De bestorming van de Bastille

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Spreekbeurt door een scholier
  • 2e klas vwo | 5213 woorden
  • 1 december 2003
  • 549 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
549 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De Bastille Op 14 juli werd de Bastille bestormd. Dit is nog steeds een gebeurtenis die elk jaar door de Fransen wordt gevierd. Maar wat was het eigenlijk voor gebouw? Wat was de aanleiding van de bestorming en de hoofdvraag: Wat is men er mee opgeschoten? Het adres van de Bastille was rue Saint-Antoine 232. De Bastille was een fort met acht torens met anderhalve meter dikke muren. De torens zijn zo’n 25 meter hoog. Het gebouw was door Karel de Vijfde, die door de Fransen Charles Quint wordt genoemd gebouwd. Want Karel V had een vluchtplaats nodig die hem veiligheid zou kunnen schenken, een fort. Daarom liet hij een vesting bouwen die eerst de naam Chastel St. Antoine en later de naam Bastille zou krijgen. Het fort werd gebouwd, door elke burger die beschikbaar was. Karel VI zorgde ervoor dat het gebouw later diende als gevangenis. In de tijd van Lodewijk XVI waren de onderaardse kerkers al lang niet meer in gebruik. Om deze enge, vieze kerkers stond de Bastille bekend. De beruchte ondergrondse cellen waren glibberig van het vocht en vol met ongedierte. Maar de cellen in de torens waren bijna net zo erg, want in de winter lieten de daken sneeuw en regen door en ’s zomers was het er ontzettend warm. Het grootste deel van de gevangenen zaten in achthoekige kamers van ongeveer vijf meter doorsnee in de torens. In de tijd van Lodewijk XVI had iedereen een bed met groene gordijnen, een of twee tafels en een paar stoelen. Er was een stookplaats (een kachel of schoorsteen) en een raam met spijlen. De gevangen mochten hun eigen spullen meenemen, zelfs een huisdier. De hoeveelheid en kwaliteit voedsel dat ze kregen hing af van de sociale status van de gevangenen: hoe hoger de status en het inkomen, hoe beter het eten. Soms was het zelfs toegestaan om te kaarten, een slokje wijn te drinken of om zelfs een potje te biljarten. Het idee dat iedereen in de nacht uit zijn bed kon worden gesleurd om opgesloten te worden in de Bastille, deed iedereen huiveren en dat gaf dus ook de aanleiding om het gebouw te bestormen en aan de grond gelijk te maken. Er waren een aantal opstandelingen die meededen met de bestorming die een fortuin gemaakt hadden door de stenen van de Bastille per stuk te verkopen als aandenken voor deze dag. Op het moment van de bestorming zaten er maar zeven gevangenen opgesloten in de Bastille. Zij werden na de bestorming meegevoerd door de straten, als teken van overwinning door het volk. Het waren 4 mannen die met valse munten hadden betaald, 2 krankzinnigen en een jonge graaf die op de kosten van zijn familie wegens slecht gedrag in de Bastille opgesloten zaten. De belegerden kwamen er niet al te best vanaf, maar de belegeraars werden na afloop beschouwd als echt volkshelden. --Voorbeeld van een steen van de Bastille als aandenken aan 14 juli.-- Oorzaken van de Bastille Voor en tijdens de Franse Revolutie had men in Frankrijk een standenmaatschappij. Alle mensen in Frankrijk werden verdeeld in drie zogenaamde standen. Je geboorte bepaalde in welke stand je hoorde. Er waren drie standen, de geestelijkheid, de adel en de arme boeren. Deze drie standen bestonden al sinds de middeleeuwen. De geestelijkheid zorgde voor de godsdienst, de adel voor de verdediging van het land en de boeren voor het voedsel. De geestelijken en de adel hadden heel mooi voor elkaar, ze hoefden namelijk geen cent belasting te betalen, maar ze heften wel belasting van de boeren die keihard moesten werken om dat geld bij elkaar te krijgen en ook nog eens voor hun gezinnen moesten zorgen. De boeren, die ongeveer 90% van de Franse bevolking uitmaakten en daarin tegen maar 30% grond bezat, waren tegen de belastingen die zij moesten betalen aan de grondbezittende adel en de kerk. Rond 70% van het boereninkomen ging op aan belastingen. Ze waren ontevreden. In de steden waren de mensen ook ontevreden. Allereerst waren er fabrikanten die van de strenge koninklijke voorschriften afwilden. Zij wilden geen regels voor werktijden en geen verbod om bepaalde machines te gebruiken. De meer ontwikkelde mensen wilden meer te zeggen hebben, meer democratie. Onder invloed van de ideeën van de verlichting wilde men vrijheid van godsdienst en gelijkheid van rechtspraak voor iedereen. Alle mensen waren gelijk. Dat betekende dat er dezelfde regels en wetten voor iedereen moesten komen. Belasting betalen moest ook betekenen dat men mee kon beslissen in staatszaken. In juli 1788 raasde er een zware depressie over het land, de oogst werd vernield. Dreigender dan ooit was de honger in Frankrijk. De prijzen van het eten steeg ontzettend. De mensen konden het eten nauwelijks betalen en als je het geld had, dan moest men nog maar hopen het te krijgen. Bovendien steeg de bevolking tussen eind 17e eeuw en einde Ancien Regime van 19 naar 25 miljoen. Dat was een redelijk sterke stijging. Er kwamen dus steeds meer mensen en steeds minder voedsel. De mensen werden bang, ze gingen kloosters leeghalen, rooftochten maken en de korenschuren werden geplunderd. Ook met het koninklijk huis ging het slecht. In 1788 had men 20% geld tekort. De staats- schulden konden niet afgelost worden en de rente kon niet meer betaald worden. En ook door de bouw van grote monumenten, paleizen, hun hofhouding en het leger was de staatskas aardig leeg geraakt. Er was in 1788 dus sprake van een staatsbankroet. De bevolking probeerde tevergeefs het hoofd boven water te houden en kwam tot de conclusie dat alleen een revolutie tot een ommekeer zou leiden. De koning en de aristocraten (de mensen van adel) waren zich hier ook van bewust en wilden iets ondernemen. Door de economische crisis kwam er minder belastinggeld binnen, terwijl graan e.d uit het buitenland duurder werden.
Bijeenroeping staten-generaal Onder druk van de adel besloot de Franse koning Lodewijk XVI in 1788 om voor het eerst sinds 1614 de Staten-Generaal bij elkaar te roepen. Geestelijken, edelen en boeren en burgers moeten hun vertegenwoordigers kiezen. De Staten Generaal bestond uit drie verschillende standen of anders gezegd klassen. De adel (300 leden), de geestelijkheid (300 leden) en de boeren en arbeiders (600 leden). De belangrijkste klasse, die staat ook als eerste genoemd, was de adel. Deze hadden alle en alleen maar rechten en bezaten alle ambten. Alle ministers waren van adel en ook officiers in het leger en op de schepen hadden adellijk bloed. Na de adel kwam de geestelijkheid, zoals de hogere geestelijken, dorpspastoors en predikanten, die ook hoge functies hadden. Als laatst bestond er de minst invloedrijke maar grootste stand (24 miljoen leden waarvan maar 600 meedelen in de Staten Generaal): de boeren, de arbeiders, advocaten en kooplieden. Eigenlijk waren dit degene die niet bij de adel en geestelijkheid horen, de ‘gewone’ burgers dus. De derde stand hadden alleen plichten en nauwelijks rechten. Ze hadden geen politieke macht zoals de adel en geestelijkheid, moesten belastingen betalen, inkomsten afstaan aan de koning, een deel van hun oogst afstaan, extra geld betalen op zout, tabak, wijn en zelfs op de geboorte van een kind of van henzelf. Ook moesten de boeren minstens tien dagen onbetaalde arbeid verrichten voor de koning en de zoons van de boeren en arbeiders moesten vanaf hun zestiende in het leger van de koning om het land te verdedigen bij oorlog. Koning Lodewijk XVI bestuurde in de zestiende eeuw Frankrijk. Nou ja, besturen? Hij was de koning van Frankrijk maar had zelf niet de intelligentie en persoonlijkheid om dat te doen. Hij was een man met fatsoen en gemakzucht, een goede echtgenoot en vader voor de kinderen. Hij vond het moeilijk vrienden te maken en had liever geen gezelschap van anderen mensen. Hij knutselde het liefste in zijn werkplaats of ging lezen in zijn bibliotheek. Hij was een liefhebber van wiskunde en jagen. Staatszaken verveelden hem vreselijk, daar kwam hij ook eerlijk voor uit. De koning had alleen een paar hele slechte eigenschappen. Hij begreep de mensen niet en kon daarom niet goed oordelen over bepaalde zaken. Hij kon zich niet concentreren op de meest makkelijke staatszaken en als hij een beslissing moest nemen twijfelde hij vaak en lang en soms had hij een besluit definitief genomen om later weer van mening te veranderen. Ook had hij altijd een andere mening dan dat van zijn raadslieden. Zesentwintig miljoen Fransen leefden onder het bewind van deze domme koning. De koning had al zijn geld opgemaakt aan oorlogen voeren en aan allerlei dingen aan het hof die zijn leven aangenamer maakten. De schatkist was leeg en de koning moest een manier bedenken op weer geld in het laatje te krijgen. De beslissingen die moesten worden genomen, nam de koning niet in zijn eentje. De adel en de geestelijkheid hadden daar ook wat over te zeggen en beslisten op die manier mee. Eerst weigerde de koning, maar door protesten vanuit het hele land was hij toch gedwongen om op in mei 1789 de Staten Generaal bij elkaar te roepen. De Staten Generaal, de vertegenwoordigers van het volk, werd opgeroepen. Dit was al in 175 jaar niet meer gebeurd. De vergadering werd gehouden in het paleis van Versailles. Dit gebouw is gebouwd door de Bourbons om hun rijkdom en macht te laten zien. Door de eeuwen heen is het gebouw verfraaid, en uitgebreid met grotere zalen en galerijen, woonkamers en staatskamers, terrassen en binnenplaatsen. Het is een van de mooiste gebouwen van Europa geworden. Natuurlijk waren naast de adel en de geestelijkheid, ook de boeren aanwezig. Deze waren in een heel groot nadeel: Iedere stand had één stem en aangezien de eerste en tweede stand het altijd met elkaar eens waren zou dat betekenen dat de stand zou komen op 2-1. Zo zou de derde stand nooit winnen. Van te voren konden de vertegenwoordigers een brief naar koning schrijven waarin ze hun mening vertelden en konden schrijven over de dingen waar ze ontevreden over waren. De edelen schreven dat ze nooit hun speciale rechten op wilden geven. De boeren schreven dat een belangrijke en zware plicht afgeschaft wilden hebben: de plicht om belasting te betalen aan de adel. Verder wilde de derde stand één stem per persoon in plaats van één per stand. Toen de vergadering begon hield de Minister van Financiën, Necker, een lang verhaal waarbij hij niet een keer het woord verandering noemde. De minister vertelde ook dat er niet per persoon gestemd ging worden. De derde stand was zeer teleurgesteld omdat ze meer vertegenwoordigers hadden maar door een stem per stand zou er nooit verandering en verbetering komen in de situatie voor de boeren en arbeiders. De speciale rechten van de adel en geestelijkheid zouden dus onveranderd blijven. Boos verlieten de boeren het paleis van Versailles en besloten nooit meer te vergaderen met de eerste en tweede stand en noemden zich de vertegenwoordigers van het Franse volk. Ze richtten een eigen vergadering op die ze de Nationale vergadering of op zijn Frans gezegd Assemblé Nationale. De eed van de kaatsbaan De derde stand besloot niet meer mee te doen omdat er niet aan wensen werd voldaan. Ze hielden geen debatten meer, ze wilden niet meer stemmen, wilden het niet meer hebben over de problemen met de belasting en lazen hun post niet meer. Ze kozen Jean-Sylvian Bailly tot hun voorzitter. Dit hielden ze 5 weken vol. Toen begonnen sommige priesters, die het meer met de derde stand eens waren, de eerste en tweede stand de rug toe te keren. Op 17 juni riep de derde stand zich uit tot de Nationale Vergadering. Zij waren de landvertegenwoordigers en wilden iets doen voor het hele koninkrijk. Ze wilden een grondwet die de rechten van de adel en geestelijkheid wegnam en de plichten die de derde stand had ook. Ieder moest gelijk behandeld worden en vrijheid hebben. In één keer had de derde stand alle macht in handen. Ze werden toegejuicht tot het volk die hen zeg als hun beschermer. Koning Lodewijk wilde de Nationale Vergadering niet aanvaren omdat hij dan alle macht kwijt was. Maar tegelijkertijd was hij bang dat de derde stand in opstand zou komen, dat er rellen uit zouden breken en dat ze opstandige besluiten zouden nemen. Ook al drongen zijn vrouw, zijn broers en Necker er dringend op aan de Nationale Vergadering door te laten, Lodewijk bleef koppig en gaf niet toe. In tegendeel! Hij zorgde ervoor dat hun vergaderzaal gesloten was. Hij vergrendelde de deur en zette er soldaten voor. Hij schreef een brief naar de voorzitter, Bailly, en vertelde hem dat de zaal gesloten was wegens herstelwerkzaamheden. Maar ondertussen was de koning een plan aan het bedenken om de derde stand helemaal te verhinderen te vergaderen. Zo stond de derde stand voor een gesloten vergaderzaal. Voor de deur stonden ze te bespreken wat ze nu zouden gaan doen. Demonstreren voor de ramen van het paleis van de koning of een protestoptocht door de stad? Opeens kwam een zekere dr. Guillotin met een idee. Had een locatie gevonden om te vergaderen. Dicht in de buurt lag een zaal waar men kaatsspelletjes deed: De Kaatsbaan. Op weg ernaar toe werden ze gevolgd door een grote menigte toeschouwers en aanhangers. --De eed van de Kaatsbaan.-- Midden op het plaatje in het zwart gekleed de voorzitter op de tafel en de opgewonden menigte er omheen. De Kaatsbaan was een hoge zaal. De wanden waren zwart beschilderd zodat de spelers de bal goed konden zien. De mannen die als eerste aankwamen bij de Kaatsbaan schoven de paar stoelen die er stonden aan de kant en de voorzitter ging staan op de enige tafel die er was.Hij was voor hem een grote moeite de opgewonden menigte in bedwang te houden. Op sommige momenten riepen wel honderd man op stilte maar deze kregen ze niet. Pas tegen de avond viel er een ogenblik stilte. Hij las het verstel met de wensen van de derde stand voor in de vorm van een eed die de vergadering aanvaarde met maar één stem tegen. Dit was de Eed van de Kaatsbaan. De inhoud ervan was: ‘De Nationale Vergadering, alhier in vergadering bijeen, besluit, dat elk lid een plechtige eed zal zweren niet uiteen te gaan alvorens aan de Franse natie een hecht gefundeerde grondwet is geschonken.’ Het antwoord van Lodewijk kwam snel. Hij besliste, dat de drie standen in een koninklijke zitting bijeen zouden komen onder leiding van de voorzitter. En zo verschenen op 23 juni 1789 alle drie de standen in de vergaderzaal. Deze was omringd door soldaten, toeschouwers werden niet toegelaten en de koning was de enige die zou spreken. Necker had de koning gewaarschuwd eerlijk en oprecht te zijn maar deze hield juist zijn been stijf. Lodewijk verbood de Nationale Vergadering en wilden de standen wee terug in hun oude status zoals die in de wet stond. Ook wilde de koning geen nieuwe grondwet. Hij verliet de vergaderzaal samen met de adel en het grootste gedeelte van de geestelijkheid. Maar de mannen van derde stand die gezworen hadden niet uit elkaar te gaan voordat Frankrijk een nieuwe grondwet had bleven zitten. Even later kwam de ceremoniemeester en herhaalde wat de koning had gezegd. De woordvoerder van de Nationale Vergadering antwoordde hem: ‘Zeg aan uw meester dat wij hier bijeen zijn krachtens de wil des volks en dat wij niet zullen vertrekken dan aan de punten van de bajonetten.’ Lodewijk, die liever geen geweld wilde gebruiken, gaf toe aan ‘de wil des volks’ en beval dat de andere standen ook te doen. Noodgedwongen begonnen de drie standen te werken aan een nieuwe grondwet die ieder het recht gaf op vrijheid, waarin ieder gelijk was en er voor elkaar was: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Daar ging het om! Een ooggetuigeverslag van de Eed van de Kaatsbaan door Jean-Sylvian Bailly: «De gemoederen waren verhit; er waren er die tot de extreemste standpunten overhelden en die van mening waren dat de Vergadering haar zetel naar Parijs moest verplaatsen, en dat men onmiddellijk te voet en in zijn geheel moest vertrekken [nu kwam zij bijeen in Versailles]; alles zou verloren zijn geweest als men deze gewelddadige richting was ingeslagen. Misschien zou men een regiment cavalerie hebben opgesteld om de mars te beletten, maar men zou in elk geval met de koning hebben gebroken en dat zou de allergrootste gevolgen hebben gehad; zou men dit plan naar voren hebben gebracht, dan viel te vrezen dat men het in de opwinding van het ogenblik ook nog bij acclamatie en zonder voorafgaand beraad had aangenomen. Een ander lid kwam met het denkbeeld van de eed en direct verhief zich een algemeen gejuich van goedkeuring en na een betrekkelijk korte beraadslaging nam de Vergadering het volgende zo eenvoudige maar toch stoutmoedige besluit: ‘De nationale vergadering, overwegend dat zij geroepen is om de grondwet van het koninkrijk vast te leggen, het herstel van de openbare orde te bewerkstelligen en de ware beginselen van de monarchie te handhaven, stelt vast dat niets haar kan beletten om haar beraadslagingen voort te zetten, waar zij ook gedwongen zou zijn zich te vestigen, en ten slotte dat overal waar haar leden vergaderd zijn, daar ook de nationale vergadering is. Besluit dat alle leden van de Vergadering onmiddellijk de plechtige eed zullen afleggen om nooit uiteen te gaan en zich overal waar de omstandigheden het zullen eisen bijeen te komen, totdat de grondwet van het koninkrijk op hechte grondslagen is gevestigd en bekrachtigd; en dat na de eedaflegging alle leden en ieder van hen afzonderlijk dit onwrikbare besluit zullen bevestigen door hun handtekening.' Nadat dit besluit was genomen, verzocht ik in mijn kwaliteit van voorzitter de eed als eerste te mogen afleggen; de heren secretarissen vroegen hetzelfde. Toen wij deze plechtige eed hadden gezworen, legde de gehele Vergadering in mijn handen de eed af. De tekst ervan las ik met een zo luide en goed verstaanbare stem voor, dat mijn woorden door al het volk dat op straat stond, werden gehoord, en onmiddellijk daarop weerklonken, te midden van applaus, van de kant van de Vergadering en de menigte burgers die buiten stonden, de herhaalde en algemene kreten van ‘Leve de koning!' Zo had de Vergadering zich door haar vastberaden en dappere houding, ook toen zij de nodige voorzorgsmaatregelen tegen het ministerie nam en zich tegen het despotisme wapende, toch in hart en ziel met de koning verenigd en daarbij had zij zeker niet de bedoeling iets tegen zijn wettige gezag te ondernemen. Zij had er zelfs zorg voor gedragen om in haar verklaring op te nemen dat een van haar plichten was om de ware beginselen van de monarchie te handhaven, ten einde aan een ieder duidelijk te maken dat wat er ook aan vijandigs in haar maatregelen lag, dit alleen tegen het despotisme en niet tegen de monarchie was gericht.» De bestorming van de Bastille 14 julliet: In Parijs kwam de onrust opnieuw. Het begon 2 dagen eerder, toen het volk te horen kreeg dat de koning Lodewijks XVI zijn minister van financiën, Necker, ontslagen had. Necker was juist zo geliefd bij het volk en had het vertrouwen van het volk, omdat hij de derde stand zou kunnen helpen. Hij pleitte namelijk voor een hoger aantal afgevaardigden van de derde stand in de Staten-Generaal. Daarmee werd hij zeer geliefd bij het volk. De koning stemde hiermee in en werd hierdoor ook populairder. Het volk dacht dat de koning aan hun zijde stond, maar dat deed hij alleen om zijn troon te behouden. Het volk was bang en boos tegelijk. De koersen op de beurs in Parijs daalden meteen. Ook waren de mensen bang voor invallen van buitenlandse troepen. Deze waren gelegerd in het kasteel Versailles. Dit had de koning bevolen. In het café de Foy, achter het paleis Royal was het een drukte van jewelste om het ontslag van Necker. De journalist Camille Desmoulins was daar ook. Hij was een pamfletschrijver, die ook echt schreef waar het op stond. Hij was ook heel kwaad en in zijn hevige woede sprong hij op tafel met een pistool in zijn ene hand en een zwaard in zijn andere hand. En hij sprak de grote menigte toe. Hij riep dat men te wapen moest gaan en dat ze eens wakker moesten worden. Men moest eens in opstand komen. Hij zei dat Necker ontslagen was en dat de koning nu verschillende buitenlandse troepen in Versailles hield en dat de koning nu waarschijnlijk in wilde grijpen. En dat moesten zij natuurlijk tegenhouden! De menigte stemde daar mee in en ze spraken af dat zij een herkenningsteken moesten hebben. Camille Desmoulins trok een blad van een kastanjeboom af en stak het op zijn hoed. Dit was volgens hem het herkenningsteken. Toen gejuich en gejoel en de menigte ging naar buiten en trok in een lange stoet door de straten. Met stenen, ijzeren staven, pieken, knotsen en bijlen in de hand. Ze gingen plunderen. Hier begon alle ellende en het werd nog veel gekker. Een burger heeft normaal gesproken geen wapens, een edelman meestal wel. Een deel van het volk wist 30.000 geweren te stelen van een militaire hospitaal. De commandant van dit hospitaal had tegen het noodcomité gezegd dat de geweren niet weg mochten. Het noodcomité bestond uit de leden van het bestuur van de stad. Dit was opgericht om een burgermilitie te organiseren. Oftewel, het was een organisatie om de burgers te helpen met het verdedigen van de stad. Zij en enkele burgers luisterden niet naar het verbod van de commandant en plunderden het hospitaal. De rest van het volk moest ook nog wapens hebben. Zij gingen ook plunderen. Bijvoorbeeld het stadhuis. Deze werd ook bezet. In het stadhuis waren ook zo’n 32.000 geweren opgeslagen in de kelders. Deze werden verdeeld onder de burgers die ook lid waren van het noodcomité. Daarnaast zijn er nog enkele andere gebouwen en instellingen, waar wapens opgeslagen liggen, door grote groepen bestormd en geplunderd. Het hele volk was in rep en roer. Het volk maakte zich op om naar de Bastille te gaan. ‘Op naar de Bastille’, riepen duizenden Parijzenaars. Om dat vreselijke, angstaanjagende gebouw te bestormen en te plunderen. Ondertussen, in de Bastille maakte ook de gouverneur, markies de Launay zich op voor de strijd. Hij had gehoord wat er zich buiten afspeelde. In de Bastille waren Launay zelf en nog zo’n tachtig gepensioneerde soldaten. Launay riep nog zo’n dertig Zwitserse soldaten bij hen, om hen te helpen met het verdedigen van de Bastille. Launay zorgde er ook voor dat de ophaalbruggen opgetrokken werden, de poorten werden gesloten en de kanonnen werden gereedgemaakt. Launay en zijn mannen wachtten af. Launay had aan Thuriot, een afgevaardigde van de Parijse gemeenteraad belooft om niet op het volk te schieten, mits het volk ook niet zou schieten op de Bastille. Hij had ook een briefje gekregen van een collega van hem, Flesselles, waarop stond: ‘Ik houd de Parijzenaars wel zoet door hun wapens te beloven. Houd stand, vanavond krijgt u hulp.’ Niet dat hij daar veel aan had. Enkele leden van het stadhuis kwamen naar de Bastille om te vragen of Launay de Bastille en het buskruit over wilde geven. Deze vraag werd negatief beantwoord. En na een poosje kwamen er weer een paar andere mannen, ook van het stadhuis om nog een keer hetzelfde te vragen. Launay gaf zich nog steeds niet over. Het volk werd nu ongeduldig, ze wilden naar binnen, ze wilden van dit vreselijke gebouw af, ze wilden overwinnen! Verscheidene burgers trachtten de kettingen, waar de bruggen mee opgehaald werden, los te snijden. Launay wist dat het nu te laat was. Hij had gehoopt het volk nog rustig te houden, maar helaas, dat was niet gelukt. Hij was een en al wanhopig. Hij had zelfs even gedacht zich met de Bastille en al in de lucht te laten vliegen door in de kruitkamer een vuurtje te stoken. Maar dit was geen oplossing. Zijn bemanning had hem tegengehouden. Buiten was het nog steeds een gekkenhuis. Het was druk, steeds meer mensen kwamen in opstand en steeds driftiger werd men. Launay zocht nog steeds een oplossing, wat moest hij doen? Hij besloot een briefje geven aan een van zijn onderdanen. Deze was gericht aan het volk. Hij wilde zich eindelijk overgeven. In het briefje vroeg hij het volk om een vrije aftocht voor de gehele bemanning van de Bastille. Het volk stemde daarin toe. Er zou hem niets overkomen. Hij liet de poorten openen en de ophaalbruggen ophalen. Een oorverdovend lawaai breekt los, de menigte juicht en stormt naar binnen. Launay had al zo’n gevoel dat het volk hem belazerde. Hij voelde zich vreselijk verslagen. Hij had besloten om zichzelf te doden met zijn zwaard. Maar de menigte was al naar binnen gestormd en ze hadden ervoor gezorgd dat dit hem niet lukte. Ze voerden Launay naar buiten. Ze brachten Launay naar het stadhuis, waar hij ontzettend werd uitgescholden. Maar de mensen wilden veel meer dan hem alleen maar uitschelden. Ze wilden wraak. Hij werd gestompt, geslagen, er werden stenen naar hem gegooid. Hij riep uit: ‘O, vrienden, dood mij snel!’ Hij werd nog meer geschopt en geslagen. Totdat een jongeman zijn sabel trok en Launay ermee onthoofde. Met gejuich werd zijn hoofd op een piek gestoken en het volk voerde hem mee door de straten. De rest van het volk bestormd de Bastille. Vol met afgrijzen kijken ze hun ogen uit. Al die verhalen over de enge kerkers, nu konden ze het met hun eigen ogen zien. In de Bastille leek wel een slachtpartij plaats te vinden. Het was een drukte, overal gevechten, bloed, gewonden en zelfs veel doden. Zeven gevangen werden in de Bastille gevonden. De gevangenen wisten niet wat hen overkwam. Ze hadden wel veel herrie gehoord, maar waren wel flink ontzet. Ze vertelden de mensen hoe het was geweest in de Bastille. Het volk voerde de gevangenen met veel gejuich en veel gelach mee door de straten van Parijs. Ze hadden overwonnen! Maar het was nog niet afgelopen. Een aantal mannen van het volk, die ook de Bastille hadden bestormd, hadden het briefje van Flesselles gevonden en vonden dat ze ook wraak op hem moesten nemen. Flesselles werd opgeroepen om een verklaring af te leggen bij het Palais Royal. Zodra hij buiten kwam zag hij de gewapende massa. Het zag er niet goed voor hem uit. Hij keek rond, naar de woedende massa, maar dat duurde niet lang meer, want er klonk een schot en hij stortte neer. Langzaam aan, werd het iets rustiger in Parijs. Maar nog steeds waren er mensen buiten die hun overwinning vierden, nog steeds waren er mensen die toch ook nog een stukje meer wilden helpen om een aantal stenen van de Bastille weg te gooien, het gebouw af te breken. In het huis van de koning, in Versailles, heerste er een vreemde stilte op 14 Juli 1789. De koning schreef in zijn dagboek. De gebeurtenissen van de afgelopen weken, maar voor vandaag had hij geen woorden meer. Hij schreef in zijn dagboek: Zaterdag 11 Juli: Vertrek van Necker. Dinsdag 14 Juli: ‘NE RIEN’. Dit betekend: ‘NIETS.’ --Camille Desmoulins, Aan de Staten Generaal van 1789!-- Voor de adel alle voorrechten
voor u, volk, al de arbeid. Een mens wordt door de adel evenveel geacht als zijn honden en paarden. En toch, aan het banket des levens zijn de kinderen, door één Vader genodigd, allen gezeten op plaatsen van dezelfde rang. Uit: Klinkenberg, P., Van de Franse Revolutie tot de Restauratie. Amsterdam, 1924, p.23. Laatst bijgewerkt: 05 August 2002 Eenieder van ons loste ongeveer zes schoten. Daarop werd er door een ovaal gat van enkele duimen breed een stuk papier gestoken. We staakten het vuren, en een van ons verdween naar de keuken om een plank te halen. Om het briefje te kunnen aanpakken legden we deze plank op de borstwering. Een groot aantal mensen moest erop gaan staan om tegenwicht te bieden terwijl een van ons erover naar voren liep. Precies op het moment dat hij het briefje wilde pakken, werd hij door een geweerschot gedood en hij viel in de gracht. Een ander, die met een vlag liep, liet deze vallen, rende de plank op en pakte het papier, dat vervolgens luid en duidelijk werd voorgelezen. De inhoud van dit briefje, waarin om overgave werd verzocht, viel niet in goede aarde en we besloten het kanon af te vuren. Iedereen ging opzij om de kogel door te laten. Juist toen we het font wilden ontsteken, werd de kleine ophaalbrug neergelaten. Hij was nog niet naar beneden of hij stroomde al vol. Ik was er pas als tiende op. De poort achter de brug bleek gesloten, maar na een minuut of twee kwam een Invalide opendoen om te vragen wat we wilden. ‘De overgave van de Bastille!’ antwoordde ik met de anderen. Hij liet ons binnen.
De val van de Bastille Uit het verhoor van een horlogemaker J.B. Humbert
Het falen van een commandant (verslag van Von Flue; 14 juli) < en brachten de stukken geschut op de brug die naar de hoofdingang voerde. Zodra de heer Launay deze voorbereidingen vanaf de torens zag, leek hij helemaal zijn bezinning te hebben verloren. Zonder dat hij iemand van de staf of het garnizoen raadpleegde, liet hij door een tamboer het teken tot de overgave geven. Ik hield toen op met vuren, ging op zoek naar de heer Launay en zag dat deze bezig was een briefje te schrijven, waarin hij de belegeraars meldde dat hij 200.000 pond kruit in de vesting had liggen en dat, als zij de capitulatie niet accepteerden, hij de vesting met garnizoen en omgeving en al in de lucht zou laten vliegen. Ik protesteerde bij hem en zei dat wij daar nog helemaal niet toe gedwongen waren, dat we nog geen schade hadden geleden en dat de poorten nog onbeschadigd waren. Wij waren dus zeker nog niet genoodzaakt om ons over te geven. Maar hij was niet meer in staat om nog te luisteren en gaf mij het papier met de opdracht het aan de vijand te bezorgen. Ik stak het papier door een van de gaten die ik tevoren in de valbrug had laten hakken. Maar dit bleef zonder uitwerking. Men wilde niets weten van een capitulatie…..In een oogwenk was de hele vesting met volk overstroomd dat zich van ons meester maakte en ons ontwapende. Wij moesten vrezen op honderd manieren te worden vermoord. Men plunderde en vernielde het hele kasteel. Wij verloren alles wat wij bij ons hadden.» De gevolgen van de bestorming Op 15 Juli was een totale nieuwe dag voor de Parijzenaars. Er was een hoop gebeurd en verandert. De koning maakte zich op om naar de Nationale Vergadering te gaan. Eenmaal daar, werd hij luid toegejuicht. Hij vertelde het volk dat hij het volk zou helpen en dat hij voor verandering zou zorgen. Necker werd teruggeroepen. In de Nationale Vergadering vertrokken er ruim tweehonderd afgevaardigden van de adel, in heel Frankrijk vertrokken er mensen van adel. Het was een feest voor het volk. De koning is gedwongen mee te werken aan de revolutie, dus de overdreven standenmaatschappij is verleden tijd! De bestorming van de Bastille had vele gevolgen. De koning zag de stad en het hof leegstromen, de adel droop af. De Nationale Vergadering werd er niet veel beter op. Er was namelijk nog steeds een bankroet en te weinig brood e.d voor het volk, maar een voordeel was wel, dat de adel en zelfs de koning een groot deel van hun bezittingen weggaf. Het werd verdeeld onder het volk.

REACTIES

A.

A.

heeeey hallow,
he ik heb egt heel veel gehad aan je werkstuk over de Bastille.. vond em egt heel goed!!!!!
xxxx astrid

20 jaar geleden

E.

E.

Je hebt dit complete ding van internet afgeplukt, das niet 1. een beetje dom aangezien je er niets van leert, 2. vreemd om de eer te strijken met het verhaal van iemand anders 3. een beetje raar dat je het dan nog met naam en toenaam op scholieren.com durft te zetten... van een vwo-er mag je meer verwachten. volgende x beter, gr. universiteitsstudente

17 jaar geleden

Y.

Y.

7 jaar geleden

Y.

Y.

hij heeft geluk gehad bij mij op school moet je al je werkstukken naar je docent sturen via school website en die website controleert gelijk op plagiaat en laat de docent zien hoeveel procent gekopieerd is (vwo-er)

7 jaar geleden

S.

S.

heeeyy

heb dr wel wat aan gehad, maar ik ben het wel met #Es eens: tis beetje erg dom om alles van internet af te halen. Kijk volgende keer ff op copycheck.com ! dat kunnen leraren ook, dus zij kunnen zien wat je allemaal letterlijk over hebt genomen!! Watch out dus!!! Als niet alles van internet was geplukt, was het een prachtig werkstuk!!! Dat moet ik toegeven! (Y)

12 jaar geleden

D.

D.

Super handig thanks

7 jaar geleden

S.

S.

Dat is lastig als het over de bastille gaat?

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.