Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 3

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1600 woorden
  • 2 oktober 2003
  • 44 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
44 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Economie Module 1 Hoofdstuk 1 Par. 1.1 Behoeften: eten, drinken, kleding - iets nodig hebben
Basis behoeften: behoeften die je nodig hebt om te overleven voeding, kleding, beschutting. Normale behoeften: ligt verschil niet vast, Luxe behoeften: hangt van de situatie af. (hoeveel geld mensen hebben enz.) Par. 1.2 Preference drift: behoefte door je eigen voorkeur. Reference drift: behoefte door jezelf te vergelijken met anderen. Par. 2.1 Goederen: stoffelijk; je kunt ze vastpakken

Diensten: zonstoffelijk; iemand doet iets voor jou. Vrije goederen: zonlicht, zuurstof, goederen die gratis zijn. Produceren: Het maken van goederen en diensten. - vb. tandarts, schoenen maken, koken. Consumptiegoederen: Goederen en diensten die door consumenten worden gebruikt om in hun behoeften te voorzien
Kapitaalgoederen: Goederen die worden gebruikt bij de productie van goederen en diensten. Par. 2.2 Productiefactoren: zaken die je nodig hebt om te produceren. - Natuur: Gering: zonlicht, lucht, aarde, water, mineralen. Ruime:ligging, reliëf, bodemgesteldheid, rivier. - Kwaliteit: is heel belangrijk - Arbeid: Ruime: alle geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen ten dienste van de productie (vrijwilligers + Betaald). Enge: betaalde arbeid in bedrijven en bij de overheid. - Kwaliteit: Is belangrijk, wordt steeds verbeterd door betere studies/ opleidingen. - Kapitaal: de vaste en vlottende kapitaalgoederen. - Kapitaalgoederen: goederen die in het productieproces worden ingeschakeld om er andere goederen mee te maken. - Vaste: gaan langer mee dan 1x. - Vlottende: gaan 1x mee. - Hulpstof: zit niet in de eindstof. Hulpmiddel bij productie. - Grondstof: zit wel in de eindstof. - Ondernemerschap: bijzondere factor; valt soms ook onder arbeid. - De ondernemer combineert arbeid, natuur en kapitaal. Resultaat= product. Winst is de beloning voor de ondernemer. Vermogen: als met kapitaal geld bedoeld wordt. Reëel kapitaal: machines, grondstoffen en hulpstoffen. Par. 3.1 Schaarste: de spanning tussen onbegrensde behoeften en beperkte middelen. Prioriteiten stellen: keuzes maken tussen het een en het ander. Alternatief aanwendbare middelen: middelen die kunnen worden gebruikt ter bevrediging van uiteenlopende behoeften. Alternatieve kosten: De kosten uitgedrukt in het opgeofferde alternatief (denk aan schilder) Economie: - De wetenschap die bestudeert hoe mensen omgaan met alternatief
aanwendbare middelen waarmee ze hun behoeften bevredigen. - De behoeftebevrediging in een bepaald gebied, bijv. Nederland
Keuzehandelen: - Bestaan menselijke behoefte. - Wens deze te bevredigen. - Schaarste v.d. bevredigingsmiddelen. - Verschillende gebruiksmogelijkheden van de middelen
Welvaart: de mate waarin de schaarste is opgeheven, of de mate waarin de behoeften is voorzien door het gebruik van schaarse middelen. Welstand: De geproduceerde goederen en diensten. Par. 4.1 Model: zo’n gestileerde weergave van een deel van de werkelijkheid (globe) - iets kunnen overzien – informatie pas toevoegen als je het vorige goed onder de knie hebt. Gedragsvergelijking: een vergelijking die het gedrag beschrijft van mensen die in het model een rol spelen. Exogenegrootheden: zijn gegevens die je van buitenaf in een model stopt. Endogenegrootheden: zijn gegevens die uit het model komen (antwoorden). (Vraagmodel zie aantekeningen) Par. 4.2 Hoeft niet, ging over gefalsificeerd.
Par. 4.3 Positievewetenschap: Wetenschap die laat zien hoe iets is. Normatievewetenschap: Wetenschap die zegt hoe iets behoort te zien. (geen economie) Economie Samenvatting hoofdstuk 2 module 1 Par. 2.1 Hoe consumenten in hun behoeften voorzien. - Consumeren = het gebruiken of verbruiken van goederen en diensten. - Duurzame consumptiegoederen = ze gaan vaker mee dan 1x. (fiets) - Niet-duurzame consumptiegoederen = producten die helemaal op worden gebruikt. Par. 2.2 Het huishoudbudget. - Begroting = - Overzicht van de te verwachten ontvangsten en uitgaven in de komende periode. - Vooraf bepalen wat je wel en niet uitgeeft - Feitelijke uitgaven vergelijken en zo nodig bijsturen. - Ontvangsten = maandsalaris, uitkering, kinderbijslag. - Uitgavenkant: - Vaste lasten: betalingen die steeds opnieuw terug komen. - Incidentele uitgaven: een grote uitgaven wat zo nu en dan gebeurt. (nieuwe wasmachine, fiets). Er wordt soms geld voor opzij gezet. - Dagelijkse uitgaven: uitgaven die dagelijks/ wekelijks gebeuren (boodschappen enz.) - NIBUD = (nationaal instituut voor budgetvoorlichting) Instelling die voorlichting geeft aan consumenten over hoe ze het geld goed kunnen gebruiken, alle nodige behoeften krijgen en ook nog spaargeld overhouden. Par. 2.3 Het koopgedrag van jongeren. - Consumptiepatroon = De wijze waarop een gezin gewoon is zijn besteden te doen. - Dit komt door de volgende drie factoren: - Economische factor: Heeft met het geld te maken. Wat kan en mag je besteden. - Sociale factor: Heeft met de omgeving te maken. - Demografische factor: Heeft te maken met bevolkingsopbouw. - Koopkracht: De hoeveelheid goederen en diensten die voor een gegeven geldbedrag gekocht kan worden. - Jongeren zijn snellere trendsetters en accepteren eerder nieuwe dingen. Par. 2.4 Reclame. - Reclame= - Het overbrengen (communiceren) van een boodschap door een adverteerde met als bedoeling zijn afzet te beïnvloeden. - Laat de positieve kant duidelijk zien en verzwakt of laat de negatieve kant weg. - Concurrentiestrijd van producenten. - Geeft informatie over iets en prijst het aan. - Promotie = Reclame en niet-commerciële Reclame communicatie samen. Brengt boodschap over. - Misleidende reclame = Er worden eigenschappen bij een product toegevoegd die er niet zijn. - Zelfcontrole op de reclame-uitingen: - Ster en reclameraad voor de etherreclame (radio en tv). - Reclame code commissie (drukpersreclame). - Keuringsraad (geneesmiddelen). - Wet tegen misleidende reclame = De adverteerder is, in geval van misleidende reclame, aansprakelijk voor de schade. - Demonstratie-effect = Aankoop van goederen die status en prestige uitstralen (iets wat de anderen hebben wil ik ook). - Keeping up with the joneses = Het koopgedrag laten bepalen door de aankoop van anderen (de buurman heeft een nieuwe auto jij nu ook). - Vergelijkend warenonderzoek = Op die manier geven ze de consument voorlichting en maken hem koopbewust. - Consumentisme = Een streven om niet alleen de rechten maar ook de macht van de consument tegenover de producent te vergroten.
Par. 2.5 De overheid en de consumptie. - Consumentenbeleid = het beschermen en helpen van de individuele consument bij zijn keuze van goederen en diensten. - Warenwet = Let op fabrikanten of ze de juiste informatie op de etiketten vermelden over bijv. gebruiksmogelijkheden, speelgoed, ingrediënten en elektronische apparatuur. - De wet op het afbetaalstelsel = probeert misverstanden bij het kopen en afbetalen tegen te gaan. - Colportage = Verkoop aan de deur. Hiervoor zijn speciale wetten i.v.m. overhaastige beslissingen. Deze staan allemaal in de Colportagewet. - Consumptiebeleid = Overheid wil de consument helpen zodat ze de juiste beslissing nemen. - Duurzame ontwikkelingen = inrichting die van productie en consumptie dat de behoeften bevrediging van latere generaties niet in gevaar brengt (aardgas). Economie module 1 Hoofdstuk 3 De vraag van consumenten. Par. 3.1 De vraag en de vraaglijn - Marktonderzoekers = proberen op te sporen welke wensen consumenten hebben en door welke factoren de vraag een product bepaald. - Vraagvergelijking: Ceteris paribus = de overige omstandigheden blijven gelijk. - Vraag naar artikel is afhankelijk van: o De prijs van het goed. (symbool Pappels) o De prijzen van overige goederen. (symbool Pov) o De voorkeuren (preferenties) van de consument. (symbool pref) o Het inkomen of het budget van de consument. (symbool bud) - Vraaglijn = grafische voorstelling van wat een consument van plan is te kopen. (P verticaal, Qv horizontaal) - Individuele vraaglijn = Vraaglijn die laat zien welke hoeveelheden van een goed de individuele consument wil kopen bij uiteenlopende prijzen van dat goed. - Collectieve vraaglijn = Laat zien hoeveel de gezamenlijke consumenten willen kopen van een product bij verschillende prijzen. (individuelen optellen) - Qv = gevraagde hoeveelheid - P = prijs van het goed - B = de gevraagde hoeveelheid als p = 0 - A = richtingscoëfficiënt (negatief) - A< 0 en B > 0 Par. 3.2 Verschuiving van en langs de vraaglijn. - Verschuiving langs de vraaglijn = als de prijs van het product zelf verandert. - Verschuiving van de vraaglijn = als een van de overige omstandigheden verandert. (positief naar rechts, negatief naar links) - Substitutiegoed = zijn goederen die elkaar kunnen vervangen (koffie en thee). => stijgt de prijs van het ene product dan stijgt de vraag van het andere product. - Complementairgoed = zijn goederen die tezamen worden gebruikt (koffie en koffiemelk). => stijgt de prijs van het ene product dan daalt de vraag naar het andere product. - Stijging inkomen = de vraag naar een product zal in het algemeen toenemen. - Inferieure goederen = goederen waarvan de vraag afneemt bij een stijging van het inkomen (margarine aldi, blueband A&H). Par. 3.3 De prijselasticiteit van de vraag - Prijselasticiteit van de vraag = verhoudingsgetal dat laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als de prijs met één procent verandert. - Ev = % verandering van Qv % verandering van P - De waarde van Ev is altijd negatief, omdat er een negatief verband is tussen prijs en hoeveelheid. - Kruiselingse prijselasticiteit = % verandering van de gevraagde hoeveelheid goed Z % verandering van goed Y - Kruiselingse prijselasticiteit = Verhoudingsgetal dat laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als de prijs van het substitutiegoed met één % verandert. Positief bij substitutie en complementaire goederen. Par. 3.4 De inkomenselasticiteit van de vraag. - Budgetelasticiteit van de vraag = verhoudingsgetal dat laat zien met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als het budget met één procent verandert. - Eb = % verandering van de gevraagde hoeveelheid van goed Z % verandering van het budget/inkomen - Elasticiteit is positief behalve bij inferieure goederen. - Wet van Engel = Het verschijnsel dat gezinnen met een laag inkomen een relatief groot deel hiervan aan voeding uitgeven. - Engel - curve = Curve die het verband aangeeft tussen de gevraagde hoeveelheid van een goed en de hoogte van het budget of het inkomen. - Drempelgoed = Een goed dat pas voorbij een zekere hoogte van het budget/het inkomen wordt gekocht.
Par. 3.5 Elastische en inelastische vraag. - Inelastische vraag = Vraag naar een goed waarbij de procentuele hoeveelheidverandering kleiner is dan de % verandering de elasticiteit legt tussen –1 en 0. - Elastische vraag = Vraag naar een goed waarbij de % hoeveelheidverandering groter is dan de % prijsverandering de elasticiteit is kleiner dan –1.

REACTIES

A.

A.

is dit een samenvatting? nee een begrippenlijst...

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.