Hoofdstuk 1 t/m 8: politieke besluitvorming

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 9486 woorden
  • 27 oktober 2015
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Politieke Besluitvorming

Hoofdstuk 1: Wat is politiek

1.1 het begrip politiek

Politiek heeft meerdere betekenissen:
- beleid: maatregelen van ministers voor oplossen van een bepaald probleem.
- staatsinrichting: regels over bestuur van een land
- handelwijze: voor het bereiken van doelen
- behendig/ sluw: bijv ‘politiek antwoord’

het proces van politieke besluitvorming = een proces van omzetting van verlangens en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten.
> media, pressiegroepen en burgers spelen de grootste rollen in dit proces. (politieke actoren)

politieke problemen:
- meestal verdelingsvraagstukken
- dingen zoals supportersrellen: “wie mag er gearresteerd worden” etc. = een situatie die een grote groep mensen ongewenst vindt die ontstaan is door maatschappelijke ontwikkelingen, die te maken hebben met tegengestelde belangen en die mensen (mede) door overheidsingrepen veranderd willen zien.

Politieke agenda:
Problemen die aandacht van burgers krijgen vormen de publieke agenda. Door media-aandacht kunnen die problemen op de politieke agenda komen = de politiek gaat het probleem oplossen. > overheidsbeleid is dan nodig. (=alles wat de overheid doet): - de genomen besluiten van en de getroffen maatregelen door de overheid / - een politiek bekrachtigd plan, waarin gekozen doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijdsvolgorde zijn vastgesteld.

Politieke problemen hebben te maken met de tijdsgeest: de manier waarop de meerderheid van de bevolking op een bepaald moment tegen dingen aankijkt.

Definitie van Easton: de gezaghebbende toedeling van materiële en immateriële zaken voor een samenleving. > wie krijgt wat, wanneer en in welke vorm.

Materiële zaken = verdeling van schaarse middelen
immateriële zaken = toedeling van waarden (vrijheid, gelijkheid)

POLITIEK IS DUS
- Het besluitvormingsproces over de vraag hoe schaarse middelen verdeeld moeten worden, waarbij de manier van besluiten nemen en de inhoud ervan ‘gezag’ moeten hebben en daarmee steun krijgt van de meerderheid van de bevolking.

1.2 de overheid

Collectieve goederen
politiek bemoeit zich vooral met collectieve belangen (goederen en diensten)
goederen = van algemeen belang die niet via de markt worden aangeboden maar voor iedereen beschikbaar zijn (parken, wegen, scholen)
diensten = het leger of organisatie van verkiezingen
dit alles wordt betaald via belastingen (sociaal contract)

Taken van de overheid
de kerntaken van de overheid zijn de collectieve belangen
- garanderen van openbare orde en veiligheid: politie, rechters, celruimtee
- garanderen van mensenrechten
- onderhouden van buitenlandse betrekkingen: bijv. met China of d NAVO
- zorgen voor werkgelegenheid, sociale zekerheid, wegen etc.
- zorgen voor welzijn en volksgezondheid.

Taken verschuiven
eerst zorgde de overheid voor alles, daarna niet meer. De post bijv. etc. wordt nu geregeld door particulieren bedrijven. = privatisering. Dit zorgt voor concurrentie.

Wie kan welken taken in de samenleving het beste doen?
- liberaal-individualistische visie: takenpakket van de overheid moet beperkt worden tot het strikt noodzakelijke. Particulier initiatief krijgt een grote rol
- sociaal-collectivistische visie: nadruk op sociale gelijkheid. Geen vertrouwen in marktwerking vanwege de negatieve gevolgen voor de lagere sociaaleconomische klasse.

1.3 politiek en macht

Nederlandse staat bestaat sinds de oprichting van de republiek der 7 Nederlanden in 1588.
- overheid beschikt over soevereine macht (hoogste macht)
- sprake van een bevolking
- grondgebied is internationaal erkend
- overheid beschikt over een geweldsmonopolie

Macht = het vermogen om het gedrag van andere te beïnvloeden
politieke macht = het vermogen om te bepalen over besluitvorming
machtsbronnen = wetten, bevoegdheden, morele steun, kennis, aantal, geld, gezag, geweld.

Alleen de overheid mag geweld gebruiken in Nederland. Voorwaarden voor dit geweldsmonopolie staan vast in de wet.

Gezag = als de bevolking zeggenschap als legitiem accepteert. Bijv: innen van belasting. > burgers vertrouwen erop dat het geld goed wordt gebruikt.

Democratie en dictatuur
democratie: de bestuurders hebben veel macht doordat het beslissingsrecht door de burgers aan hen is overgedragen. Om machtsmisbruik te voorkomen zijn er waarborgen gecreëerd. Dit maakt Nederland een rechtsstaat.
dictatuur: alleenheerschappij, leidt gemakkelijker tot machtsmisbruik. Er kan geen controle van politieke macht plaatsvinden

1.4 visies over politieke macht

Klassieke democratietheorie: normatief
politici doen simpelweg wat het volk wil. “mensen maken actief gebruik van hun kiesrecht” er wordt ja of nee gestemd over elke beslissing. In theorie geldt dit ook voor Nederland maar de praktijk laat anders zien

Representatiedemocratie: descriptief
de bevolking stemt op professionele politici die vervolgens beslissingen maken voor hen. Er mag vanuit gegaan worden dat de bevolking bij alle besluiten van de kamer achter hen staat.

Pluralistische democratie: descriptief
aanvulling op de representatie democratie: ook maatschappelijke organisaties hebben invloed op de politieke besluitvorming. Politieke macht wordt verdeeld over veel meer politieke actoren (kerkgenootschappen, pressiegroepen, belangenverenigingen). Lidmaatschap van een vakbond geeft je politieke macht.

Elitetheorie: normatief
de macht is in handen van mensen met hoge functies. Directeuren, generaals etc.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 2: democratie en rechtstaat

2.1 Nederland als democratische rechtstaat

Nederland is een volwaardige democratie.

Rechtstaat: een staat waarin de rechten en plichten van de overheid zijn vastgesteld zodat burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik.

Relatie Democratie en Rechtstaat
zonder rechtstaat kan democratie niet bestaan = dus een voorwaarde. Rechtstaat begrenst ook de mogelijkheden van een democratie. Grondrechten beschermen de minderheden tegen de dictatuur van de meerderheid.
Nederland is dus een democratische rechtsstaat. Macht wordt namens het volk uitgeoefend binnen de grenzen van de grondwet, zodat individuele grondrechten worden beschermd.
kenmerken:
-sprake van en grondwettelijke scheiding van de politieke macht.
- de (politieke) grondrechten worden geëerbiedigd
- bestuur van het land is gebaseerd op het legaliteitsbeginsel.

Scheiding der machten
trias politica van Montesquieu.
1. Wetgevende macht (stelt wetten vast) > regering + parlement
2. Uitvoerende macht (wetten worden uitgevoerd) > ministers
3. Rechterlijke macht (beoordeling uitvoering) > onafhankelijke rechters.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

De scheiding in Nederland is niet strikt. Ministers hebben zowel wetgevende als uitvoerende macht.

Grondrechten
de belangrijkste rechten van burgers staan in Hoofdstuk 1 van onze grondwet.
klassieke grondrechten: vrijheid, gelijkheid etc
sociale grondrechten: verplichten de overheid te zorgen voor werk, gezondheid, leefomgeving, onderwijs, werkgelegenheid etc.
klassieke rechten zijn afdwingbaar, sociale niet.

Ook belangrijk zijn: politieke en vrijheidsrechten & het recht van informatie

Legaliteitsbeginsel
de overheid mag alleen handelend optreden en maatregelen nemen binnen het kader van haar wettelijk vastgelegen bevoegdheden.
Er bestaat geen enkele bestuurlijke bevoegdheid zonder juridische grondslag.

2.2 constitutionele monarchie met parlementair stelsel

Constitutie = grondwet.

Taken van de koning:
- lidmaatschap van de regering, voorzitterschap raad van State.
- handtekening plaatsen onder alle wetten
- troonrede voorlezen op prinsjesdag
- benoeming van ministers en staatssecretarissen bij de vorming van een nieuw kabinet

Niet constitutionele taken:
- overleggen met het kabinetsbeleid.
- Nederland vertegenwoordigen bij staatsbezoeken
- ontvangen van buitenlandse staatshoofden

De koning heeft in Nederland vooral een ceremoniële functie.

Parlementaire democratie
De democratie afkomstig uit Athene was een directe democratie. Alleen mannen uit de sociaal hogere economische klassen mochten direct stemmen over besluiten.

Nederland heeft een parlementaire democratie = wij stemmen niet zelf. We kiezen een parlement dt namens ons stemt. Alle volwassenen in Nederland mogen meestemmen. Kenmerken:
- representatiedemocratie
- alle burgers zijn gelijk voor de wet en hebben gelijke invloed op de samenstelling van het parlement
- ministers zijn verantwoording schuldig aan volksvertegenwoordigers
- kabinet voert beleid op basis van vertrouwen van de meerderheid van de volksvertegenwoordiging
- de macht van de overheid wordt gelegitimeerd door de vrije en geheime verkiezingen die uiterlijk elke 4 jaar plaatsvinden
- besluitvorming door de regering vindt plaats bij meerderheid van de stemmen
- geen dictatuur van de  meerderheid
- tweekamerstelsel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 3: Verkiezingen en kiesstelsels

3.1 het Nederlands kiesstelsel

Kiesrecht
alle volwassen Nederlanders hebben actief en passief kiesrecht. De verkiezingen zijn geheim.
het kiesrecht is van toepassing op alle bestuurslagen.

Evenredige vertegenwoordigers
Nederland heeft een kiesstelsel van evenredige vertegenwoordigers = alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het aantal beschikbare zetels.
De kiesdeler is de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor 1 zetel.
Voordeel = iedereen zijn stem telt even zwaar
Nadeel = veel kleine partijen maken het debat onoverzichtelijk. Duitsland maakt daarvoor gebruikt van een kiesdrempel.

Districten- of meerderheidsstelsel
In Engeland wordt gebruikt gemaakt van het districtenstelsel. > land wordt verdeeld in gebieden. Degene die in zijn district de meeste stemmen halen haan naar de volksvertegenwoordiging.
In Frankrijk wordt gebruik gemaakt van het meerderheidsstelsel. >  kandidaat in een district met de absolute meerderheid (meer dan 50%) wint. Als niemand dat heeft volgt een tweede verkiezing tussen de twee kandidaten met de meeste stemmen.
voordelen:
- kiezers kennen hun kandidaten veel beter
- meer duidelijkheid door minder kandidaten
- gelijk na de verkiezing is ook alles duidelijker
nadelen:
- de mogelijkheid dat de partij met minder zetels toch de meeste stemmen krijgt
- de fractie discipline: de afspraak om bij wetsvoorstellen het zelfde te stemmen als de andere partijleden.

Het meerderheidsstelsel werd in 1917 in Nederland afgeschaft. Wij stemmen in Nederland niet op een partij maar op de personen los.

3.2 parlementair en presidentieel stelsel

Parlementair stelsel: representativiteit = de mate waarin standpunten en besluiten van gekozen vertegenwoordigers overeen komen met de wens van de kiezer.

Knelpunten
in de praktijk zijn lang niet alle besluiten in volledige overeenstemming met wat de meerderheid wil.
- partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van hun kiezers.
- door te weinig communicatie tussen de kiezer en de gekozene, weten de vertegenwoordigers niet altijd precies wat de kiezers willen.
- actieve kiezers hebben meer kans vertegenwoordigd te worden dan mensen die alleen stemmen
- er is een groep mensen die niet stemt omdat ze zich niet gehoord voelen, of omdat ze zelf niks weten van politiek. Door onvrede wordt er af en toe ook gestemd op de protestpartij

Presidentieel stelsel
In landen als de VS en Frankrijk heeft de gekozen president veel politieke macht. De president wordt door het volk verkozen en stelt zelf zijn eigen team van ministers samen. De president is opperbevelhebber van het leger en dat maakt hem zeer machtig

Wetgeving: de president kan vaak niet rekenen op de steun van de meerderheid van het congres.

3.3 de verkiezingen en formatie

De verkiezingsstrijd
tijdens de verkiezingsperiode krijgen politici veel ruimte in de media om reclame te maken voor zichzelf. Verkiezingsdebatten worden gericht op de zwevende kiezers (mensen die niet op telkens op dezelfde partij stemmen). Er komen steeds meer zwevende kiezers doordat partijen meer op elkaar gaan lijken en ook door ontzuiling wordt de band tussen kiezer en partij losser.

Kabinetsformatie = de tijd na de verkiezingen waarin de winnende partijen onderhandelen over een nieuw te vormen kabinet. Het kabinet moet kunnen rekenen op de steun van de meerderheid in het parlement. Om zeker te zijn van die steun bestaan de kabinetten uit een coalitie van verschillende partijen. = erg moeizaam en tijdrovend.
Partijen moeten hun verkiezingsbeloftes waarmaken maar dat kan niet altijd als ze regeren met andere partijen. Gevolg = een compromis of een afgezwakte verkiezingsbelofte.

Stappen van kabinetsformatie:
- de informatie: verkiezingsuitslag besproken, debat over mogelijke coalities, informateurs benoemd (onderzoeken of coalities mogelijk zijn en behandelen zaken als wegen, onderwijs etc.). Nieuwe afspraken worden opgenomen in het regeerakkoord.
- het regeerakkoord = het raamwerk voor het beleid dat het wil uitvoeren
- de formatie = als de informateur partijen bij elkaar heeft gebracht brengt hij verslag uit aan de 2e kamer. > die benoemt een formateur, die gaat daadwerkelijk het kabinet vormen. Taak voor de minister-president = het verdelen van ministeries en geschikte personen zoeken voor ministers en staatssecretarisposten.

Minister-president komt meestal van de grootste regeringspartij. Andere partijen leveren de vice-premier. De rest wordt zo evenwichtig mogelijk over de partijen verdeeld.

De laatste stap is de benoeming en presentatie: installatie van nieuwe ministers. > de koning ondertekend de ontslagaanvraag van de oude bewindspersonen waarna de nieuwe worden benoemd. De koning is niet verantwoordelijk hij is namelijk onschendbaar.
> zuiveringseed wordt afgenomen door de koning en tot slot dragen de uittredende hun departement officieel over.

Een aantal dagen na de installatie en alles legt de minister namens de 2e kamer verantwoording af over de formatie en volgt er een debat over de regeringsverklaring.

De val van een kabinet
niet elke regering blijft 4 jaar. Wat kan er misgaan?
- minister kan ontslag aanvragen > nieuwe minister wordt benoemd
- het hele kabinet kan ontslag aanbieden. Bijv bij een te moeilijk conflict of als de 2e kamer het vertrouwen in het kabinet opzegt.
> er zijn dan 2 mogelijkheden:
1. Nieuw kabinet wordt geformeerd. Als er nieuwe mogelijkheden zijn voor een kabinet wordt een formateur benoemd.
2. Als het conflict onder de bevolking ook erg oplaait volgen er nieuwe verkiezingen. Het oude kabinet mag niet meer handelen en alleen waarnemen = “demissionair kabinet”

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4: besturen in Nederland

In dit hoofdstuk bespreken we de belangrijkste politieke organen: regering, parlement en de lagere overheden.

4.1 regering

Binnen de Nederlandse staat kennen we 3 bestuurslagen:
- de rijksoverheid op landelijk niveau
- de lagere overheid op provinciaal en gemeentelijk niveau

Kabinet bestaat uit de ministers en staatssecretarissen
regering bestaat uit de koning en de ministers

Officieel vormt de regering het dagelijks bestuur van Nederland, in praktijk zijn dit de ministers. Beleidsvoornemens worden door hen besproken in de ministerraad. Voorzitter daarvan is de minister-president. Hij overlegt ook wekelijks met de koning

Staatsecretarissen zijn aangesteld voor bepaalde onderdelen van het takenpakket van een minister. Bijv. minister van infrastructuur en milieu houdt zich vooral bezig met verkeer en de staatssecretaris richt zich meer op het  milieu. Staatsecretarissen zitten niet in de minister raad. Een afwezige minister wordt vervangen door een andere minister.
Minister en staatssecretaris zijn beide verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordiging en kunnen in de 1e en 2e kamer op het matje geroepen worden. De koning is onschendbaar.

Ministeries
iedere minister is verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Hebben meestal een eigen ministerie met honderden ambtenaren. Uitzondering: minister voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking valt onder het ministerie van buitenlandse zaken. Heeft geen eigen begroting = minister zonder portefeuille.
Ministers hebben 3 hoofdtaken: voorbereiding van overheidsbeleid, (mede)wetgeving en uitvoering van overheidsbeleid.

Beleidsvoorbereiding
op basis van regeerakkoord maakt de regering jaarlijks haar beleidsplannen bekend in de troonrede en via samenvatting van de rijksbegroting, de miljoenennota.
troonrede = hoofdlijnen van het te voeren beleid.
miljoenennota = bevat per ministerie concrete voornemens met financiële onderbouwing. Wordt vastgesteld op basis van een aantal veronderstellingen: bijv. economische groei van 2%. Valt het tegen? Dan worden de plannen bijgesteld in de voorjaarsnota.

Elke begroting wordt als een wetsvoorstel ingediend bij de 2e kamer. Elke minister maakt voor zijn ministerie een apart begrotingswetsvoorstel. Tijdens de Algemene beschouwingen kunnen 2e Kamerleden wijzigingsvoorstellen indienen. Daarna wordt erover de wetsvoorstellen gestemd.

Medewetgeving
regeren en parlement vormen samen de wetgevende macht. Ministers hebben 3 bevoegdheden:
- indienen van wetsvoorstellen. (90% van de wetsvoorstellen komt van ministers. 10% van tweede Kamerleden)
- mede ondertekenen van wetten na goedkeuring door het parlement. Elke wet krijgt handtekening van het staatshoofd en de verantwoordelijke minister: het contraseign. Zonder het contraseign is een wet niet geldig.
- nemen van algemene maatregelen van Bestuur (AMvB’s) om eerder aangenomen raamwetten nader in te vullen. AMvB heeft geen parlementaire goedkeuring nodig, wordt geregeld bij koninklijk besluit: dus door de regering zelf.

Beleidsuitvoering
Uitvoerende macht is geheel in handen van ministers. Dit leidt tot de volgende werkzaamheden:
- het uitvoeren van aangenomen wetten: nodige overheidsdiensten aan het werk zetten.
- maatregelen die voortvloeien uit eerder aangenomen wetten.
- het nemen van besluiten over zaken waar geen specifieke wetgeving over bestaat en waar geen goedkeuring van het parlement voor nodig is. Bijv. zelfstandig besluiten over deelname aan VN-vredesmissies.

4.2 parlement

Op landelijk niveau wordt de volksvertegenwoordiging gevormd door de Staten Generaal = eerste en tweede kamer, ook wel parlement

De tweede kamer
telt 150 leden die rechtstreeks gekozen worden. Hebben allen een fulltime functie. Twee hoofdtaken: (mede)wetgeving en controle

(mede)wetgevende taak
om (mede)wetgevende taak te vervullen heeft de tweede kamer een aantal rechten.
- stemrecht: om wetsvoorstellen goed- of af te keuren
- recht van amendement: om een deel van het wetsvoorstel te wijzigen.
- recht van initiatief: om zelf wetsvoorstellen in te dienen
- het budgetrecht: om de jaarlijkse begroting aan te nemen of te verwerpen.

Controlerende taak
als wetsvoorstellen aangenomen zijn gaan ministers ze uitvoeren. Tweede kamer houdt in de gaten of ze effectief (verwachte resultaat) en efficiënt (met zo weinig mogelijk middelen) te werk gaan.
De 2e kamer heeft beschikking over de volgende formele rechten bij de controlerende taak:
- het vragenrecht: vragen stellen aan bewindslieden. Elke dinsdag middag = vragenuurtje
- recht van interpellatie: ter verantwoording roepen van bewindspersonen over het regeringsbeleid. Vastgestelde agenda van de kamer wordt doorbroken > spoeddebat volgt. Voor interpellatie is steun van minimaal 30 Kamerleden nodig.
- recht van motie: mogelijkheid voor de 2e kamer om schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister. Oproep om maatregelen te nemen, motie van afkeuren (beleid), motie van wantrouwen (minister zelf).
- recht van enquête: mogelijkheid om zelfstandig onderzoek te doen bij onvoldoende informatie. 

 

De eerste kamer
of wel de Senaat, telt 75 leden. Taak is veel beperkter dus geen fulltime functie. Er wordt één dag per week vergaderd.
De eerste kamer moet wetsvoorstellen toetsen aan staats-rechterlijke normen en kijkt over er sprake is van behoorlijke wetgeving, controleren of een wet inhoudelijk overeenkomt met eerdere wetgeving en de grondwet. > de rol van ‘laatste controle’.
Kan alleen een wet in zijn geheel aannemen of verwerpen.
Geen recht van amendement en initiatief. Wel recht om schriftelijke vragen te stellen en ook recht op het instellen van een parlementaire enquête.

Eerste kamer maakt in praktijk weinig gebruik van haar rechten omdat het politieke primaat bij de tweede kamer ligt: politieke afweging van de tweede kamer weegt zwaarder dan die van de eerste kamer. Reden: tweede Kamerleden worden rechtstreeks door het volk gekozen.
Eerste Kamerleden worden indirect verkozen: door Provinciale Staten.

Politieke samenstelling van de eerste en de tweede kamer kan verschillen doordat ze op twee verschillenden moment worden verkozen. Kabinet met meerderheidssteun in de tweede kamer heeft dit soms niet in de eerste kamer. Informele middelen moeten dan gebruikt worden zoals lobbyen bij een oppositiepartij.

Informele middelen
leden van de eerste kamer hebben ook informele middelen om het proces van politieke besluitvorming te beïnvloeden.
- lobbyen bij ministers: door persoonlijke contacten de minister overtuigen van jou standpunten. Sterk machtsmiddel als de minister van dezelfde partij is als het Kamerlid.
- overleggen met ambtenaren en pressiegroepen voor het verwerven van steun. Als er sprake is van een maatschappelijk draagvlak is de kans dat een wet wordt aangenomen groter.
- gebruik van massamedia, bijv. door interviews in kranten, opiniebladen waarin het kamerlid zijn visie naar buiten brengt en soms opzettelijk nieuws laat ‘lekken’

Deze informele machtsleden zijn niet alleen voorbehouden aan Kamerleden. Ministers en Staatssecretarissen kunnen er ook gebruik van maken.

4.3 provincie en gemeente

Nederland heeft drie bestuurslagen: Rijk, Provincie, Gemeente. Onderlinge verhoudingen zijn vastgelegd in de grondwet. Uitgangspunt = lagere overheden kunnen zelfstandig (tot op zekere hoogte) opereren. Vanwege deze relatieve zelfstandigheid van lagere overheden is Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat.
Rijksoverheid stelt grote lijnen van het beleid vast, gedetailleerde invulling wordt overgelaten. = Subsidiariteitsbeginsel: decentraal wat kan, centraal wat moet. > lagere overheden zijn zo beter op de hoogte van lokale situaties en kunnen beter beoordelen wat nodig is. Staan dichter bij de burger en kunnen makkelijker worden aangesproken.

De provincie
belangrijkste taken liggen rond ruimtelijke ordening en milieu. De provincie stelt een structuurvisie op waarin precies staat aangegeven welke activiteiten in welk gebied passen. Er moet bij het opstellen rekening worden gehouden met het rijksbeleid. Provincie controleert op haar beurt of gemeentelijke bestemmingsplannen in overeenstemming zijn met de structuurvisie.

Andere provinciale taken liggen op terrein van welzijn en cultuur. Bijv. subsidiëren van jongeren-adviescentra of bibliotheken. Ook houdt de provincie toezicht op gemeente en waterschappen en ze hebben zitting in het bestuur van water-, gas- en elektriciteitsbedrijven.

Eens in de 4 jaar vinden provinciale verkiezingen plaats. Gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten. Aantal leden is afhankelijk van aantal inwoners van de provincie.
Vervolgens onderhandelen ze met elkaar om een coalitie te vinden die het dagelijks bestuur vormt: de Gedeputeerde Staten.
Vervroegde verkiezingen zijn niet mogelijk. Bij bestuurscrisis moet er binnen de bestaande verhoudingen een oplossing gevonden worden. Bijv. nieuwe samenstelling gedeputeerden.

De voorzitter van de Gedeputeerde Staten en de Provinciale Staten is de Commissaris van de Koning. Wordt benoemd, officieel door de koning, in praktijk door de minister van Binnenlandse Zaken. Provinciale staten kunnen wel hun voorkeur noemen. Politieke kleur speelt daarbij een rol.

De Gemeente
Bestuurslaag die het dichtst bij de  burgers staat. Verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van het openbare leven in een gemeente. Bijhouden van huwelijken, sterfgevallen etc. Ook brandweer, politie, vuil ophalen. Bij deze laatste vult de gemeente de structuurvisie gedetailleerd in door middel van bestemmingsplannen.

Naast deze uitvoerende taken zijn de laatste jaren steeds meer beleidstaken vanuit Den Haag naar de gemeente overgeheveld. Lagere overheid staat dichter bij de burgers en kan beter maatwerk leveren. Bijv. begeleiding bijstandsgerechtigden, onderwijshuisvesting, voorzieningen gehandicapten.

Dagelijks bestuur van de gemeente is in handen van de college van burgemeester en wethouders (B&W). B&W beschikt naast uitvoerende macht ook over (mede)wetgevende macht. = ook verantwoordelijk voor betoging.
Burgemeester is voorzitter van zowel het College van B en W als van de gemeenteraad. Zijn verantwoordelijkheid = openbare orde in de gemeente. Burgemeesters overlegt veel met de politie.
Burgemeester wordt voor 6 jaar benoemd. Kandidaten kunnen worden voorgedragen maar uiteindelijk kiest de minister van Binnenlandse Zaken.

Bestuur van de gemeente wordt gecontroleerd door de gemeenteraad. Om die taak te kunnen uitvoeren hebben de raadslieden bevoegdheden zoals het recht van interpellatie, van motie en het vragenrecht in te dienen.
Voor medewetgevende taak kunnen raadsleden gebruikmaken van het stemrecht, initiatiefrecht en het recht van amendement.
Raadsleden worden eens in de 4 jaar rechtstreeks gekozen. Aantal is afhankelijk van het aantal inwoners in de gemeente.

dualisme en monoïsme (lezen in tekstboek)

 

Hoofdstuk 5: Politieke actoren

In dit hoofdstuk kijken we naar andere organisatie en instituties met politieke macht. = politieke actoren

5.1 ambtenaren en adviesorganen

Ambtenaren en adviesorganen zijn de personen die de minister ondersteunen bij het proces van politieke besluitvorming en die bijv. kijken of de voorgestelde wetgeving botst met bestaande wetten.

Ambtenaren
12% van de beroepsbevolking in Nederland werkt voor de overheid (onderwijs, politie, leger). Op gemeentehuizen en bij de provincie werken 170.000 en 12.000 mensen.
Er werken 120.000 mensen op ministeries en ZBO. = rijksambtenaren. Hun taak is:

- Toezicht houden vindt plaats door duizenden accountants en andere ministeries die geldstromen controleren. AFM houdt toezicht op financiële markten (verzekeringen, hypotheken). Belastingdienst, Nederlandse bank en Algemene rekenkamer hebben een toezichthoudende taak.

- Beleidsvoorbereidende ambtenaren hebben een sterke positie: een minister is 4 jaar in functie, daarna neemt een nieuwkomer het over die zich snel moet inwerken. Ambtenaren werken veel langer in hun functie, en hebben dus veel meer kennis en ervaring op de vakgebieden van het ministerie. Ze kunnen grote invloed hebben = vierde macht. Ministers blijven wel verantwoordelijk.

Bureaucratie
ambtenaren vormen een hiërarchisch geordend apparaat waarbinnen volgens vaste regels besluiten voorbereid en uitgevoerd worden =overheidsbureaucratie =de macht van de het overheidspersoneel.

Aan het hoofd van het ministerie staat een secretaris-generaal (SG) =  vrije toegang tot de minister en fungeert als sluiswachter voor alle ideeën en nota’s die vanuit het ambtelijk apparaat richting minister of staatssecretaris gaan.
Onder de SG staan directeur-Generaals (DG’s) die op hun beurt dienen als sluiswachter. SG’s en DG’s hebben veel zelfstandigheid. Minister zet de grote lijn uit, DG’s bepalen de details.

Belangrijk kenmerk van overheidsbureaucratie = onpersoonlijk karakter. Persoonlijke en politieke voorkeuren van ambtenaren mogen geen rol spelen. > loyaal aan hun minister.
Andere kenmerken = onpartijdige behandeling van burgers, voorkomen van willekeur en corruptie, zorg voor bestuurlijke continuïteit.

Bureaucratie is ook: Langdurige procedures, een wirwar van regeltjes, onpersoonlijke behandeling en verkokering (als ambtenaren alleen vanuit hun eigen deskundigheid naar een beleidsterrein kijken waardoor eenheid soms ontbreekt).

Adviesorganen
voordat ministers of tweede Kamerleden een wetsvoorstel indienen, kunnen zij advies vragen aan één van de adviesorganen = zelfstandige organisaties die over veel kennis beschikken waarin verschillenden geledingen uit de samenleving in zijn vertegenwoordigd.  Positief advies van adviesorgaan betekent meestal: Maatschappelijk draagvlak.
Zonder steun van adviesorganen kan het lastig zijn een wetsvoorstel aangenomen te krijgen.

Belangrijkste adviesorganen:

Raad van State
adviseert als hoogste adviescollege bij alle wetsvoorstellen. Officieel voorgezeten door de koning, in praktijk door de vicevoorzitter. Leden benoemd door de regering. RvS baseert adviezen op effectiviteit en efficiëntie en of het niet botst met andere wetten. Het advies weegt zwaar maar mag aan de kant worden gelegd door het kabinet.
RvS heeft ook belangrijke functie in administratieve rechtspraak: oordeelt in conflicten tussen bestuursorganen onderling en tussen burgers en overheidsinstanties in AROB-procedures. (administratieve rechtspraak overheidsbeschikkingen)

Sociaaleconomische raad
SER adviseert de regering over belangrijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. Telt 33 leden. 11 namens werknemers organisaties, 11 namens werkgeversorganisaties + 11 onafhankelijke deskundige, benoemt door de regering = kroonleden.
Kan advies uitbrengen op verzoek of op eigen initiatief. Meeste invloed bij unanimiteit. Er is tegenwoordig meer unanimiteit dankzij het poldermodel.

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid
WWR heeft de taak om wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over ontwikkelingen die op langere termijn de samenleving kunnen beïnvloeden. Daarbij wijzen ze op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten. Ook: Probleemstellingen formuleren ten aanzien van de grote beleidsvraagstukken en beleidsalternatieven aan geven.
Adviezen betreffen verschillende beleidsterreinen. Leden worden benoemd door de regering.

Overige adviesorganen
in de onderwijsraad geven deskundigen op het gebied van onderwijs en wetenschap advies aan de regering. Bevat afgevaardigden uit alle geledingen van het onderwijs. Vergelijkbaar is de gezondheidsraad. (gevraagd & ongevraagd)
Het College voor Zorgverzekeringen controleert als zelfstandig bestuursorgaan of alle verzekerden de zorg krijgen die noodzakelijk is. = onafhankelijke positie tussen de beleidsbepalende partijen, regering en parlement / uitvoerende partijen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. (gevraagd & ongevraagd)

Planbureaus
meeste plannen van het kabinet hebben te maken met geld. Regering laat Centraal Planbureau plannen doorrekenen .Ook politieke partijen laten hun plannen door CBP doorrekenen.
Sociaal en cultureel planbureau doet onderzoek op sociaal cultureel gebied. Gezondheidszorg, media, onderwijs etc. SCP berekend bijv. de groei van het aantal middelbare scholieren. = belangrijk bijv. voor financiering van het onderwijs

Adviesbureaus
overheid vraagt steeds vaker commerciële adviesbureaus om advies. Beleidsambtenaren zijn ontslagen door bezuinigingen en adviesbureaus hebben kennis en informatie. Advies is meestal onpartijdig en niet gebaseerd op een tunnelvisie. Wat ambtenaren wel kunnen hebben.

Gebruik van adviesbureaus kost veel geld en er bestaat een risico dat een extern bureau banden heeft met de belanghebbenden, waardoor ongewenste politieke invloed kan ontstaan.

5.2 pressiegroepen en politieke partijen

Sommige mensen zijn erg actief in de politiek. Komen in actie voor rechten etc. Er zijn een aantal mogelijkheden om te participeren.
- stem uitbrengen tijdens  verkiezingen = electorale participatie. (= ook inzetten voor campagne)
- actievoeren. Contact met de media om een probleem aan het licht te brengen. Of politicus benaderen. Ook demonstratie of petities = niet-electorale participatie. Burgerinitiatief is de meest vergaande vorm: burgers zetten maatschappelijke kwestie op de politieke agenda. 2 voorwaarden:
1. Duidelijk geformuleerd als een concreet voorstel met duidelijke doelen dat bovendien de laatste 2 jaar niet in de kamer aan de orde is geweest. 2. Ondertekent door 40.000 mensen.|
- actief lid worden van politieke partij of pressiegroepen.

Pressiegroepen
als mensen zich betrokken voelen bij een maatschappelijke kwestie ontstaan actie- en belangengroepen. = pressiegroepen: organisaties en groepen die bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming.
Actiegroepen zetten zich meestal voor korte tijd in voor één duidelijke kwestie. Heft zichzelf weer op als zijn doel is bereikt.
Actieorganisaties richten zich na het bereiken van hun doel op een volgende kwestie binnen hun aandachtsveld. = goed georganiseerd, vast kantoor, vast personeel etc.

Pressiegroepen ontlenen hun macht aan de omvang van hun aanhang, maatschappelijke positie, deskundigheid en financiële middelen. Daarom zijn sommige machtiger dan andere.

Succesfactoren
succes hangt af van de macht van een organisatie maar ook van de economische situatie en politieke machtsverhoudingen van het moment.
Succes lijkt af te dwingen: door constant en eendrachtig optreden, hoe eensgezinder de groep, hoe sterker haar argumenten worden gehoord.
Kans op succes is groter als je kunt deelnemen aan officiële overlegorganen. Bijv. de consumentenbond neemt deel aan allerlei overleg en behoort wel bij het establishment de kraakbewegingen daarentegen niet.

Machtsmiddelen
pressiegroepen zijn steeds beter in staat met de betrokken politici te overleggen en zijn de mogelijkheden om politieke besluitvorming te beïnvloeden gegroeid. Dit komt door toegenomen deskundigheid en betere organisatie. Voorbeelden:
1. Lobbyen bij politici: organisaties met bepaalde belangen proberen om op informele manier via direct contact met politieke besluitvormers beleid in een voor hen gunstige richting te beïnvloeden. Grote bedrijven zoals Shell hebben professionele lobbyisten in dienst.
2. Demonstraties organiseren om maatschappelijke kwesties onder aandacht te brengen.
3. Publiciteitscampagnes opzetten. Massamedia wordt ingeschakeld.
4. ‘eigen mensen’ op sleutelposities brengen. Leden van pressiegroepen worden lid van een partij of verkozen als kamerlid. Resulteert in veel meer mogelijkheden en invloed.
5. Bezwaarschriften indienen: kan zorgen voor jarenlange uitstelling van een plan
6. burgerlijke ongehoorzaamheid. Bewust de wet overtreden om probleem aan de orde te stellen. Vastbinden aan een boom, vliegveld bezetten etc. > Gandhi. Kenmerken zijn:
- actie is gericht op algemeen belang
- actie vindt plaats in de openbaarheid
- actievoerders doen dit als naar hun mening de legale middelen tekort schieten.

Politieke partijen
Houden zich bezig met de inrichting van de samenleving als geheel.
Alle politieke partijen hebben een aantal belangrijke functies voor proces van politieke besluitvorming.
- articulatie functie. Wensen en eisen in de maatschappij op politieke agenda zetten: lukt het beste als ze vertegenwoordigd zijn in politieke organen.
- communicatieve functie. Politieke partijen nemen standpunt in ten aanzien van verschillende kwesties en informeren de kiezers zo ook over overheidsbeleid. = schakel tussen overheid en burger
- aggregatiefunctie. Samenbrengen van ideeën en standpunten tot één partijprogramma.
- participatiefunctie. Door informatie te geven en meningsvorming te bevorderen proberen partijen burgers over te halen politiek actief te worden.
­- recruterings- en selectiefunctie. Politieke partijen dragen voor functies in de politiek kandidaten voor. Kandidaten doen ervaring op in de partij en kunnen makkelijker hogerop klimmen.

rol van politieke partijen
rol van partijen is kleiner geworden door de grote welvaartsstijging en individualisering. Media speelt bij articulatie- en communicatiefunctie nu een grotere rol dan politieke partijen. Door grotere toegankelijkheid van informatie is de rol van politieke partijen op het gebied van politieke scholing en socialisatie ook afgenomen en wordt ook de participatiefunctie minder belangrijk.

5.3 massamedia

Sinds 60’s is de maatschappelijke rol van de media aanzienlijk verandert. Meer invloed op ons dagelijks leven, maar ook op politieke besluitvorming.
Welke rol media in de politiek speelt laten we zien aan de hand van hun politieke functies:
- informatiefunctie. Inventariseren en verstrekken van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen. Verslag van een debat, stellingname van partijen, inhoud nieuwe wet enz.
- spreekbuisfunctie. Media fungeert als doorgeefluik voor standpunten te horen in  de samenleving. Door social media = minder afhankelijk van traditionele media > Spreekbuisfunctie van grote media bedrijven is minder groot
- onderzoeksfunctie. Dieper graven naar achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen/ problemen. Of bijv. stiekeme giflozing aan de kaak stellen. Leidt tot kamervragen en de opdracht aan ministers om er wat aan te doen.
- ­controle- of waakhondfunctie. Media gaat na wat er terecht is gekomen van een belofte. Confronteert politici met eerdere uitspraken.

 

 

- commentaar- en opiniefunctie. Politiek heeft behoefte aan veel verschillende meningen. Bevordert discussie en betrekt mensen bij de politiek + spannende tv. Discussies worden in tv programma’s uitgezonden etc.

Politieke functies komen zowel voor in democratie als in dictatuur. Verschil: in democratie is sprake van persvrijheid en pluriformiteit van de massamedia. = verscheidenheid aan kranten, websites etc.  ieder met eigen politieke, religieuze en sociaaleconomische achtergrond.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 6: politieke besluitvorming

6.1 het systeemmodel

Easton: “politieke besluitvorming is een systeem om problemen op te lossen” > 3 factoren:
1. De input van problemen
2. De omzetting van problemen in maatregelen
3. De output: besluiten en wetten die het probleem moeten oplossen uitvoeren.

Politiek systeem = een stelsel waarbinnen verlangen en eisen van individuele worden omgezet in besluiten en maatregelen. Gevormd door alle politieke organen en instituties, politieke actoren, tradities en politieke cultuur van overleg.

Input: invoer om het politieke systeem te voeden. (bijv. burgers eisen meer veiligheid)
Input is ook ideeën over het politieke systeem zelf en ook de mate van actieve (stemmen, lid worden, discussiestukken schrijven) en passieve (besluiten v. d. overheid accepteren en politici de vrijheid geven) steun. 

Een standpunt wordt pas een politieke eis (op de politieke agenda) als het door het werk van de media, pressiegroepen etc. eerst op de publieke agenda wordt gezet.
poortwachters spelen een cruciale rol in dit proces: politieke actoren die in staat zijn op eisen op de politieke agenda te krijgen (media, krant etc.)

Omzetting: conversie door de 2e kamer, regering (gemeenteraden) = het werk van politici en ambtenaren. Verloopt zo:
- agendavorming: hangt af van
1. Aantal betrokken burgers,
2. Ernst van het probleem,
3. Oplosbaarheid,
4. Erkenning van het probleem door de poortwachters,
5. De ruimte op de politieke agenda.

- voorbereiding: probleem analyseren. Als er een keuze voor een oplossing is gemaakt worden ambtenaren aan het werk gezet om beleidsnota en wetsvoorstellen te formuleren.
- beleidsbepaling: wetsvoorstel komt tot een stemming met deze afwegingen:
1. Is het wetsvoorstel effectief?
2. Stemt het overeen met het eigen partijprogramma?
3. Levert voor/tegen stemmen conflict op?
4. Kan steun voor het voorstel rekenen op goedkeuring van de kiezers.

Output: de uitvoer van alle genomen maatregelen

Terugkoppeling:
na de maatregelen wordt bekeken tot in hoeverre het probleem is opgelost. Er kunnen ook nieuwe problemen ontstaan > proces begint weer opnieuw

Kanttekeningen bij het systeemmodel
kritiek op het systeemmodel van Easton: “het is een vereenvoudigde weergave van een theorie over de werkelijkheid”
model laat onvoldoende de invloed zien van politieke verhoudingen, botsende verlangen en botsende ideeën.

Kritiek op de analysetheorie: “het is te eenzijdig, daardoor dreigt de aandacht voor de inhoudelijke discussie van politieke besluiten naar de achtergrond te verdwijnen.

6.2 barrièremodel

Naast het systeemmodel kun je het proces van politieke besluitvorming analyseren aan de hand van het barrièremodel. = veel meer aandacht voor politieke machtsverhoudingen en verschillende belangen.
> de politiek wordt bepaald door conflicten en 4 barrières.

  1. Herkennen en erkennen van het probleem
  2. Vergelijken en afwegen van behoeften, wensen en problemen in de politiek
  3. Agenda wordt bepaald. Besluitvorming. Ambtenaren formuleren wetsvoorstellen. Die moeten door de meerderheid worden gesteund. Actie en belangengroepen proberen invloed uit te oefenen. Zo kunnen plannen worden afgezwakt
  4. Barrière kan ontstaan bij de uitvoering van regels en wetten: bij onduidelijkheid of onaanvaardbaarheid > de met wordt dan bijv. massaal overtreden door de burgers met als resultaat dat hij weer wordt ingetrokken.

Barrière model geeft dus aan waar er problemen kunnen ontstaan.

6.3 omgevingsfactoren

Politieke besluitvorming is veel gecompliceerder dan dat de modellen laten zien.
Nationale omgevingsfactoren en internationale omgevingsfactoren.

Nationaal = cultuur/economie  -  ­ internationaal = internationale ontwikkelingen en verbindingen.
 

 

- economische factoren
- culturele factoren
- demografische factoren
- technologische mogelijkheden
- geografische mogelijkheden
- sociale omstandigheden

- internationale organisaties
- internationale verdragen
- internationale ontwikkelingen

 

Deze omgevingsfactoren laten zien dat de mogelijkheden om politieke problemen op t lossen beperkt zijn.

 

 

 

Hoofdstuk 7: internationale betrekkingen

7.1 de Europese Unie

De EU kwam tot stand in het verdrag van Maastricht in 1992. Vanaf toen golden overal dezelfde Europese regels > gemeenschappelijke markt + harmoniseren van economisch beleid van lidstaten (EEG), ook nog gemeenschappelijke buitenlands, justitieel en veiligheidsbeleid voeren. > lidstaten worden één economische en monetaire unie.

Het bestuur van de EU
machtenscheiding:
- wetgevende macht = raad van de Europese unie en het Europees parlement
- uitvoerende macht = Europese commissie
- onafhankelijke rechterlijke macht = Europees hof van justitie

De Europese commissie
dagelijks bestuur van de EU bestaat uit 28 commissarissen. Benoemd door lidstaten maar ze opereren onafhankelijk.
De Europese commissie mag wetsvoorstellen doen > die worden voorgelegd aan het Europees parlement of de raad van de EU.

Commissarissen vormen ook het uitvoerend orgaan van de EU. (zien toe op de uitvoering van de Europese richtlijnen in lidstaten)
Een land kan worden aangeklaagd bij het Europees hof van justitie.

Raad van de Europese unie
belangrijkste besluitvormende orgaan. Wetgevende bevoegdheid en neemt beslissingen over het Europees integratie proces. Elke lidstaat wordt in de raad door één vakminister vertegenwoordigd.
Raad neemt besluiten met de gekwalificeerde meerderheid = stem van de grote landen telt zwaarder.

De Europese raad: regeringsleiders van lidstaten die bijeenkomen om knopen door te hakken als de ministers van de Raad van de EU geen overeenstemming bereiken.
Er spreekt zich in principe een consensus uit. Een breed gedragen overeenstemming.

Europees parlement
medewetgevende + controlerende taak.
medewetgevende taak is uitgebreid sinds het verdrag van Lissabon. > ze kunnen bijv. voorstellen die de Raad van de EU aanneemt verwerpen met het vetorecht (op gebied van handel & economie).
Het Europees parlement heeft ook het laatste woord bij goedkeuren van de Europese begroting, toetreden van nieuwe lidstaten, aangaan van associatieovereenkomsten met niet EU-landen.
ze hebben:
- geen initiatiefrecht bij opstellen van wetten = alleen voor de Europese commissie.
- recht om parlementaire enquêtes te houden (controlerende taak) + motie van afkeuren kan de Europese commissie tot afkeuren dwingen.
- er wordt gekozen door burgers van lidstaten. 

Europees hof van justitie
“rechterlijke macht”
- zien toe op de uitvoering van wettelijke verplichtingen in de lidstaten en dat EU- wetgeving overal hetzelfde plaats vindt. > in samenwerking met de nationale gerechtshoven

Doelstellingen van de EU
vrede, veiligheid, welvaart, stabiliteit
- uitvoeren van een gemeenschappelijk economisch beleid
- ontwikkelen van gemeenschappelijk buitenlands justitieel beeld.
- samenwerken op monetair gebied.

> economisch beleid: één Europese markt + vrij verkeer van personen, diensten en kapitaal binnen de EU.
Op economisch terrein (landbouw, milieu) is sprake van supranationale samenwerking. = besluiten worden bij meerderheid genomen.

Buitenlands en justitieel beleid
landen werken samen sinds het verdrag van Maastricht
- politie kreeg beperkte opsporingsbevoegdheden over de grens + één immigratiebeleid: asielzoekers mogen alleen asiel aanvragen in het eerste land van aankomst.

Er is sprake van intergouvernementele samenwerking = besluit kan alleen worden aangenomen met instemming van alle regeringen van de EU-lidstaten.

Monetair beleid
bijv. de invoering van de Euro = beperking van zelfstandigheid voor die landen. Er zijn strenge afspraken over: landen zijn verplicht elkaar met miljarden euro’s te helpen.

7.2 Europese Unie: knelpunten en belemmeringen

Problemen:

het Europees burgerschap = voor alle inwoners van de EU geldt:
- in elke lidstaat mogen reizen, werken, wonen.
- mogen meedoen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement
- mogen meedoen aan gemeenteraadsverkiezingen in hun woonplaats
- makkelijker toegang tot sociale zekerheid in andere lidstaten
- diplomatieke bescherming van elke EU-staat in een niet EU-land
- kunnen klagen bij de Europese ombudsman = voor klachten over burgerrecht. Ombudsman is onpartijdig en benoemt door het Europees parlement.

Niet iedereen vind het EU-burgerschap fijn. Men heeft namelijk ook te maken met maatregelen. (vervelend voor ondernemers). Men vindt het vrije reizen, wonen, werken ook vervelend: “de polen pikken onze banen in!!”

Soevereiniteitsvraagstuk
Er is moeite met het verlies van nationale soevereiniteit. Beslissingen worden in Brussel genomen en één lidstaat heeft een beperkte stem.

Militaire samenwerking
Hoe het beste verdedigen? Europees of Atlantisch?
+ Europees = militaire samenwerking moet deel uitmaken van de bestaande politieke en economische samenwerking. Voorkeur voor EUFOR
+ Atlantisch = militaire samenwerking met VS: NAVO verband

In praktijk vindt de samenwerking vooral plaats binnen de Atlantische NAVO.
Het overnemen van acties die de NAVO in Europa uitvoert laat zien dat de EU bereid is om verantwoordelijkheid te nemen op terrein van crisisbeheersing en stabiliteit.

Uitbreiding van de EU
er zijn veel landen bij de EU gekomen waardoor de bestuurbaarheid niet makkelijker is geworden.

Er zijn 39 voorwaarden vastgelegd om te mogen toetreden in de EU. Dit zijn de belangrijkste:
- land moet democratische instelling hebben
- land moet een rechtstaat zijn
- minderheden moeten worden beschermd
- de markteconomie moet goed functioneren

Democratisch tekort  doordat het Europees parlement geen gelijkwaardige tegenmacht vormt voor de Europese Commissie. Terwijl dat het enige Europese orgaan is dat door burgers wordt gekozen.
Het democratisch tekort wordt versterkt doordat leden van de Europese commissie worden benoemd door regeringen van lidstaten. Daarbij is de achterban van het Europees parlement zwak.

Beheersbaarheid van financiën
alle lidstaten dragen maximaal 1.23% van het nationaal inkomen af aan de EU. = voor bijv. de ontwikkeling van achterstandsgebieden, landbouwsubsidies, uitwisseling van studenten etc. > Er is wantrouwen.

Nederland is sinds 1992 Nettobetaler. Eurolanden kunnen bij recessie hun munt niet laten devalueren > andere landen moeten dan helpen.

De besluitvorming
raad van de Europese Unie besluit vaak over wetsvoorstellen, (meestal) met gekwalificeerde meerderheid/ soms is unanimiteit vereist.
Deze omslachtige besluitvorming met veel touwtrekken en compromissen komt de slagvaardigheid en helderheid niet ten goede.

Tot slot: kosten en baten
lidmaatschap brengt kosten met zich mee, ongeveer 250 euro per hoofd per jaar. De crisis in 2011 zorgde voor onzekerheid doordat Nederland als lidstaat verplicht is bij te dragen aan het steunfonds. > Nederland is een deel van zijn zelfstandigheid kwijtgeraakt

Maar wat zijn de voordelen? Bijv.
- door vrije handelsafspraken ligt het internationaal inkomen gemiddeld zo’n 6 tot 8% hoger.

7.3 overige internationale organisaties.

Nederland hoort naast de EU ook bij de VN, NAVO en de raad van Europa

De Verenigde naties
opgericht in 1945 voor een betere samenwerking het voor het voorkomen van een 3e wereldoorlog
- handhaven van internationale vrede en vrijheid
- stimuleren van vriendschappelijke relaties en internationale samenwerking bij het oplossen van economische, sociale, humanitaire en culturele problemen.
- bevorderen van respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden
1e zin van het handvest luidt: “wij de VN zijn vastbesloten volgende generaties te behoeden voor oorlog.”
De hoogst verantwoordelijke = Secretaris/generaal. Hij leidt het secretariaat.

Werkterreinen
1. Vrede, veiligheid
2. Mensenrechten
3. Economische ontwikkeling van arme landen
4. Milieu

De belangrijkste VN-organisaties zijn:
- de algemene vergadering (belangrijkste orgaan) = alle lidstaten bij elkaar in New York. Iedereen heeft één stem. Bij belangrijke besluiten is 2/3e meerderheid nodig.
De algemene vergadering kan resoluties aannemen: “stoppen met oorlog voeren!” maar dit is niet bindend en er wordt vaak niet aan gehouden. De algemene vergadering kan ook verklaringen aannemen. Bijv. de millenniumdoelen.
- de veiligheidsraad: kan als enige bindende besluiten nemen. Het heeft meer macht dan de algemene vergadering. Maar deze macht wordt wel ingeperkt door het vetorecht van de 5 permanente leden: VS, China, Rusland, VK, Frankrijk.
- internationaal gerechtshof: voor rechtsgeschillen tussen landen. bestaat uit 15 rechters van ieder verschillende afkomst gekozen door de algemene vergadering en veiligheidsraad. Hun uitspraken zijn bindend
- organisaties werkzaam op deelgebieden: Unicef, FAO, WTO, IMF en de Wereldbank. Zij verstrekken leningen aan ontwikkelingslanden en ze helpen ook op andere manieren.
UNHCR zorgt wereldwijd voor de opvang van vluchtelingen.
- VN-conferenties: belangrijk platform of forum van internationale samenwerking. Hun besluiten zijn niet bindend maar hebben wel invloed.

VN en knelpunten
de VN kan maar beperkt functioneren door 2 oorzaken
1. VN heeft last van institutionele problemen. Resoluties zijn niet bindend en het vetorecht beperkt de macht van de veiligheidsraad. De macht van de 5 permanente leden is onevenredig groot.
+ financiële problemen. Iedereen betaald zijn contributie te laat.
2. VN heeft last van systeemproblemen: lidstaten willen niet meedenken over de internationale politiek volgens de nieuwe opvattingen. Namelijk dat niet-statelijke organisaties ook macht hebben. Rusland, VS, Israël, Iran en China ontkennen het gezag.

De NAVO: Noord-Atlantische verdragsorganisatie. Opgericht door de VS, Canada en West-Europese landen. Bedoeld als militaire verdedigingsorganisatie. Na de koude oorlog is dat veranderd in een politiek verband van vrije en gelijkgezinde staten. Nederland is afhankelijk van de NAVO en de EU.

De raad van Europa: bestaat uit 47 leden, in Straatsburg, opgericht in 1949.
- bevorderen van culturele en democratische waarden. Beslissingen genomen door het dagelijks bestuur = ministers van buitenlandse zaken. Bijgestaan door raadgevende vergadering met de leden van het nationaal parlement

Een onderdeel is het Europees hof voor de rechten van de mens. Regeringen en burgers kunnen hier klachten indienen. Uitspraken zijn definitief en bindend voor betrokkenen.

7.4 groeiende internationale interdependentie

Landen zijn afhankelijker van elkaar geworden. Invloed van internationale organisatie groeit. > internationale soevereiniteit staat onder druk en nieuwe visies op internationale ordening ontstaan.

Nationale soevereiniteit en interdependentie
politieke besluitvorming in Nederland is bijna overal afhankelijk van ontwikkelingen op internationaal vlak. Veel problemen op onze politieke agenda hebben een grensoverschrijdend karakter.
aan de andere kant: verschillende factoren die verdere Europese en nationale samenwerking belemmeren:
- (gedeeltelijk) opgeven van eigen soevereiniteit roept emotionele weerstand op (bijv. de aanwezigheid van Polen in Nederland)
- verzet van nationale regeringen tegen overdragen van bevoegdheden aan supranationale organen. EU-leden houden zich niet aan de begroting.
- gebrek aan vertrouwen in supranationale en in gouvernementele organisaties. Bijv. Nederland wil drugsbeleid niet opgeven vanwege gebrek aan vertrouwen in de Europese aanpak
- verzet van bevolking: PVV, SGP hebben bijv. anti-Europa standpunten.
- het prisoners-dilemma

Visies op de internationale orde
eerst: machtige soevereine staten bepaalde de internationale verhoudingen zoals bondgenootschappen en allianties.
er zijn nu nieuwe spelers op het toneel.
- niet-gouvernementele organisaties: Amnesty etc, en multinationals zoals Shell en Google. Zij hebben grote invloed op de veiligheid, welzijn en welvaart van mensen.
- intergouvernementele en supranationale organisaties. EU, VN, Wereldbank, IA en wereldhandel- organisatie zijn van groot belang bij het oplossen van grensoverschrijdende problemen.

Er zijn 2 visies over het oplossen van internationale problemen door de 3 hoofdrolspelers
1. Klassieke beeld, nadruk op nationale soevereiniteit en unilateralisme.
2. Postklassieke beeld, nadruk op supranationale samenwerking en multilateralisme.

 

 

 

 

Hoofdstuk 8: politieke partijen en ideologie

8.1 politieke partijen

Om politieke partijen te typeren gebruiken we
- conservatief en progressief
- links en rechts
- confessioneel en niet-confessioneel
- ideologisch en pragmatisch

Progressief en conservatief
progressief: vooruitstrevend. Benadrukken van problemen in de samenleving en pleiten voor verandering. Samenleving is maakbaar, alles kan worden opgelost via de politiek. > John Locke. Kind als onbeschreven blad, mens is van nature goed. Progressieve ideeën: PvdA, GroenLinks, D66, VVD (op gebied van morele kwesties).
Conservatief: behoudend. Benadrukken datgene dat al is bereikt en geloven niet in de maakbaarheid. > Thomas Hobbes: Mensen moeten tegen elkaar worden beschermd door sterke soevereine macht. Traditionele waarden zoals gehoorzaamheid en trouw zijn belangrijk. Overheid moet duidelijk normen stellen. CDA, PVV, VVD

Als mensen oude regels die inmiddels vervangen zijn door moderne regels proberen te herstellen is dit reactionair. = tegenreactie op vernieuwing van de samenleving.

Links en rechts
politiek links: voorkeur voor actief optredende overheid om de zwakkere in de samenleving te beschermen. Sociale ongelijkheid tegengaan!! PvdA, SP, Groenlinks

Politiek rechts: pleit voor passieve overheid op sociaaleconomisch gebied. Burgers en bedrijfsleven moeten zoveel mogelijk hun eigen zaken regelen. Hoge uitkeringen maken mensen lui. Overheid heeft wel grote taak als beschermer van individuele rechten en als beheerser van orde en rust. VVD, PVV, SGP

Politieke midden kiest middenweg tussen veel overheid aan de ene kant en veel eigen verantwoordelijkheid aan de andere kant. Mensen moeten in principe voor zichzelf en voor elkaar zoeken. Als dit niet kan moet de overheid bijspringen. Overheid heeft aanvullende functie.

Polarisatie of het politieke midden?
sinds de jaren 90 zijn linkse en rechtse partijen flink opgeschoven naar het politieke midden > geen duidelijke polarisatie  meer. Hoogtepunt toen PvdA en VVD samenwerkte. Door opschuiven naar het midden is links en rechts weer ruimte ontstaan voor meer uitgesproken partijen. Links kwam SP, rechts kwam de PVV.

Confessioneel en niet-confessioneel
confessioneel = gebaseerd op geloof. Eerste politieke partij 1879 door Abraham Kuyper: Anti revolutionaire partij.

Ideologische pragmatische partijen
 meeste politieke partijen zijn voortgekomen uit ideologische traditie. Maakte de keuze gemakkelijk; als arbeider stemde je PvdA, bankiers stemde VVD, Katholieken stemden KVP. Tijdens de ontzuiling (60’s) verdwenen deze traditionele ‘zuilen’: ontideologisering: verdwijnen van de ideologie als leidraad voor het politieke leven. Hierdoor ontstonden meer pragmatische en populistische partijen die niet paste in een van de traditionele ideologieën.

Pragmatische partijen: geen vast uitgangspunt of principe. Leidraad = actuele situatie die ter discussie wordt gesteld. Oplossing gekozen afhankelijk van het probleem. Bijv. D66

Populistisch partijen: keren zich eveneens tegen ‘het politieke establishment’. Zijn van mening dat ideologische beginselen en traditionele Haags-parlementaire omgangsregels een krachtdadig beleid in de weg staan.
Populistische partij kenmerkt zich door directe stijl van politiek bedrijven en benadrukt dat zij de stem van het volk laten horen. Vooral bij PVV, 50+, SP.

Ideologische partijen baseren zich op dieperliggende ideologie. Een samenhangend geheel van  ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Liberalisme, socialisme, confessionalisme.

Functies van een ideologie
sinds het begin van menselijk bestaan bestaat de behoefte om verschijnselen te verklaren.
- biedt intellectueel houvast
- biedt interpretatiekader; je kunt er allerlei maatschappelijke verschijnselen mee verklaren
- biedt oriëntatiepunten, doelen die je kunt nastreven
- draagt bij aan je identiteit door er en politiek facet aan toe te voegen
- rechtvaardigt bepaalde opvattingen en politiek handelen

Ideologie en visie
een ideologie heeft een analytisch, normatief en operationeel aspect. Analytisch: ideologie left uit hoe je de wereld kunt zien. Normatief: slaat op de ideale staat die de ideologie voor ogen heeft. Operationeel: ideologie geeft ook de manier aan hoe dit te bereiken.

Ideologen hebben daarom duidelijke standpunten over allerlei onderwerpen:
- normen en waarden die voor iedereen in de samenleving zouden moet gelden. Vrijheid, gelijkheid.
- gewenste sociaaleconomische structuur van de samenleving. Vraag naar rechtvaardige verdeling van welvaart staat centraal.
- gewenste machtsverdeling in de samenleving. Wat is de beste staatsvorm etc.

8.2 ideologische stromingen

Politieke stroming: het geheel van bepaalde ideeën én de groep mensen die zich verenigd heeft rondom die ideeën. Nederland kent 3 hoofdstromingen: confessionalisme, liberalisme, socialisme. Daarnaast: fascisme, ecologisme, feminisme.

Liberalisme
ieder individu moet zich zo optimaal mogelijk kunnen ontplooien. Mensen zijn gelijkwaardig, maar niet gelijk. Individuele vrijheid en rechten. Liberalisme kreeg in de 18e eeuw aanhangers in opkomende burgerij.
kenmerken:
- economische vrijheid: vrijemarktmechanisme en particulier initiatief = beste garantie voor welvaart. Weinig bemoeienis van de overheid. Eerst: nachtwakersstaat.
- politieke vrijheid: volkssoevereiniteit. Verantwoordelijk voor kiesrecht in 19e eeuw + uitbreiding ervan.
- het principe van de rechtstaat. Regering handhaaft wetten maar is gebonden aan rechtsregels voor bescherming van de burgers (vrijheidsrechten). Gelijkheid van burgers voor de wet is liberale juridische gelijkheid. Geen gelijkheid van inkomen. Daar moet de overheid zich niet mee bemoeien.
- rationalistisch individualisme. Elke burger is rationeel handelend wezen. Als iedereen met verstand eigen belang nastreeft, levert dat voor hele samenleving beste resultaat op. Concurrentie zal leiden tot hogere prestaties. > Technologische + economische groei.

VVD (volkspartij voor vrijheid en democratie = echt liberalistische partij. Ook sociaalliberale ideeën bij D66. Ook PVV maar niet op gebied van geloof.

Socialisme
sociale ongelijkheid groeide door industriële revolutie. Er waren geen gelijke kansen. Socialisme was voor verdeling van bezittingen. Keerde zich tegen vrijemarkteconomie. > dat had namelijk geleid tot uitbuiting en rechteloosheid onder arbeiders. Rond 1900 ontstonden 2 bewegingen: communisten en sociaaldemocraten. Na het kiesrecht nam sociaaldemocratische macht toe > verzorgingsstaat.
kenmerken: 3 belangrijke uitganspunten
- sociaaleconomische gelijkheid. Dus niet alleen politiek juridisch zoals bij de liberalen. Politieke gelijkheid is alleen mogelijk als verschil in bezit, inkomen en kennis niet te groot is.
- nadruk op de tegenstelling kapitaal-arbeid.
- het principe van de verzorgingsstaat. Gelijkheid en solidariteit in de wettelijke erkenning van de sociale grondrechten. Actieve rol van de overheid.

CPN > GroenLinks, SP, PvdA.

confessionalisme
politieke opvattingen gebaseerd op geloofsovertuiging. Nederland = vooral Christendom. Er bestaan verschillende varianten in Nederland maar gemeenschappelijk zijn waarden als naastenliefde of een harmonieuze samenwerking.
kenmerken:
- harmonie: god wil een harmonieuze samenleving. Organische staatsopvatting: samenleving wordt vergeleken met menselijk lichaam. Alles heeft vaste plaats een taak voor goede functionering.
- rentmeesterschap: de wereld is van god, wij mensen zijn rentmeester.
- principe van gespreide verantwoordelijkheid. Mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg op zich nemen en de overheid moet mensen niet te veel uit handen nemen. Zetten zich af tegen liberaal individualisme en staatsbemoeienis van sociaaldemocraten. Dit principe waarbij een hogere overheid zijn verantwoordelijkheid overdraagt heet: subsidiariteitsbeginsel

confessionalisme
politieke opvattingen gebaseerd op geloofsovertuiging. Nederland = vooral Christendom. Er bestaan verschillende varianten in Nederland maar gemeenschappelijk zijn waarden als naastenliefde of een harmonieuze samenwerking.
kenmerken:
- harmonie: god wil een harmonieuze samenleving. Organische staatsopvatting: samenleving wordt vergeleken met menselijk lichaam. Alles heeft vaste plaats een taak voor goede functionering.
- rentmeesterschap: de wereld is van god, wij mensen zijn rentmeester.
- principe van gespreide verantwoordelijkheid. Mensen moeten voor elkaar verantwoordelijkheid en zorg op zich nemen en de overheid moet mensen niet te veel uit handen nemen. Zetten zich af tegen liberaal individualisme en staatsbemoeienis van sociaaldemocraten. Dit principe waarbij een hogere overheid zijn verantwoordelijkheid overdraagt heet: subsidiariteitsbeginsel

in Nederland is Christendemocratie terug te vinden in CDA, linksere ChristenUnie en streng orthodoxe SGP.

Overige ideologieën

Fascisme
een machtige staat met een grote rol voor de leider. Burgers zijn gehoorzaamheid verschuldigd en offeren persoonlijke belangen op aan de staat. Geen democratische instelling. Wel een corporatief stelsel waarbij werkgevers en werknemers harmonieus moeten samenwerken onder leiding van de partij. > grote overheidsinterventie is mogelijk > totalitaire staat.

In het Nationaal socialisme, variant van fascisme, ligt nadruk op raszuiverheid. “Eigen volk eerst!” is ook terug te vinden bij het rechts-extremisme. Geven de schuld aan een bevolkingsgroep voor bijv. werkeloosheid. Leidde tot de holocaust in WOII.

Ecologisme
benadrukt de wederzijdse afhankelijkheid van mensen en hun natuurlijke omgeving. Economische waarden moeten ondergeschikt raken aan ecologische waarden. Overheid moet grote rol spelen want kan als enige belangen van het milieu waarborgen. Markteconomie moet vervangen worden door kleinschalige, milieuvriendelijke en duurzame productiewijze.
GroenLinks & Partij voor de Dieren.

Feminisme
totale gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Ondanks het gelijkheidsbeginsel zijn er nog steeds onrechtvaardige seksverschillen. Vooral op economische gebied hebben vrouwen minder goede functies. Oplossing: bewustwording en meer genderneutrale opvoeding.

8.3 politieke cultuur in Nederland

Politieke cultuur is een factor die van invloed is op de wijze waarop politieke besluiten tot stand komen. Politieke cultuur = geheel van opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen in de samenleving over politiek.
Politieke cultuur omvat alle ideeën en opvattingen over:
- inhoud van het overheidsbeleid
- het politieke proces
- de wijze waarop politieke actoren hun rol vervullen
- de betrokkenheid van de burgers bij de politiek

De Nederlandse politieke cultuur
kenmerken:
- compromisbereidheid: Nederland kent veel politieke partijen en een regering bestaat nooit uit één partij. Compromissen sluiten en samenwerken is vanzelfsprekend. Deze manier van politiek bedrijven = poldermodel.
- grote acceptatie van besluiten. Ondanks grote ideologie verschillen en felle debatten is er bij de burgers grote acceptatie van politieke beslissingen en overheidsbeleid. Veel vertrouwen in de politiek.
- praten en overleggen. Er is overlegcultuur in Nederland bijv. in de SER. Daardoor zijn er weinig demonstraties en stakingen gericht tegen regeringsplannen.
- bescheiden betrokkenheid van burgers. Politiek leeft zeker bij de Nederlanders. 100000en zijn lid van pressiegroep of politieke partij. Aan de andere kant is er sprake van afname van politieke betrokkenheid. Aantal partijleden daalt. Aantal zwevende kiezers groeit, laat afname zien van binding met politieke partijen. > groeiende afkeer van politiek establishment.

Ontwikkeling in de politieke cultuur
Cultuur is nooit statistisch. We zien vanaf de jaren 60 meerder ontwikkelingen die van invloed zijn geweest op de politieke cultuur in Nederland.

Jaren 50
Nederlandse samenleving voor groot deel van 20e eeuw: een sterke verzuiling waardoor de maatschappij een indeling had op grond van geloofsovertuiging en/of maatschappelijke opvattingen. Elke stroming had eigen organisaties.
Partijpolitieke voorkeur van mensen liep tot half jaren 60 langs strakke lijnen. Gezag van politici en machtselite stond niet ter discussie> consensuspolitiek: gekenmerkt door een grote mate van compromisgerichtheid van poltieke elites.

Jaren 60 en 70
met de ontzuiling werden burgers mondiger en zelfbewuster. Kwamen zelfstandig op voor hun belangen. Gezag van leiders werd op alle fronten ter discussie gesteld = democratiseringsbeweging van de jaren 60.
Er waren ook enkele demografische ontwikkelingen: door emancipatie groeide het aantal kleine gezinnen, vrijgezellen en kinderloze echtparen. Ontstonden ook kritische studentenorganisaties en homoseksuele emancipatiebewegingen.

Al deze ontwikkelingen samen (met regelmatig demonstraties en acties) beïnvloedde de politieke cultuur: consensuspolitiek maakte plaats voor meer polarisatie, waarbij politieke verschillen tussen de partijen werden aangescherpt.

Jaren 80 en 90
begin jaren 80 ontstond een hernieuwde politieke wil tot samenwerking: hing samen met verslechterde economische omstandigheden van de jaren 70. Hoge werkeloosheid etc. leidden tot veranderde visie op de rol van de overheid en de verzorgingsstaat. > forse bezuinigingen op collectieve voorzieningen. Marktdenken kwam weer centraal > terugtredende overheid: verschuiving van bevoegdheden vanuit Den Haag naar gemeenten: decentralisatie. Bedrijven werden geprivatiseerd.

Deze ontwikkelingen zorgden voor een nieuwe periode van harmonie en overleg: het poldermodel: gebaseerd op een intensief overleg tussen de sociale partners, de werkgevers, werknemers en de overheid met als doel belangrijke sociaaleconomische kwesties op te lossen. Poldermodel leidde tot een samenwerking van tegenpolen: VVD & PvdA. Deze ‘paarse’ coalitie werd geleid door Wim Kok.

Deze eeuw
begin van de 21e eeuw kwam er opnieuw kritiek op de compromisgerichte politieke cultuur. Politiek zou te weinig oog hebben voor de matig functionerende multiculturele samenleving, de negatieve kanten van de toenemende marktwerking en de verregaande Europeanisering. > leidde tot polarisatie van opvattingen: ‘nieuwe politiek’ en ‘politieke establishment’. Een gevaar van polarisatie is politieke instabiliteit.

 

 

Hoofdstuk 9: Knelpunten en oplossingen

9.1 knelpunten in de politiek

Nederland is een democratie, maar er zijn wel beperkingen. Bijv. om de minderheid te beschermen. Knelpunten in de huidige politiek zijn:

geen gekozen minister-president
in landen waar de president als hoofd van de regering wordt gekozen hebben kiezers meer invloed op het beleid. Zij kiezen dan de wetgevende en de uitvoerende macht. In NL kiezen we alleen een deel van de wetgevende macht en wachten we af welk kabinet daarna uitrolt.

de dictatuur van het regeerakkoord

de ongelijke toegang van de politiek
afnemende invloed van het parlement
afnemende autonomie door internationale samenwerking
te veel bureaucratie

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.