Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4 eco 1

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1703 woorden
  • 27 juni 2003
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Leerstof Economie 1: Hoofdstuk 4: © Vroeger: directe ruil goederen tegen goederen , nadeel: moeilijk waardeverhouding / ruilverhouding te schatten. Nu: indirecte ruil goederen tegen geld. Functies van geld:1. spaarmiddel / oppotmiddel 2. rekenmiddel 3. ruilmiddel
Eigenschappen van geld: 1. waardevast 2. lang houdbaar 3. deelbaar 4. algemeen aanvaardbaar. Geld kan men in 2 verschillende onderdelen onderverdelen: 1. Chartaal. 2. Giraal. Ad 1) alle munten en bankbiljetten
Ad 2) alle direct opeisbare tegoeden bij primaire banken. (Bij ons is dat onze bankrekening) Een bankrekening noemt men ook wel rekening couranttegoed. De Nederlandse bank: (DNB)
De Nederlandse bank heeft de volgende taken: 1. circulatie bank
2. de bank van de banken
3. hoedster van de Euro
4. alle financiële instellingen worden gecontroleerd door DNB
5. kassier van de staat. Ad 1) Deze taak wordt volledig uitgevoerd door de Europese Centrale Bank (ECB). Dus ECB is de enige die Euro munten en bankbiljetten mag drukken en deze in omloop mag brenegn. Ad 2) Iedere primaire bank heeft een rekening bij DNB waar betalingen mee gedaan kunnen worden. Ook kan er geld geleend worden. Ad 3) We zijn geen hoedster meer van de Euro. De interne waarde van de Euro = de koopkracht van de Euro binnen Nederland. De externe waarde van de Euro = de waarde van de Euro in de rest van de wereld. Ad 4) Nog steeds een taak van DNB! Het gaat dan om monetair toezicht. En om bedrijfseconomisch toezicht. 1 januari 1999 EMU Economische Monetaire Unie. Monetair: invoering van één munt (Euro). Monetair toezicht: de geldhoeveelheid. Ad 5) DNB is een onafhankelijk instituut d.w.z. dat het rijk er geen zeggenschap over heeft. Ook het rijk heeft een rekening bij DNB genaamd: “’s Rijksschatkist”. Hierop worden onder meer belastingontvangsten, inkomsten en lonenambtenaren verrekend. Financiële instellingen: Financiële instellingen verzorgen het betalingsverkeer, verlenen kredieten en beheren geld. Enkele financiële instellingen: Primaire banken, pensioenfondsen, levensverzekeringsmaatschappijen, spaarbanken, beleggingsmaatschappijen. Primaire banken noemen we tegenwoordig Algemene Banken omdat we hier tegenwoordig ook geld kunnen lenen, verzekeringen kunnen afsluiten, sparen, geld wisselen etc. Dit alles wordt ook wel branchevervaging genoemd. Er zijn 2 soorten banken: 1.) Primair 2.) Secundair
Vroeger: Ad1) Geld storten en geld opnemen. Ad2) Voor geld leningen ging men naar de secundaire bank. Algemene banken: Hier hebben wij ons rekening couranttegoed. Een algemene bank kan de maatschappelijke geldhoeveelheid vergroten of verkleinen.
Maatschappelijke geldhoeveelheid: Al het chartale geld en girale geld in handen van het publiek. N.B. het girale geld is ons rekening couranttegoed. Een secundaire bank kan de maatschappelijke geldhoeveelheid niet vergroten of verkleinen. Bijvoorbeeld een hypotheekbank. Hoe kan een algemene bank de maatschappelijke geldhoeveelheid vergroten of verkleinen? Ons rekening couranttegoed behoort altijd tot de maatschappelijke geldhoeveelheid. Het geld dat de bank in de kas heeft liggen behoord nooit tot de maatschappelijke geldhoeveelheid. Voorbeeld 1: Ik ga van de zomer op vakantie en ik ga Euro’s omwisselen in Dollars. De Euro’s komen in de kas van de bank terecht waardoor de maatschappelijke geldhoeveelheid daalt. Voorbeeld 2: Een spaarrekening behoort nooit tot de maatschappelijke geldhoeveelheid. Als ik dus geld overboek van m’n spaarrekening naar mijn rekening couranttegoed dan neemt de maatschappelijke geldhoeveelheid toe. Voorbeeld 3: Ik ga geld pinnen dus van giraal naar chartaal dan veranderd er niets aan de maatschappelijke geldhoeveelheid. Dit komt omdat jouw rekening couranttegoed al tot de maatschappelijke geldhoeveelheid behoort. Interne markt: de afzetmarkt in de EU/Europa. Schaalvergroting: Als bedrijven (banken) gaan samenwerken / fuseren dan worden ze groter en hebben ze een grotere afzetmarkt. Waarom schaalvergroting: 1.) minder concurrentie (je kunt de rest beter aan) als je groter bent. 2.) Meer vraag naar leningen als je grote leningen wilt verstrekken, moet je als bank groeien. 3.) Risicospreiding, je kunt meer diensten aanbieden waardoor je de risico’s kunt verspreiden. 4.) Je kunt je als grotere bank gaan specialiseren in een bepaald product, dit wil niet zeggen dat je geen andere diensten aanbiedt.
Inflatie: Inflatie: de prijzen van goederen en diensten stijgen maar je krijgt niet meer loon. De koopkracht daalt. Inflatie noemt men ook wel geldontwaarding. Het centraal bureau voor de statistiek onderzoekt maandelijks de prijsstijgingen van producten die voor consumenten belangrijk zijn. Dit kan door het bijhouden van een huishoudboekje bij gezinnen. Zo kun je zien aan welke soort producten mensen geld uitgeven. Op deze manier kan het CBS de prijsontwikkeling bijhouden. Iedere uitgavencategorie krijgt een wegingsfactor bijvoorbeeld, wonen, voedsel, kleding, schoeisel enz. Hier maakt men een gewogen indexcijfer van. Belangrijkheid van een uitgave: Gewicht = uitgaven van elk goed
totale uitgaven
Samengesteld gewogen prijsindexcijfer is samengesteld uit alle partiële (enkelvoudige) indexcijfers. Voorbeeld: Kostenposten: Gem. percentage % prijsverhouding
Huur 20 10
Kleding 10 5
Voeding 20 7
Recreatie 20 10
Studieboeken 30 -5
Totaal 100
Rekenmethode:20 x 110 + 10 x 105 + 20 x 107 + 20 x 110 + 30 x 95 =104,4 ( gew. Indexcijfer) 100 (basisjaar) Vormen van Inflatie: We kennen de volgende vormen van inflatie: 1. Bestedingsinflatie. 2. Kosteninflatie
3. Winstinflatie
4. Geïmporteerde inflatie. Ad 1.) Als wij in een periode van hoogconjunctuur zitten dan gaat het goed met een land. Het gevolg is dat de vraag naar goederen en diensten groter is dan het aanbod. Het gevolg: de prijzen zullen gaan stijgen. Ad 2.) Als we in een periode van hoogconjunctuur zitten dan is het moeilijk om aan personeel te komen. We kunnen dan personeel wegkopen bij andere bedrijven maar dit betekend dat de kosten van een product stijgen omdat loon een onderdeel is van de kostprijs van een product. Ook kan het zijn dat de grondstoffen van een product duurder worden waardoor de producten uiteindelijk ook duurder worden. Hierdoor wordt het product in de winkel uiteindelijk ook duurder. Ad 3.) Winst is ook een onderdeel van de verkoopsprijs van een product. Als een ondernemer een duurdere kostprijs heeft en hij wil net zoveel winst blijven maken dan wordt het product automatisch duurder. Of dit verstandig is, is nog maar de vraag. Ad 4.) Aangezien er een hoop producenten zijn die goederen importeren om ze vervolgens hier in Nederland te verkopen kun je, je voorstellen dat als de producten in het land van herkomst duurder worden dat deze in het geïmporteerde land ook duurder zullen worden. Als ik meer voor het product in het land van oorsprong moet betalen, en je wilt net zo veel winst maken, dan moetje in het geïmporteerde land meer gaan vragen voor het product. Loonkosteninflatie: Loonkosteninflatie betekent dat de lonen om het product te maken stijgen, het loon zit inbegrepen in de kostprijs, waardoor het product dus duurder zal worden. Loon-prijsspiraal: in een periode van hoogconjunctuur is de vraag naar goederen en diensten groter dan het aanbod. De economie draait op volle toeren, het gevolg is dat de prijzen stijgen. Hierdoor neemt de koopkracht van het publiek af. Het gevolg hiervan is dat we meer loon gaan eisen bij onze werkgever wat automatisch betekent dat de kostprijs van het product, dus ook de verkoopsprijs stijgt enz. enz. enz.
Schema over de inhoud van de verkoopsprijs: Kostprijs
Winst + Verkoopsprijs exclusief BTW. BTW + Verkoopsprijs = Lonen matigen: betekend dat de lonen minder snel zullen stijgen. Prijscompensatie: Als de prijzen in de winkel stijgen dan wil ik er procentueel / in verhouding net zo veel loon bij. Ik wil dus mijn koopkracht behouden. Berekening voor het prijsindexcijfer reëel inkomen: Prijsindexcijfer reëel inkomen: prijsindexcijfer nominaal inkomen X 100 % Prijsindexcijfer
De gevolgen van inflatie: 1. De koopkracht daalt. 2. werkloosheid kan groter worden. 3. hypotheek wordt minder waard. 4. de banken die geld uitlenen ontvangen minder terug. Nederland heeft een open economie dat wil zeggen dat wij zowel importeren als exporteren. Als de inflatie stijgt en sneller stijgt dan in andere landen worden wij duurder voor het buitenland. Het gevolg is dat onze export minder snel zal stijgen en onze import sneller zal gaan stijgen. Export = ontvangsten. Import = uitgaven. Uiteindelijk zal onze concurrentiepositie verslechteren. Uitkeringen: Mensen die een uitkering krijgen ontvangen geen prijscompensatie. Let op: Als je op de toets een vraag kijgt over inflatie in combinatie met spaargeld, dan moet je daar de rentestand in betrekken! Bijvoorbeeld: De inflatie is 5 %, de rente stand 7 % uiteindelijk ga ik daar dan 7% - 5% = 2 % op vooruit! Arbeidsproductiviteit & lonen: Als de Arbeidsproductiviteit minder snel stijgt dan de loonkosten zal de kostprijs van het product stijgen. Arbeidsproductiviteit = hoeveel stuks kan iemand maken in een bepaalde periode. Wanneer is de arbeidsproductiviteit gunstig? Dat is wanneer de arbeidsproductiviteit sneller stijgt dan de lonen, dan daalt de kostprijs per product. Wanneer is de arbeidsproductiviteit ongunstig? Dat is wanneer de lonen sneller stijgen dan de arbeidsproductiviteit, hierdoor stijgt de kostprijs per product. Waar bestaat het nettoloon uit? Brutoloon: - premies werknemersverzekering - premies volksverzekering loonheffing - loonbelasting = netto loon
Als de loonheffing stijgt , stijgt het brutoloon. Als de koopkracht gelijk blijft, blijft het nettoloon gelijk. Schema gevolg van loonstijging: Loon stijgt verkoopsprijs afzet daalt winst productie ontslagen van personeel zijn het gevolg. De procentuele loonstijgingen van ambtenaren zijn gekoppeld aan de uitkeringen, dus gaan de lonen met 2,5% omhoog dan gaan de uitkeringen ook met 2,5% omhoog. Oplossingen voor inflatie: 1. Bestedingsinflatie. 2. Kosteninflatie

3. Loonkosteninflatie. 4. Winstinflatie
5. Geïmporteerde inflatie. Ad1.) Bestedingsinflatie: 1.) meer loonbelasting gaan heffen zodat mensen netto minder overhouden. 2.) Rentestand omhoog, dan wordt het minder aantrekkelijk om geld te lenen, dus minder luxe goederen. 3.) Lonen matigen, lonen minder snel laten stijgen. 4.) Maatregel ECB, geld uit de omloop halen, taak van de ECB. Ad2.) Kosteninflatie: Lonen hebben een grote invloed: 1.) Als de lonen stijgen (onderdeel van de kostprijs) Dan mag de verkoopsprijs niet stijgen.= Het doorbreken van de loon prijsspiraal. 2.) Het invoeren van een maximumprijs, ter bescherming van de consument. 3.) Het verlagen van de heffingen in een product. 4.) Verplaatsing van de productie naar een ander land. 5.) Diepte investering (mensen vervangen door machines). Ad3.) Looninflatie: 1.) loon matigen, lonen minder snel laten stijgen. 2.) Lonen bevriezen = je krijgt over een gehele periode hetzelfde loon. Ad4.) Winstinflatie: 1.) Ondernemer minder winst laten maken. Ad5.) Geïmporteerde inflatie: 1.) Probeer je producten ergens anders goedkoper vandaan te halen. Maar waar???? Nog een oplossing om de inflatie tegen te gaan: Rentestand verhogen: 1.) Minder aantrekkelijk om geld te lenen, consumenten gaan minder geld lenen om dure aankopen te doen. Voor bedrijven wordt het minder interessant om te investeren. 2.) Het wordt aantrekkelijker voor bellegers om in Euro’s te gaan beleggen. De vraag naar Euro’s op de valutamarkt stijgt en de koers van de Euro zal dalen. Het aanbod van Euro’s op de valutamarkt stijgt, de koers van de Euro zal dalen. Valutamarkt: het verhandelen (bepalen van de koers) van een valuta (bv. De Euro, Dollar, Pond) in de wereld. Tot slot: er zijn vier motoren in de economie: consument, producent, overheid, buitenland. Als deze op elkaar zijn afgestemd heeft men een goed draaiende eonomie.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.