geregeld met hendels, kranen & vlotters (dit noemen we mechanische techniek). Bij andere systemen wordt het juist veel geregeld met computers enzo. Paragraaf 2.3 Techniek op menselijke maat: - Het ontwerpen van apparaten: De ontwerper moet met een aantal belangrijke punten rekening houden, als hij een apparaat ontwerpt: - gemakkelijk in gebruik (gebruiksvriendelijkheid) - stevigheid - doelgroep - ergonomie (rekening houden met de lengte van mensen; het moet goed verstelbaar zijn) - Gebruiksvriendelijke computers: De eerste computers waren niet gebruiksvriendelijk. Pas in 1984 kwam de eerste computer met muis, snelkoppelingen & een beeldscherm als wat we nu gewend zijn. - Welke rol spelen menselijke maten? In Nederland maakt men gebruik van verschillende maten: percentielen, bijvoorbeeld P5, P50 & P95. Van de Nederlandse bevolking zit 90% met zijn lichaamsmaten tussen de P5 & P95-kolom in. Uitleg van de P-waarden: De P staat voor percentiel. Als iemand qua lengte in de P95 kolom zit, betekent dit dat diegene langer is dan 95% van alle andere mensen in Nederland. Er zijn niet alleen P-tabellen voor lengtes, maar ook voor gewicht, kracht & waarnemingsvermogen. - Ontwerpstrategieën voor ergonomische ontwerpen: Je hebt verschillende ontwerpstrategieën hiervoor: - Laag percentiel-strategie: dat kleine mensen het ook kunnen gebruiken (bijvoorbeeld brievenbussen). - Hoog percentiel-strategie: dat grote mensen het ook kunnen gebruiken (bijvoorbeeld bij een deur niet hoeven te bukken). - Gemiddelde als maatstaf: dat zowel kleine als grote mensen het kunnen gebruiken (bijvoorbeeld een wc-pot of stoel). - Verstelbaarheid-strategie: dat je iets kunt verstellen naar wens (bijvoorbeeld fietszadel of bureaustoel). - Varianten-strategie: dat er meerdere varianten van zijn (bijvoorbeeld auto met of zonder automatische versnellingen). Ook al is een product nog zo ergonomisch of technisch, toch kan het niet voor iedereen bruikbaar zijn. Hoe ergonomisch een product is, hangt voor een groot deel ook af van de economische afwegingen, Dit houdt in dat er wel rekening moet worden gehouden met de kosten. Paragraaf 2.4 Ontwerpen: - Nieuwe kennis, nieuwe producten: Ontwerpers zijn voortdurend bezig nieuwe producten te bedenken & bestaande te verbeteren. Ze proberen wetenschappelijke ontdekkingen & technische uitvindingen in nieuwe producten om te zetten. Er zijn bijvoorbeeld twee ontdekkingen gedaan die het verband tussen elektriciteit & magnetisme aantonen: - Een magneetnaald verandert van richting als je er een draad, waar elektrische stroom doorheen gaat, bij houdt. - Een magneet die in een spoel heen & weer bewogen wordt, veroorzaakt stroom in de spoel. Dit was de basis van de verwarming & de elektrische aandrijving, wat wordt toegepast in bijvoorbeeld strijkijzers/broodroosters/wasmachine. Ook de transistor, een elektrische schakelaar (1948), & vooral de chip (in de jaren ’60) zijn belangrijk geweest. Enkele toepassingen waar een chip voor gebruikt kan worden, zijn: - tv - radio - cassetterecorder - computer - programma voor wasmachine - magnetron - afstandsbediening - walkman - draagbare telefoon
Ontwerpers hadden hun wetenschappelijke & technische kennis omgezet in kant- & klare producten. - Welke eisen moeten er gesteld worden om een apparaat te ontwerpen? Er zijn verschillende groepen ontwerpeisen gesteld: - Functionele eisen: welke taken moet het apparaat kunnen uitvoeren? - Ergonomische & milieueisen: hoe gebruiksvriendelijk moet het apparaat zijn & hoeveel schade mag het aanbrengen aan het milieu? - Vormgevingseisen (design): welke kleur & vorm moet het apparaat hebben? - Financiële eisen: hoeveel mag het apparaat kosten? Je moet altijd goed onthouden welke eisen je moet stellen als je een apparaat ontwerpt, want niet bij elk apparaat hoef je alle eisen te stellen. Vaak speelt ook de doelgroep een belangrijke rol bij het ontwerpen van een apparaat & hierdoor kun je ook beter rekening houden met welke eisen je moet stellen. - Is een ontwerper verantwoordelijk? We leven nu in een technologische cultuur. De techniek & de technische apparaten domineren onze leefomgeving. De techniek beïnvloedt het gedrag van ons. Bijvoorbeeld door een airbag in de auto gaan mensen harder & onvoorzichtiger rijden, maar een ontwerper is hiervoor niet verantwoordelijk. Maar hier is uit te concluderen dat veel producten ook sociale & ethische gevolgen hebben. Ook al zij ontwerpers niet verantwoordelijk, ze mogen hiervoor hun ogen niet sluiten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.