Permanent Parate Kennis (PPK)

Beoordeling 8.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 3e klas vwo | 25346 woorden
  • 12 oktober 2015
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 8.5
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

PERMANENT PARATE KENNIS

TWEEDE KLAS

INLEIDING

  • Bron, alles waardoor je iets over het verleden te weten kunt komen.

Geschreven bron, bestaat uit woorden

Ongeschreven bron, bron die niet uit woorden bestaat maar uit iets anders, bijvoorbeeld , tekening of voorwerp

Primaire bron, geeft direct inlichtingen over wat je wilt weten (ooggetuige)

Secundaire bron, geeft via een tussenpersoon inlichtingen over wat je wilt weten

Belangrijk : Het ligt aan de vraagstelling of een bron primair of secundair is

  • Standplaatsgebondenheid, hoe je tegen de wereld en het verleden aankijkt wordt bepaald door je eigen achtergrond ( leeftijd, sekse, geloof, het land waarin je woont)

 

DE EERSTE MENSEN

 

  • Prehistorie, de tijd waarvan geen geschreven berichten bestaan
  • Historie, de tijd waarvan wel geschreven berichten bestaan
  • De prehistorie kan voor een volk eindigen als 1. dat volk zelf een schrift ontwikkelt ( Egyptenaren)  of  2. als erover een volk geschreven wordt

( Germanen door de Romeinen). De prehistorie eindigt dus niet voor elk volk op dezelfde tijd.

  • Tijdvakken :  Prehistorie, de eerste mens – 3100  voor Christus

                      Oudheid, 3100 v. Chr. – 500 na Christus

                      Middeleeuwen, 500 – 1500

                      Nieuwe Tijd, 1500 – 1800

                      Nieuwste Tijd, 1800 – nu 

  • Cultuur, het doen en denken van een bevolkingsgroep, waaraan je dit kunt zien noemen we een cultuuruiting, bijvoorbeeld godsdienst
  • Economie, hoe voorziet een bevolkingsgroep zich in zijn levensonderhoud (bijvoorbeeld door te werken op het land of in een fabriek) en hoe worden de inkomsten verdeeld ( verdient iedereen even veel of  is er veel armoede voor een grote groep).
  • Sociale omstandigheden, hoe gedragen de mensen zich in een  bevolkingsgroep en hoe gaan ze met elkaar om
  • Politiek, hoe wordt een bevolkingsgroep bestuurd , is een persoon er de baas of heeft iedereen invloed op het bestuur
  • Evolutietheorie, de opvatting dat door een langzame verandering (evolutie), elke diersoort, ook de mens, afstamt van een minder ontwikkelde voorganger. De bedenker hiervan was Charles Darwin.
  • Etnische groep, een groep mensen met lichamelijke kenmerken die verschillen van andere groepen mensen. Deze kenmerken zijn erfelijk bijvoorbeeld, huidkeur.
  • Verschillen tussen culturen bestaan omdat groepen mensen een verschillende geschiedenis hebben meegemaakt en niet omdat ze bijvoorbeeld van huidkleur verschillen.
  • De overgang van voedsel verzamelen ( jacht, plukken van vruchten) naar landbouw ( akkerbouw, veeteelt) vindt voor het eerst plaats 7000 v. Chr.,in het Midden-Oosten ( Mesopotamië, nu Irak, Egypte, Palestina, Turkije)

 

EGYPTE

 

  • Dorp, kleine nederzetting waar de meeste inwoners leven van akkerbouw en veeteelt
  • Stad, een grote nederzetting waar de meeste inwoners leven van iets anders dan akkerbouw en veeteelt ( bijv. handel, ambachten)
  • Staat, een land met duidelijke grenzen, waarin een kleine groep mensen de rest van de bevolking bestuurt.
  • Ambtenaren, mensen die in dienst van de regering zijn om mee te helpen het land te besturen. Alle ambtenaren bij elkaar vormen het bestuursapparaat.
  • Gelaagde samenleving, een samenleving waarbij de bevolking in lagen is verdeeld die van elkaar verschillen in macht en aanzien.
  • Waterhuishouding, het regelen van de watertoevoer door middel van kanaaltjes, dammen en sluizen ( irrigatie)
  • Polytheïsme, godsdienst met meer dan een god ( bijvoorbeeld, de godsdienst van het oude Egypte, de oude Grieken en Romeinen)
  • Monotheïsme, Godsdienst met één god ( bijvoorbeeld  Jodendom, Christendom en Islam)
  • Mythologie, Verzameling van verhalen over goden en helden (mythen) van een volk.

 

HET OUDE GRIEKENLAND

 

  • Polis, stadstaatje in het oude Griekenland (meervoud, poleis)
  • Acropolis, versterkte heuvel van een Griekse stadstaat.
  • Bloeitijd polis Athene, 5e eeuw voor Christus
  • Autocratie, alleenheerschappij ( koning, keizer)
  • Aristocratie, regering door een kleine groep mensen ( rijken, generaals)
  • Democratie, regering door het volk
  • Directe democratie, de burgers beslissen zelf  ( bijv. het oude Athene)
  • Volksvergadering, vergadering van burgers, die de besluiten neemt
  • Indirecte democratie, de burgers kiezen mensen (vertegenwoordigers) die voor hen de besluiten nemen ( bijv. Nederland nu)
  • Kolonisatie, het stichten van nederzettingen op overzees grondgebied (kolonies)
  • Periode van de Griekse kolonisatie, 750 – 550 voor Chr..  Aan de kusten van de Middellandse en Zwarte Zee worden kolonies gesticht. Het gevolg is een toename van de handel en de macht van de kooplui en verspreiding van de Griekse cultuur (vooral in Italië )
  • Epos, een lang verhaal in de vorm van een gedicht over mensen die heldendaden verrichten
  • Ilias, epos van Homerus over de strijd van de Grieken tegen Troje ( Ilion = Troje)
  • Odyssee, vervolg op de Ilias, gaat over de zwerftochten van koning Odysseus na de strijd om Troje
  • Griekse bouwstijlen : de 3 stijlen zijn vooral te herkennen aan de zuilen.

Dorische zuil, breed, geen voetstuk, kapiteel ( = bovenste deel van een zuil) bestaande uit een ronde en vierkante steen.

Ionische zuil, smalle zuil, zonder voetstuk met een kapiteel in de vorm van een ramshoren

Corinthische zuil, smalle zuil met een kapiteel in de vorm van het acanthusblad

  • Alexander de Grote, koning van Macedonië verovert het Midden-Oosten nadat zijn vader al heel Griekenland had veroverd. Zo wordt de Griekse cultuur verspreid over het oosten.
  • Filosofie, het denken over levensvragen als wat is goed en wat slecht, wat is de beste manier van leven enz. ( bekende Atheense filosofen waren Socrates, Plato en Aristoteles)

 

 

HET ROMEINSE RIJK

 

  • Imperium, rijk bestaande uit het eigen land en een aantal onderworpen staten. Imperium Romanum, het Romeinse Rijk
  • Republiek, regeringsvorm zonder koning of keizer.
  • Romeinse Republiek, nadat de koningen waren verjaagd, werd Rome een republiek ( res publica = algemene zaak). In de Romeinse Republiek was de hoogste macht in handen van de Senaat, een raad waarin de hoofden van de adellijke Romeinse families zaten. Twee consuls waren legeraanvoerder en een volkstribuun beschermde de belangen van het gewone volk ( = plebejers).
  • Julius Caesar, populaire generaal die met steun van het leger en het gewone volk de macht van de senaat overneemt in 48 v. Chr.. Hij wordt in 44 v. Chr. door leden van de senaat vermoord.
  • Augustus, de eerste keizer, heette eigenlijk Octavianus en was de achterneef en aangenomen zoon van Julius Caesar. Hij noemt zich Caesar ( om zijn stiefvader te eren, hieruit zijn afgeleid Kaiser, keizer, tsaar) en Augustus ( = de Verhevene).
  • Pax Romana, lange tijd van vrede in het Romeinse Rijk tussen 30 v. Chr. en 129 na Chr.
  • Romaniseren, het overnemen van de Romeinse cultuur. Als de volkeren die door de Romeinen onderworpen waren voldoende waren geromaniseerd, kwamen zij in aanmerking voor het Romeinse burgerrecht. Dit betekende dat zij onder de Romeinse rechtspraak vielen en konden deelnemen aan het Romeinse bestuur.
  • Romeinse veroveringen, eerst veroveren de Romeinen Italië, vervolgens het Middellands Zeegebied en tenslotte Europa tot aan Schotland en de rivieren Rijn en Donau.
  • Splitsing Romeinse Rijk, In de 4 eeuw na Chr. wordt het Romeinse Rijk gesplitst in een Oost-Romeins Rijk met als hoofdstad Byzanthium, later veranderd in Constantinopel en een West-Romeins Rijk met als hoofdstad Rome. Het Oost-Romeinse Rijk was veel meer ontwikkeld en houdt het nog 1000 jaar vol (1453).
  • Ondergang van het West-Romeinse Rijk, vanaf de 3e eeuw na Chr. viel het West-Romeinse Rijk steeds meer uiteen o.a. door het binnenvallen van vreemde volkeren en het verzwakken van de vloot en het leger.
  • Het christendom, godsdienst van de volgelingen van Jezus Christus. De joden geloofden in de komst van een verlosser, vooral omdat zij vaak door vreemde volkeren waren overheerst ( o.a. Romeinen). Die joden die in Jezus van Nazareth de verlosser zagen werden de Christenen.
  • De bijbel, bestaat uit zowel het Oude als Nieuwe Testament. Het Oude Testament hebben Joden en Christenen gemeenschappelijk. Het Nieuwe Testament gaat over Jezus.
  • Christendom wordt staatsgodsdienst, in de eerste tijd werden de Christenen zwaar vervolgd, o.a. omdat zij niet meededen aan Romeinse feesten en weigerden de Romeinse keizer als een god te vereren. Toch kreeg het Christendom steeds meer aanhang, omdat zij leerden dat iedereen voor god gelijk was en dat er na de dood een beter leven in het vooruitzicht werd gesteld. Uiteindelijk werd het Christendom staatsgodsdienst, dat wil zeggen een verplichte godsdienst. Nu werden andere godsdiensten verboden.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

 

 

 

MIDDELEEUWEN

 

  • Middeleeuwen, Periode van 500 – 1500 na Chr., volgend op de ondergang van het West - Romeinse Rijk . Het begrip Middeleeuwen is afkomstig uit het begin van de Nieuwe Tijd, waarin men weer belangstelling kreeg voor de Grieken en Romeinen. De Middeleeuwen werden toen gezien als een tijdperk waarin die Grieks-Romeinse beschaving verloren was gegaan.
  • Vroege Middeleeuwen, Periode 500 – 1050 na Chr.
  • Late Middeleeuwen, 1050 – 1500 na Chr.
  • Karel de Grote, 742 – 814 na Chr., Frankische koning die een groot deel van het voormalige West-Romeinse Rijk onder zijn leiding verenigt. Hij heeft veel betekenis gehad voor het onderwijs en de verbreiding van het Christendom.
  • Agrarische samenleving, een samenleving waarbij landbouw bijna uitsluitend de enige vorm van levensonderhoud is.
  • Standenmaatschappij, samenleving die bestaat uit groepen mensen

( standen) die ongelijk zijn aan elkaar. Afkomst maakt uit tot welke stand je behoort.

  • Geestelijkheid ( Eerste stand), dienaren van de Kerk. Omdat geestelijken niet mochten trouwen, kon je in deze stand niet geboren worden. Hoge en machtige geestelijken zoals de paus en de bisschoppen  kwamen vaak uit de stand van de adel. Lage geestelijken zoals dorpspriesters, monniken en nonnen kwamen uit de stand van de  boeren en burgerij.

De Kerk had de rijke Grieks-Romeinse beschaving bewaard en was hierdoor onmisbaar geworden voor het bestuur van de Germaanse koningen in de Vroege Middeleeuwen. Als beloning voor haar verdiensten kreeg de Kerk veel grond en werd zeer machtig.

De paus was het hoofd van de Kerk. Gedurende de hele Middeleeuwen

vindt er een strijd plaats tussen de paus en de koningen over wie nu het machtigst is. Moeten de inwoners van een land de paus gehoorzamen of hun koning ? De paus kon als zwaarste straf de ban uitspreken. Als je in de ban was gedaan, dan was je geen lid meer van de kerk, niemand hoefde je meer te gehoorzamen en je zou in de hel terecht komen.

  • Reguliere geestelijken, leven volgens strenge regels (regula) afgezonderd

van de buitenwereld in kloosters onder leiding van een abt (monniken) of abdis (nonnen).

  • Seculiere geestelijken, geestelijken die onder de mensen leven, zoals dorpspriesters en bisschoppen.
  • Hofstelsel, gaat over economie. Boeren die zich in de chaotische tijd na de val van het West-Romeinse Rijk niet meer in hun levensonderhoud konden voorzien , vroegen bescherming van een machtigere vrije boer of grootgrondbezitter. In ruil voor die bescherming verloor hij zijn vrijheid. Hij moest zijn heer gehoorzamen en gedurende enkele dagen in de week op zijn land werken (herendiensten). Deze horige boeren hadden ook een eigen stukje land gepacht, waarvan zij niet afgezet konden  worden.  Zo’n stuk grond in het bezit van een heer ( edelman, bisschop of klooster) met horige boeren die voor hem werken, wordt een domein genoemd.
  • Leenstelsel  ( of  feodale stelsel), gaat over politiek. Om een land of een rijk zoals dat van Karel de Grote te kunnen besturen, gaven de Germaanse koningen in de Vroege Middeleeuwen gebieden in leen aan een edelman of  bisschop. Deze werd dan leenman van de koning. Hij moest er de belastingen innen en rechtspreken. De koning was zijn leenheer. De leenman kon door de koning opgeroepen worden om oorlog te voeren. Na Karel de Grote raakt dit stelsel in verval. De lenen worden erfelijk en de leenmannen gaan het leen steeds meer als hun eigendom beschouwen. Het gevolg is dat de macht van de koningen steeds minder wordt en Europa uit elkaar valt in honderden onafhankelijke gebieden, waarin elke leenman zich als een koning gaat gedragen.
  • Opkomst van de handel in de Late Middeleeuwen, Na de val van het West-Romeinse Rijk was de handel in West- Europa verdwenen . Wegen en bruggen raakten in verval. In de agrarische samenleving van de Vroege Middeleeuwen was er nauwelijks geld in omloop. De domeinen produceerden alles wat ze nodig hadden zelf.

     In de Late Middeleeuwen herleeft de handel. Kooplieden sloten zich  aan-    

     een in gilden en zorgden voor een gewapende begeleiding, ook gingen ze

     met kooplieden uit andere steden samenwerken en afspraken maken met

     als bekend voorbeeld de Hanze. De vorsten hielpen de kooplieden door de

     tollen af te schaffen ( als kooplieden gebruik maakten van wegen en

     bruggen van een edelman moest hij hiervoor tol betalen), de veiligheid te

     verbeteren en één muntstelsel in hun rijk in te voeren. Het gevolg is dat de

     steden groeiden.

  • Stadsrechten, als een nederzetting van de vorst stadsrechten kreeg kon het zelf het bestuur en rechtspraak regelen en was dus onafhankelijk van de edelman, in wiens gebied de stad lag. Het stadsbestuur was in handen van leden van het koopliedengilde.
  • Ambachtsgilden, ambachtslieden die hetzelfde ambacht uitoefenden  zoals meubelmakers, bakkers, smeden enz. verenigden zich net als de kooplieden in gilden. Het doel van zo’n gilde was om door middel van afspraken over prijzen en kwaliteit elk vorm van onderlinge concurrentie te vermijden. In sommige steden krijgen deze ambachtsgilden invloed op het stadsbestuur.
  • Nationale Staat, een staat waar de burgers een gevoel van saamhorigheid hebben door bijvoorbeeld dezelfde taal en hetzelfde verleden. De vorsten van deze staten worden steeds machtiger ten koste van de adel ( de oude leenmannen) . Dit zien we gebeuren in Engeland en Frankrijk.
  • Islam, godsdienst gesticht in de 6e eeuw na Chr. door de profeet Mohammed uit Mekka. Van een engel kreeg hij de opdracht om de wil van Allah (god) aan de mensheid te vertellen. De wil van Allah staat opgetekend in de Koran. De islamitische Arabieren veroveren het Midden-Oosten , Noord-Afrika , Portugal en Spanje ( Iberisch schiereiland) in de 8e eeuw.
  • Kruistochten, militaire tochten van Europeanen tussen 1096 – 1270 naar het Heilige Land om Jeruzalem en andere christelijke heilige plaatsen op de moslims te veroveren.
  • Jeruzalem, als heilige plaats voor Joden ( hier stond eens de tempel van hun koning Salomon), Christenen ( hier werd Jezus gekruisigd) en Moslims (  hier steeg Mohammed op ten hemel).

 

 

----------------

 

PERMANENT PARATE KENNIS

TWEEDE KLAS

EEN NIEUWE TIJD BEGINT

 

  • Nieuwe Tijd, periode die in West-Europa volgt op de Middeleeuwen, 1500 – 1800
  • Kenmerken van de Nieuwe Tijd, Grote invloed van de Grieks-Romeinse cultuur, veel nieuwe uitvindingen, handel en bedrijf worden belangrijk, een wereldhandel ontstaat er door de ontdekkingsreizen, vorsten krijgen enorm veel macht ten koste van de edelen, scheuring in de Christelijke Kerk tussen katholieken en protestanten.
  • Renaissance,( letterlijk, wedergeboorte), periode 1350 -1600 waarin er opnieuw belangstelling bestaat voor de Grieks-Romeinse cultuur. De Renaissance begint in Italië. Hier waren de restanten van de Romeinen nog steeds zichtbaar en door de handel was er een rijke klasse van kooplieden en bankiers ontstaan die zich wetenschap en kunst kon veroorloven.

In de Renaissance wordt de mens als individu en het leven op aarde belangrijk, kooplieden en bankiers willen van hun rijkdom genieten, de invloed van de Kerk op het bestuur en de wetenschap wordt minder.

  • Bouwkunst : Romaans, dikke muren, weinig ramen, zware torens en ronde

                     bogen

                     Gotiek, dunne hoge muren met kruisribgewelven  die bij 

                     elkaar gehouden worden door steunberen en luchtbogen,veel

                     ramen, ranke torens en spitse bogen

                     Renaissance, sterk beïnvloed door de Grieken en 

                     Romeinen,niet door het kopiëren van hun gebouwen, want

                     de tempels uit de oudheid waren totaal ongeschikt voor de

                     christelijke godsdienst en aan arena’s en amfitheaters had

                     men ook niets. Wel zien we in de Renaissancegebouwen

                     stijlelementen terug uit de Grieks-Romeinse tijd zoals  de 

                     Griekse zuilen, kroonlijsten, bogen, frontons en koepels.

  • Reformatie of  Hervorming, de afscheiding van de Katholieke kerk door de protestanten, begin 16e eeuw.

De oorzaken hiervoor waren dat men onder invloed van de Renaissance ontdekte dat de Katholieke Kerk de bijbel niet goed had vertaald en niet goed had uitgelegd, de vorsten wilden dat hun onderdanen trouw waren aan hun eigen koning en staat en niet aan de paus en de Kerk. De edelen hadden hun oog laten vallen op het enorme grondbezit van de Kerk en het arme deel van de bevolking ergerde zich aan de enorme rijkdom van de Kerk.

          Aanleiding voor de Reformatie was de aflaathandel. Met een aflaat brief 

werd de straf voor je zonden kwijt gescholden. Deze aflaten werden door de Katholieke Kerk verkocht. Luther, een Duitse monnik, was van mening dat God je alleen vergaf als je spijt van je zonden had. Luther kwam in actie tegen de Katholieke Kerk. Hij werd door de Paus in de ban gedaan.

Toch werd een groot deel van het Duitse Rijk Lutheraans. Een van de oorzaken van zijn succes was de uitvinding van de boekdrukkunst waardoor zijn geschriften in een korte tijd konden worden verspreid. Bovendien had  keizer Karel V, die ook koning van Spanje en heer van de Nederlanden was, in Duitsland weinig macht. Duitsland was een lappendeken van onafhankelijke stadjes en staatjes, waar elke vorst het voor het zeggen had. Vele van die vorsten kozen voor Luther.

Een andere bekende hervormer was de Fransman Calvijn, die veel aanhang in Frankrijk en Nederland kreeg.

  • Verschillen Katholieke kerk, Luther en Calvijn

Hoe kom je in de hemel ?

Katholieke  Kerk, door het ontvangen van de sacramenten ( plechtige 

                              handelingen die bij de Kerk horen zoals doop, biecht,

                              communie, huwelijk), door het doen van goede werken         

                              (liefdadigheid), door de paus te gehoorzamen en aflaten

                              te kopen

Luther, door het geloof alleen ( Sola fide) en berouw van je zonden

Calvijn, God heeft je bij je geboorte al voorbestemd voor de hemel of  de

              hel (predestinatie)

Wat is waarheid ?

Katholieke Kerk, dat wat de Kerk en de paus beweert

Luther en Calvijn, de bijbel is de enige bron van waarheid

Waar gaat het om in een kerkdienst ?

Katholieke kerk, het ontvangen van de communie ( = lichaam van

                            Christus) in de vorm van brood

Luther en Calvijn, de uitleg van de bijbel vanaf de preekstoel

Wie is de baas van de Kerk ?

Katholieke Kerk, de paus

Luther, de vorst want hij is door God aangewezen en moet daarom altijd

             gehoorzaamd worden

Calvijn, een Calvinistische geloofsgemeenschap bestuurt zichzelf  (meer

                        democratisch). De afgevaardigden van de calvinistische

                        gemeenten komen bij elkaar in een kerkvergadering , de Synode,

                        om godsdienstige vraagstukken te bespreken. Als een vorst de

                        geboden van God overtreedt moet hij worden afgezet.

 

  • Contra –Reformatie, acties van de Katholieke Kerk vanaf het midden van de 16e eeuw tegen de protestanten. Aan de ene kant werden de ergste misbruiken binnen de Katholieke Kerk aangepakt maar aan de andere kant werd er door kerkelijke rechtbanken ( inquisitie) hard opgetreden tegen de ketters ( christenen die anders over het geloof dachten dan de leiding)
  • Godsdienstoorlogen, oorlogen in de 16e eeuw, waarin godsdienstige geschillen werden uitgevochten. In Duitsland de katholieke keizer tegen de Lutheranen, in Frankrijk de Katholieken tegen de Calvinisten en in Nederland het Katholieke Spaanse gezag tegen de Calvinisten.
  • Ontdekkingsreizen,vanaf de 15e eeuw trekken  eerst de Portugezen en later de Spanjaarden eropuit om een nieuwe zeeweg naar Azië (Indië) te ontdekken.
  • Oorzaken, de handel in specerijen en zijde was in handen van Islamitische kooplieden en de Europeanen wilden deze gewilde artikelen zelf uit Indië halen. Eerst varen de Portugezen om Afrika en komen in India, in 1492 probeert Columbus Indië te bereiken via het westen. Hij denkt dat hij in Indië is aangeland en noemt de inwoners Indianen. Later blijkt dat hij een nieuw werelddeel heeft ontdekt, Amerika. Portugal en Spanje stichten in Midden-  en Zuid- Amerika grote koloniale rijken.
  • Gevolgen, Uitroeiing van de Indiaanse culturen in Amerika ( ziektes)

                 Slaven werden uit Afrika gehaald om het werk van de Indianen

                 in Amerika over te nemen

                 Door toenemende handel in producten uit de kolonies ( over-

                           zeese gebiedsdelen) zoals koffie, thee, tabak,cacao, suiker enz.

                           ontstaat er een wereldeconomie ( handel tussen de werelddelen)

  • Absolutisme, onbeperkte alleenheerschappij van de koning. God heeft aan de koning het recht gegeven om over zijn onderdanen te regeren ( droit-divin = goddelijk recht). De koning voert de wil van God uit en daarom is de koning alleen aan God verantwoording schuldig. Verzet tegen de koning is verzet tegen God. Er waren wel parlementen ( eigenlijk alleen een vertegenwoordiging van de adel, geestelijkheid en burgerij, dus niet van het gewone volk), maar die hadden bijzonder weinig macht. Het hoogtepunt van de absolute macht is de regering van de Franse koning Lodewijk XIV, de Zonnekoning ( 1638 -1715).
  • Scheiding tussen Kerk en staat, de absolute vorsten vonden dat de paus zich alleen met godsdienstige zaken moest bemoeien en zij waren de baas over het bestuur van het land, rechtspraak en oorlogvoering.

 

DE NEDERLANDEN : VAN REPUBLIEK TOT PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE ( PAR 1 T/M 5)

 

  • De Nederlanden (Lage Landen),  bestonden in 1550 uit wat nu Nederland,

België en Luxemburg is. Karel V ( ook keizer van Duitsland en koning

van Spanje ) en later zijn zoon Filips II waren heer van de Nederlanden. Dit gebied bestond uit 17 gewesten, die een eigen bestuur hadden.

  • Oorzaken van de Opstand of  Tachtigjarige Oorlog ( 1568 – 1648 )

Politiek : Centralisatie van het bestuur, Karel V en Filips II wilden de

                Nederlanden vanuit één centraal punt (Brussel) besturen, ten

                koste van de gewesten. De rijke burgerij in de steden en de adel

                hadden hierdoor veel minder invloed op het bestuur.

Godsdienst : Strenge vervolgingen van de protestanten (Calvinisten),

                     omdat Karel V en Filips II  de Nederlanden wilden behouden

                     voor het Katholieke geloof.

Economisch : Ontevredenheid onder het arme deel van de bevolking door misoogsten (honger) en werkeloosheid.

  • Beeldenstorm (1566), Uitbarsting van geweld van de armen tegen de rijke katholieke kerk. Filips II stuurt de hertog van Alva om streng op te treden

tegen de protestanten.

  • Tachtigjarige Oorlog (1568 -1648),

De gewesten Holland en Zeeland wijzen Willem van Oranje aan als stadhouder ( legeraanvoerder) om de opstand tegen Spanje te leiden.

  • Pacificatie van Gent (1576), Alle gewesten sluiten zich aaneen tegen Spanje                 
  • Unie van Atrecht (1579), de zuidelijke gewesten ( katholiek) blijven Spanje trouw, hieruit ontstaat België
  • Unie van Utrecht (1579),de noordelijke gewesten ( protestant) gaan door met de opstand tegen Spanje.
  • Acte van Verlatinghe (1581), de noordelijke gewesten erkennen Filips II niet langer meer als hun vorst. Als men geen geschikte opvolger als vorst kan vinden, wordt besloten zonder koning verder te gaan.
  • Ontstaan van de Republiek (der Verenigde Nederlanden), 1588
  • Vrede van Munster (1648), Spanje erkent de Republiek als een zelfstandige staat. De zuidelijke Nederlanden blijven Spaans. De Schelde blijft afgesloten voor de scheepvaart naar Antwerpen ( Spaanse Nederlanden) waardoor de handel zich verplaatst naar Amsterdam.
  • Staatsinrichting van de Republiek :

De Republiek was eigenlijk een bond van onafhankelijke staten. Elke gewest ( nu provincie) was eigen baas. Alleen op het gebied van buitenlandse politiek en landsverdediging werd samen gewerkt in de Staten-Generaal ( hierin zaten de vertegenwoordigers van alle gewesten) in Den Haag. Omdat het gewest Holland meer dan de helft van alle uitgaven van de Republiek betaalde, maakte zij de dienst uit in die Staten-Generaal.

  • Raadpensionaris, de hoogste ambtenaar van Holland, had veel macht.
  • Stadhouder, aanvoerder van het leger, aangewezen uit het adellijk geslacht Oranje.
  • Regenten,( rijke burgers en edelen)  hadden de macht in de Republiek  in handen. Zij zaten in het bestuur van de steden, het gewest en de staat.
  • Gouden Eeuw (eerste helft 17e eeuw), Bloeiperiode van de Republiek.

Toename van de zuivelproductie ( boter, kaas) door inpoldering van meren en bemesting.

Amsterdam als stapelmarkt van Europa, dit wil zeggen dat Nederlandse kooplieden uit alle delen van de wereld producten naar Amsterdam brachten, waar ze werden bewerkt en opgeslagen in pakhuizen. Uit heel Europa kwam men in Amsterdam inkopen doen.

VOC ( Verenigde Oostindische Compagnie), was een handelsonderne-

ming, die het monopolie ( alleenrecht) had van handel in Oost-Azië  (stichten de kolonie Nederlands- Indië, nu Indonesië).

WIC ( Westindische Compagnie), had het alleenrecht van handel op o.a. Amerika

Door de handel kwam ook de nijverheid (industrie) tot bloei ( naast scheepswerven, zeilmakerijen , ook textiel en het verwerken van grondstoffen als tabak, koffie en suiker )

De enorme rijkdom, weliswaar  beperkt tot een kleine bovenlaag (regenten en burgers),  leidt tot een ongekende bloei van wetenschap (Christiaan Huygens), schilderkunst (Rembrandt) en literatuur ( PC. Hooft).

  • Einde Gouden Eeuw, vanaf 2e helft 17e eeuw gaan Engeland en Frankrijk steeds meer hun eigen handel en industrie beschermen waardoor  Amsterdam en daarmee de Republiek haar leidende positie verliest.

 

WETENSCHAPPELIJKE REVOLUTIE, VERLICHTING EN FRANSE REVOLUTIE

  • Nieuwe onderzoeksmethode, In de Middeleeuwen stond de waarheid vast (dat wat in de bijbel stond en wat de Kerk beweerde). De taak van de wetenschap was het aantonen dat de Kerk gelijk had.

In de Nieuwe Tijd ging men op een andere manier tewerk :

Observeren, waarnemen  ( met de zintuigen, telescoop, microscoop)

Experimenteren, proeven doen

Redeneren, conclusies trekken ( met het verstand)

  • Enorme ontwikkeling van de natuurwetenschap,

Copernicus, niet de aarde maar de zon is het onbeweeglijke middelpunt van het zonnestelsel , bovendien draait de aarde om haar eigen as.

Galileï , toonde met telescoop aan dat Copernicus gelijk had

Newton, wet van de zwaartekracht

Vesalius, grondlegger van de anatomie (ontleden van de mens)

Harvey, ontdekker van de bloedsomloop

Van Leeuwenhoek, uitvinder microscoop

  • Verlichting, Het idee in de 18e eeuw, dat aan de mens helder gemaakt moest worden, hoe de wereld en de natuur in elkaar zat. Zowel het heelal als de aarde functioneerde volgens bepaalde natuurwetten. Als de mens achter de werking van die natuurwetten zou komen, kan hij van de wereld een paradijs op aarde maken. Hoe ? Gebruik van de zintuigen en het verstand (ratio of rede). Het gevolg is een geweldig vooruitgangsoptimisme.
  • Verlichte filosofen ( denkers),

Rousseau, niet de koning, maar het volk is de baas in een staat ( = 

                  soeverein). Volgens de leer van de volkssoevereiniteit moet de

                  koning doen wat het volk wil. Hij is aan het volk  verant-

                  woording schuldig en niet aan God.

                  Doet hij niet wat het volk wil, dan is het volk zelfs verplicht

                  hem af te zetten en een nieuwe koning aan te wijzen.

                  Hoe kom je achter de volkswil ( Volonté Générale) ? Door te

                  stemmen. De wil van de meerderheid is de wil van het volk en

                  volgens Rousseau heeft de meerderheid altijd gelijk en moet 

                  de minderheid zich hierbij neerleggen.

Montesquieu, er zijn 3 machten in een staat, de wetgevende macht ( welke         

                       wetten zijn er nodig), de uitvoerende macht ( hoe moeten

                       die wetten worden uitgevoerd) en de rechterlijke macht

                       (wie bepaalt of de wet overtreden is ). Bij het absolutisme

                       zijn deze 3 staatsmachten in handen van één persoon, de

                       koning. Er is dan geen sprake van vrijheid maar wel van

                       onrecht en willekeur. Daarom moeten de 3 staatsmachten

                       volledig van elkaar gescheiden worden ( Trias Politica).

                       De wetgevende macht moet in handen zijn van een door het

                       volk gekozen vertegenwoordiging ( parlement) .

                       De uitvoerende macht ligt bij de koning en de ministers                        

                       (regering of kabinet)

                       De rechterlijke macht is in handen van onafhankelijke

                       rechters .

                       Deze Trias Politica vormt de basis van de westerse

                       democratieën.

De ontwikkeling van de wetenschap en de Verlichting leiden tot 2 grote revoluties, de Franse Revolutie ( vooral op politiek gebied, wie bestuurt het land ?) en de Industriële Revolutie ( vooral op economisch gebied, hoe voorzien de mensen in hun levensonderhoud ?).

Een revolutie ( révolver = omwentelen),is een grote verandering in de samenleving, die in korte tijd plaats vindt.

 

Franse Revolutie, 1789

 

  • Het Oude Regime in Frankrijk  ( de manier waarop Frankrijk bestuurd werd voor de revolutie) werkte niet meer.

In dit Oude Regime regeerde de koning als een absoluut vorst (autocratie)

en was er ongelijkheid op politiek, economisch en sociaal gebied.

  • Oorzaken van de revolutie

Adel en geestelijkheid ( Kerk) bezaten veel grond, hoefden nauwelijks belasting te betalen en hadden de belangrijkste bestuursfuncties in handen.

Bourgeoisie (rijke burgerij), moest veel belasting betalen, had weinig invloed op het bestuur en beïnvloed door de verlichte ideeën wil

zij vrijheid van meningsuiting.

Boeren, weinig eigen grond, betaalden veel belasting en hadden nog middeleeuwse verplichtingen aan de adel

Werklieden in de steden, enorm lage lonen, lange werktijden

Het land wordt slecht bestuurd, namelijk: oneerlijke rechtspraak, enorme staatsschuld, de koning ( Lodewijk XVI) was ongeschikt voor zijn taak.

  • Verloop van de revolutie

Naar aanleiding van de slechte financiële situatie roept de koning de Staten-Generaal ( vertegenwoordiging van geestelijkheid, adel en burgerij) bijeen voor een oplossing. Als deze bijeenkomst uit elkaar ruziet, zondert de 3e stand ( burgerij) zich af  en roept zich uit tot Nationale Vergadering en zweert niet uit elkaar te gaan voordat Frankrijk een constitutie (=  grondwet) heeft, waarin de rechten en plichten van de koning en het volk zijn vastgelegd. De revolutie is begonnen.

14 juli 1789, bestormt de Parijse bevolking de Bastille als de geruchten de ronde doen dat de koning met geweld wil ingrijpen. Op het platteland vallen de boeren de edelen in hun kastelen aan. De koning ziet af van geweld. Het gewone volk heeft de revolutie voor de burgerij gered.

 

Eerste Fase, gematigde hervormers nemen de macht over van de oude

                     heersers

           Voordat aan de grondwet begonnen wordt stelt  de Nationale Vergadering

           plechtig de Rechten van de mens en de burger op. Hierin zijn de verlichte

           ideeën van vrijheid en gelijkheid als fundamentele rechten voor elke

           mens vastgelegd.

           Grondwet van 1791. De trias politica van Montesquieu wordt hierin toe-

           gepast : Wetgevende Macht,    een door het volk gekozen parlement

                         Uitvoerende Macht,   koning en ministers

                         Rechterlijke Macht,   onafhankelijke rechters

          Van volledige gelijkheid is nog geen sprake, want alleen als je een

          bepaalde som aan belasting betaalde, mocht je ook stemmen

          (censuskiesrecht).

          De koning behield nog veel macht, want elke wet die door het parlement

          was aangenomen kon hij met zijn vetorecht 6 jaar uitstellen.

Reactionairen en Radicalen strijden met elkaar om de macht.

  • Reactionairen, Adel en hoge geestelijkheid vinden dat de revolutie veel te

                         ver is gegaan en willen terug naar de toestand van voor de  

                         revolutie (herstel van het Oude Bewind)

  • Radicalen, een deel van de bourgeoisie en het gewone volk ( van vooral

                  Parijs) vinden dat de revolutie nog niet ver genoeg is gegaan

                  en willen algemeen kiesrecht, hogere lonen, lagere prijzen.

 

Tweede Fase, radicalen nemen de macht van de gematigde hervormers

                       over.

De radicalen krijgen hun kans omdat Frankrijk bedreigd wordt door buitenlandse vorsten ( de macht van het koningschap staat op het spel)

en omdat de Franse koning met zijn vetorecht Frankrijk onbestuurbaar maakt. Samen met zijn vluchtpoging leidt dit tot zijn executie.

  • In 1793 wordt het parlementsgebouw omsingeld en de gematigden gearresteerd en geëxecuteerd. Het gevolg is een radicale meerderheid in het parlement. De buitenlandse legers worden wel verslagen maar de Radicalen gaan ten onder aan hun blinde terreur, onder leiding van Robespierre. Met zijn executie in 1794 eindigt de radicale fase.

 

Derde Fase, uit de chaos die ontstaat na de radicale fase neemt een sterke

                    man de macht over die orde op zaken stelt.

  • Napoleon, een populaire generaal, neemt in 1799 de macht over.

Napoleon heeft vele landen in Europa veroverd.

Enerzijds verbreidde hij hiermee de idealen van de Franse Revolutie over Europa. Overal voerde hij wetgeving in, waarbij iedereen gelijk was (Code Napoleon).

Anderzijds herstelde hij weer de alleenheerschappij, had het parlement dus niets te vertellen en was er onder hem geen vrijheid van meningsuiting.

Slag bij Waterloo (1815), definitieve einde van Napoleon.

 

Gevolgen van de Franse Revolutie

Na Napoleon komen de overwinnaars bij elkaar in Wenen. Men wil de toestand herstellen van voor de Revolutie en Napoleon (Restauratie).

Overal keren de koningen die door Napoleon waren verjaagd weer terug maar zij krijgen te maken met een grondwet, waarin zij de macht moeten delen met een parlement ( geen echte vertegenwoordiging van het hele volk, maar alleen van adel en hoge burgerij).

Wel blijft in Europa de Napoleontische wetgeving ( Code Napoleon) intact, waarbij iedereen voor de wet gelijk werd gesteld, ongeacht afkomst.

 

----------------

 

PERMANENT PARATE KENNIS

 

DERDE KLAS

INDUSTRIALISATIE  EN  ISMEN

 

  • Door de Industriële Revolutie :

Werd handarbeid vervangen door machinale productie

Werd huisnijverheid vervangen door productie in fabrieken

De agrarische samenleving wordt een stedelijk geïndustrialiseerde maatschappij.

  • Overgang handelskapitalisme naar industrieel kapitalisme.

Kapitalisme, economie waarbij het kapitaal ( grond, fabrieken) privébezit 

                      is en gebruikt wordt om nog meer kapitaal te vergaren.

Handelskapitalisme, het kapitaal wordt verdiend met de handel ( bv. de Hollandse kooplui uit de 17e eeuw).

Industrieel kapitalisme, het kapitaal wordt verdiend door te investeren in fabrieksmatige productie.

Met de komst van nieuwe technieken (stoommachine), de aanwezigheid van kapitaal ( verdiend met de handel), grondstoffen en delfstoffen ( kolen en ijzer) en een massa arbeidskrachten, dienen zich voor de kapitalisten nieuwe investeringsmogelijkheden aan.

  • Scheiding kapitaal en arbeid.

In de middeleeuwen was de ambachtsman (bv. timmerman) eigenaar van het kapitaal ( werkplaats, gereedschap, hout) en maakte hij zelf het product ( tafel, kozijn, kast). Kapitaal en arbeid waren verenigd in een en dezelfde persoon.

Door de industrialisatie wordt de werkplaats vervangen door een grote fabriekshal op een groot stuk grond en uitgerust met machines. Slechts een kleine groep kapitalisten kan dit financieren. Zij verrichten niet zelf de arbeid in de fabriek. Die wordt gedaan door een arbeidersmassa.

 

  • Liberalisme (Adam Smith), stroming die zoveel mogelijk vrijheid voor de

                                             enkeling wil. ( de VVD is een liberale partij)

Politiek : Er moet een grondwet komen waarin fundamentele rechten als

               vrijheid van meningsuiting en drukpers zijn opgenomen.

               Een door het volk gekozen parlement beslist.

               De overheid (staat) heeft een beperkte taak, o.a. zorgen voor

               goede wegen en bruggen, verdediging van het bezit en de

               landsgrenzen

          Godsdienst : Vrijheid van godsdienst. Of je gelooft of waarin je gelooft is

                     ieders persoonlijke keuze. Dus scheiding van Kerk en Staat,             

                     de staat bemoeit zich niet met de Kerk en de Kerk bemoeit

                     zich niet met  het bestuur van het land.

Economie : Vrije markteconomie, dit wil zeggen dat de hoogte van lonen

                   en prijzen wordt  bepaald door de wet van vraag en aanbod

                   en onderlinge concurrentie. Dit garandeert de hoogste

                   kwaliteit tegen de laagste prijs. Voorwaarde is wel, dat de

                   overheid zich niet met de economie bemoeit. Het spreekt

                   vanzelf dat de liberalen wilden dat de gilden, die tegen elke

                   vorm van concurrentie waren, werden afgeschaft. Tussen de

                   landen moest vrijhandel zijn, dus het was niet de bedoeling

                   dat landen door middel van invoerrechten hun eigen productie

                   beschermden.

 

  • Socialisme, verzamelnaam voor al die ideeën en richtingen die opkomen

                              voor de arbeiders.          

          De arbeiders werkten lang, verdienden weinig, leefden in miserabele

          omstandigheden ( ondervoed, slecht gehuisvest). Door de onderlinge

          concurrentie probeerden de fabrikanten de lonen zo laag mogelijk te

          houden. Vanwege het ongeschoolde karakter van het werk, kwamen ook

          vrouwen en kinderen op de arbeidsmarkt met als gevolg dat het aanbod

          van arbeiders nog groter werd in verhouding tot de vraag en de lonen nog

          lager. Arbeiders voelden zich aan hun lot overgelaten omdat de liberale

          regeringen niet ingrepen.

          Communisme: Marx, een joods journalist was van mening dat de

                                   arbeidersmassa alleen via een gewelddadige revolutie

                                   het kapitalisme omver kon werpen. Vervolgens zouden

                                   dan de productiemiddelen ( grond, fabrieken en machines)

                                   gemeenschappelijk bezit moeten worden. Dan was er geen

                                   verschil meer tussen de klasse van de arbeiders en die van

                                   de kapitalisten, met andere woorden een klasseloze maat-

                                   schappij of arbeidersparadijs. Deze revolutie moest

                                   internationaal zijn, want de arbeiders van de hele wereld

                                   waren elkaars kameraden, die maar één vijand hadden, de

                                   kapitalisten.

                                   Aan de omverwerping zou volgens Marx  het kapitalisme

                                   zelf meewerken, want dit systeem was bezig zichzelf te

                                   vernietigen. Eerst zouden er door de moordende

                                   onderlinge concurrentie nog maar enkele wereldbedrijven

                                   overblijven ( concentratietheorie), vervolgens gaan deze

                                   bedrijven om nog meer te verdienen mechaniseren en

                                   automatiseren, waardoor er een massa arbeiders ontslagen

                                   wordt en verarmt ( verarmingstheorie). Tenslotte kunnen

                                   vanwege de verarming van de massa, de kapitalisten hun

                                   producten niet meer verkopen en stort het systeem in

                                   (ineenstortingstheorie). De arbeiders hoeven hier niet op te

                                   wachten want door het voeren van de klassenstrijd ( vak-

                                   bonden en stakingen), kunnen zij dit proces versnellen.

Kritiek op Marx : Het gewelddadige karakter van het communisme schrok vele arbeiders af. Bovendien stortte het kapitalisme niet in zoals Marx voorspeld had, maar kregen ze het toch steeds beter. Tenslotte was het communisme uitgespro -ken antigodsdienstig en vele arbeiders waren nog gelovig. Volgens Marx bestond god niet en diende godsdienst alleen maar als een verdoving voor de ellende  (“opium voor het volk”) . Bovendien hield de Kerk het onrecht voor de arbeiders in stand door te beweren dat god de ongelijkheid gewild had. Om deze redenen moest de theorie van Marx in de revisie ( herzien worden), het revisionisme.

Sociaal-democratie : de arbeiders konden er ook op democratische wijze voor

                                  zorgen dat de productiemiddelen gemeenschappelijk bezit

                                  werden. Als zij een meerderheid in het parlement (  volks-

                                  vertegenwoordiging ) zouden halen, dan was geweld

                                  helemaal niet nodig. Voorwaarde was wel dat de arbeiders

                                  moesten kunnen stemmen. Vandaar dat bij de sociaal-

                                  democraten het algemeen kiesrecht bovenaan stond.

                                  Sociaal-democratische partijen zijn bijv.  PvdA, SPD in

                                  Duitsland en Labour in Engeland.

                                  Toch levert het algemeen kiesrecht geen socialistische

                                  meerderheid in de parlementen op. Om toch iets voor de

                                  arbeiders te kunnen doen, moeten de sociaal-democratische

                                  partijen kunnen samenwerken met bijv. liberalen, katholie-

                                  ken of protestanten. Om dit mogelijk te maken schrappen

                                  zij steeds meer het gemeenschappelijk bezit van productie -      

                                  middelen uit hun programma’s en zetten zij zich in voor

                                  hogere lonen, kortere werktijden, sociale wetten als  uitke-

                                  ringen bij werkeloosheid, ziekte enz. De sociaal-democra-

                                  ten worden ook wel socialisten genoemd.

  • Conservatisme, conserveren betekent behouden. De conservatieven willen

                          zoveel mogelijk de toestand zoals die was voor de Franse

                          Revolutie behouden. Zij verzetten zich tegen de ideeën van

                          vrijheid ( liberalisme) en gelijkheid (socialisme). God heeft de

                          ongelijkheid gewild. Dit betekent niet dat de rijken niets voor de

                          armen moeten doen. Zij zijn aan god verplicht om de armen te

                          helpen, maar deze hebben daar geen recht op. Dus liefdadigheid

                          in plaats van rechtvaardigheid. De overheid moet zoveel

                          mogelijk de christelijke waarden beschermen. Vooral de

                          middenstand  ( winkeliers) en boeren zijn conservatief. Het

                          CDA komt uit de conservatieve hoek.

  • Imperialisme, het streven van een staat om een groot rijk te vormen door

                       het veroveren van het gebied van andere volkeren. Het

                       grootste imperium in de 19e eeuw was het Britse wereldrijk.

                       Hiertoe behoorden niet alleen Canada en Australië maar 

                       ook vele kolonies in Azië (India) en Afrika.

  • Feminisme, het streven naar gelijke rechten ( =emancipatie) voor mannen

                         en vrouwen. Deze beweging begon in het begin van de 20e

                         eeuw in Engeland, waar vrouwen zich voor het eerst inzetten

                         voor kiesrecht.

  • Nationalisme, een sterk saamhorigheidsgevoel van een volk. Als een volk

                            nog geen eigen staat heeft gevormd en dat graag wil, is dat 

                            een vorm van nationalisme. Zo was het Duitse volk

                            verdeeld over tientallen onaf hankelijke staatjes en vormde

                            in 1870 een eenheidsstaat, het Duitse Keizerrijk.

                       Andere volkeren leefden onder vreemde heerschappij  en

                       wilden ook hun eigen staat. Na de val van Napoleon (1815)

                       kwamen de overwinnaars in Wenen bij elkaar (Congres van

                                 Wenen). Er werd een nieuwe kaart van Europa gemaakt

                                 waarbij men geen rekening hield met het nationalisme  van

                                 de volkeren. Zo kwamen er in centraal Europa veel

                                 volkeren onder het gezag van Oostenrijk-Hongarije, die dat

                                 eigenlijk niet wilden.

 

DE EERSTE WERELDOORLOG  (1914 -1918)

 

  • Oorzaken : de grote oorzaak van de eerste wereldoorlog is het

                        nationalisme van de volkeren. Het jonge Duitse Rijk onder

                        leiding van keizer Wilhelm wilde wel eens aan de wereld laten

                        zien waartoe het in staat was. Frankrijk was in 1870 vernederd

                        door Duitsland. Frankrijk was in die Frans-Duitse Oorlog ver-

                        slagen en de Duitsers hadden in de Spiegelzaal van Versailles

                        ( in de tijd van de Zonnekoning, Lodewijk XIV, het centrum

                        van de macht), het Duitse keizerrijk uitgeroepen. Ook was

                        vanaf die tijd Elzas-Lotharingen Duits gebied geworden.

                        Frankrijk stond te popelen om wraak te nemen. De Russische

                        tsaar was in de oorlog tegen Japan (1904) afgegaan en had een

                        militair succes nodig om niet alleen zijn prestige op te krikken

                        maar ook de aandacht af te leiden van de enorme binnenlandse

                        problemen. Engeland, de supermacht in die tijd, voelde zich

                        bedreigd door Duitsland, dat door middel van een vlootpro -       

                        programma ook bezig was aan de opbouw van een koloniaal

                        rijk. De spanningen waren dus enorm met een wapenwedloop

                        als gevolg.

                       

                        Om sterk te staan in een eventueel conflict hadden de landen

                        zich georganiseerd in bondgenootschappen. Aan de ene kant

                        de Geallieerden ( Engeland, Frankrijk en Rusland), aan de

                        andere kant de As (Duitsland en Oostenrijk-Hongarije). Dit

                        betekende wel dat als een land risico’s nam, de andere

                        verplicht waren mee te doen.

  • Aanleiding, De moord op de kroonprins (troonopvolger) van Oostenrijk-

                         Hongarije, Franz-Ferdinand en zijn vrouw in Sarajewo door

                         een Servisch nationalist. Met de oorlogsverklaring van

                         Oostenrijk- Hongarije aan Servië begonnen de bondgenoot-         

                         schappen in werking te treden. Servië werd gesteund door

                         Rusland, dat weer een bondgenoot in Frankrijk had. Oosten-

                         Rijk-Hongarije werd gesteund door Duitsland.

  • Verloop, Duitsland was het best voorbereid. Het had te maken met een

                     tweefronten oorlog. Voordat het immense Russische leger

                     gemobiliseerd ( in staat van oorlog ) was in het oosten, wilde het

                     al afgerekend hebben met de Fransen in het westen. Het Franse

                     leger bij Parijs zou vanuit België omsingeld worden ( Von

                     Schlieffenplan). Als het Russische leger eerder opduikt aan de

                     Duitse oostgrens, verzwakken de Duitsers het front  in het 

                     westen, waardoor de omsingeling mislukt. De legers graven

                     zich in en de strijd ontaardt in een loopgravenoorlog, die vier

                     duurt en waarbij het front, van de Belgische grens tot aan

                     Zwitserland, nauwelijks van plaats verandert.

                     In het oosten is het front veel meer in beweging. De Duitsers

                          brengen zware verliezen toe aan de Russen, die op hun beurt

                          weer sterker zijn dan de Oostenrijkers.

                          In 1917 krijgen de Duitsers hoop op een overwinning. In

                          Rusland komen de communisten aan de macht ( Russische

                          Revolutie), die vrede met Duitsland sluiten. Duitsland kan nu al

                          haar troepen in het westen inzetten. Daar krijgt het te maken met

                          verse troepen uit de Verenigde Staten, dat mee gaat doen met

                          Frankrijk en Engeland. Een belangrijke reden hiervoor was, dat

                          die landen de oorlog bekostigden met enorme leningen uit de

                          VS. Als ze de oorlog zouden verliezen, was Amerika dat

                          kapitaal kwijt. De overmacht voor Duitsland was nu te groot

                          geworden en het kon de oorlog niet meer winnen.

                          Wapenstilstand, 11 november 1918, de strijdende partijen zijn

                          volkomen uitgeput en besluiten een einde te maken aan de

                          slacht. De oorlog, waarvan iedereen zoveel verwachtte gaat uit

                          als een nachtkaars. Miljoenen vonden de dood in een zinloze

                          strijd.

                       

                         Vrede van Versailles, 1919, Frankrijk wilde voorgoed afrekenen

                         met Duitsland, dat als enige schuldige wordt aangewezen van de

                         oorlog. Duitsland wordt vernederd en moet o.a. voor alle schade

                         opdraaien. Hiermee werd de kiem gelegd voor een nieuwe

                         oorlog.

 

RUSLAND, SOVJET-UNIE EN WEER RUSLAND

 

Russische Revolutie (1917)

 

  • Oorzaken : Autocratie van de tsaar. Terwijl de meeste vorsten in Europa

                             rekening moesten houden met een grondwet en parlementen,

                             regeerde de Russische keizer nog als een door god aangewe-

                             zen  alleenheerser ( geen vrijheid van meningsuiting, geheime

                             politie, onderdrukking). Tsaar Nicolaas II was een slecht  

                             bestuurder, die geen enkel idee had van wat er onder het volk

                             leefde.

                             Eenheid van Kerk en Staat. De Russische Kerk had veel

                             invloed op het gelovige volk. De geestelijken van die Kerk

                             werden betaald door de staat.

                             Bestuursfuncties waren in handen van adel en rijke burgerij

                             Enorme kloof tussen arm en rijk, Rusland was een agrarisch

                             land, de overgrote meerderheid was boer. Maar de adel bezat

                             de helft van de grond. Vele landloze boeren waren met handen

                             en voeten gebonden aan de grootgrondbezitters. De arbeiders

                             in de steden leefden in miserabele omstandigheden (lange                 

                             werktijden, lage lonen, ondervoed enz.).

                             Naar aanleiding van de smadelijke nederlaag tegen Japan in

                             1904, brak er in 1905 een spontane opstand van het volk uit,

                             die door de tsaar met geweld werd neergeslagen (Bloedige

                             Zondag). Wel beloofde hij meer vrijheid en stond hij een 

                             volksvertegenwoordiging, de Doema, toe. Deze Doema kon

                             slechts adviezen geven, die de tsaar niet op hoefde te volgen.

  • Verloop : Februarirevolutie, 1917 . Door de nederlagen van de tsaar als

                opperbevelhebber van het Russische leger tegen de Duitsers in

                de Eerste Wereldoorlog, is zijn positie onhoudbaar. Hij doet

                afstand van de troon. Er wordt onder leiding van Kerenski een

                Voorlopige Regering gevormd, die van Rusland een democratie

                           moet maken naar westers voorbeeld. Er worden verkiezingen

                           beloofd voor de Doema, die voortaan de besluiten zal nemen.

                           Kerenski maakt de fout de oorlog tegen Duitsland voort te

                           zetten, terwijl het Russische volk smeekt om vrede

                          Oktoberrevolutie,1917 . Lenin is leider van de communisten, hij

                          past de theorie van Marx aan de Russische situatie aan. Volgens

                          Marx kon alleen de arbeidersmassa een revolutie beginnen,

                          maar Lenin vond dat ook de massa onderdrukte Russische 

                          boeren tot een revolutie in staat waren. Als de massa van boeren

                          en arbeiders geleid werden door een kleine groep beroepsrevo-                    

                          lutionairen, kon ook in Rusland een revolutie slagen. De com-

                          munisten die dachten als Lenin werden in Rusland Bolsjewieken       

                          genoemd. De Voorlopige Regering is niet in staat om de

                          nederlagen van het Russische leger tegen de Duitsers te stoppen. 

                          De Bolsjewieken beloven het Russische volk vrede. Voor Duits-     

                          land betekende Lenin’s antioorlogspolitiek een einde aan de

                          tweefrontenoorlog. Daarom brachten ze Lenin, die als balling in

                          Zwitserland zat, naar Rusland om zijn revolutie te beginnen.

                          In oktober 1917 nemen de Bolsjewieken van Lenin de macht

                          over van de Voorlopige Regering.

                          Er komt vrede met Duitsland ( Vrede van Brest-Litowsk). Lenin

                          laat de beloofde verkiezingen van de Voorlopige Regering

                          doorgaan, maar haalt in 1918 maar 1/4e van de stemmen. Hij

                          legt de uitslag naast zich neer en verbiedt alle politieke partijen

                          behalve de communistische. Einde democratie.

Burgeroorlog 1918 – 1920 : De strijd tussen de Roden ( communisten van

                                              Lenin) en de Witten ( alle tegenstanders van Lenin)

                                              om de macht. De Witten werden gesteund door

                                              Engeland en Frankrijk, omdat Lenin eenzijdig

                                              vrede met Duitsland had gesloten en uit angst voor

                                              een communistische wereldrevolutie. Deze steun

                                              stelde vanwege de uitputting door Wereldoorlog I

                                              weinig voor. De Witten konden vanwege hun

                                              verdeeldheid ( aanhangers van de tsaar, sociaal-

                                              democraten, liberalen enz.) geen vuist maken en in

                                              1920 heeft het Rode Leger ( geleid door Trotski) de

                                              macht in Rusland in handen.

N.E. P. 1921- 1928 : Nieuwe Economische Politiek. De invoering van het

                                  Communisme leidt niet tot succes. De boeren voelen zich

                                  verraden. Zij zijn verplicht om hun oogst ver beneden de

                                  marktwaarde aan de staat te verkopen. Als reactie wordt er

                                  nauwelijks iets in de landbouw geproduceerd. Ook blijken

                                  de Sovjets ( arbeidersraden) niet in staat om fabrieken                                     

                                  effectief te kunnen leiden. Het gevolg is een dramatische 

                                  productiedaling in landbouw en industrie. Om Rusland van

                                  de ondergang te redden, herstelt Lenin voorlopig het kapi-

                                  talisme. Boeren mogen hun oogst op de vrije markt

                                      verkopen. Bedrijven komen weer in handen van de oude

                                      eigenaars. Alleen banken, de internationale handel en

                                      zware industrie blijven in handen van de staat. Het

                                      gevolg is een enorme productiestijging. In 1928 is men

                                      weer op het niveau van 1914.

                           1923: Rusland krijgt een nieuwe naam : Unie van Socialistische

                                     Socialistische Sovjet Republieken (U.S.S.R.) of kortweg

                                     Sovjetunie.

                           1924: Dood van Lenin. Ter ere van hem wordt St. Petersburg/ 

                                     Petrograd voortaan Leningrad genoemd.

               1924 – 1928: Strijd om de macht die door Stalin wordt gewonnen.

Stalin 1928 -1953 : Collectivisatie van de landbouw.

                                Stalin wil vooral een sterke Sovjetunie en de communis-                                           

                                tische wereldrevolutie komt later. Wil de Sovjetunie kunnen

                                overleven dan zal het binnen de kortste keren een zware

                                industrie uit de grond moeten stampen. Hiervoor ontbreekt

                                het aan arbeidskrachten. Het land is nog voor een groot deel

                                agrarisch. Daarom moet de NEP van Lenin worden

                                afgeschaft. Kleine boerenbedrijfjes worden samengevoegd

                                tot grote staatsboerderijen (kolchozen). Deze worden

                                uitgerust met moderne machines en produceren niet alleen

                                voldoende voedsel tegen een lage prijs maar zorgen er ook

                                voor dat het overschot aan arbeidskrachten kan worden

                                ingezet in de zware industrie. De nadruk kwam bij Stalin

                                vooral te liggen op productie van steenkool en ijzer voor

                                vrachtwagens, spoorwegen en schepen. De landbouw en de   

                                productie van consumptiegoederen ( kleding, huishoudelijke

                                apparatuur) kreeg aanmerkelijk minder aandacht.

                                Planeconomie : De staat bepaalt wat, hoeveel en tegen welke

                                prijs er geproduceerd moet worden, door middel van

                                meerjarenplannen. Hier tegenover staat de kapitalistische       

                                vrijemarkteconomie, waarbij vraag en aanbod en onderlinge 

                                concurrentie bepalen wat er geproduceerd wordt, hoeveel en

                                tegen welke prijs.

                                Terreur : Om het verzet van vooral de boeren te kunnen

                                breken oefende Stalin een meedogenloze terreur uit(geheime  

                                politie, werkkampen, massale executies en deportaties).

                                Onder Stalin ontwikkelt de Sovjetunie zich tot een totalitaire

                                staat, dat wil zeggen een staat, waarbij de overheid alles en

                                iedereen controleert, ook je privéleven ( “Big Brother”)

                                De zware industrie kwam er, maar de Sovjetunie bleek niet

                                in staat zich te voeden en werd afhankelijk van buitenlandse

                                graanimporten.

Tweede Wereldoorlog : Tot grote schok van het westen sluiten Hitler en Stalin

                                       aan de vooravond van de 2e Wereldoorlog een niet-

                                       aanvalsverdrag (1939). Hitler is in de rug gedekt voor 

                                       een aanval op het westen en Stalin heeft voorlopig tijd

                                       om zich voor te bereiden op de oorlog. Samen verdelen

                                       ze Polen en Hitler gunt aan Stalin de Baltische staten,

                                       Estland, Litouwen en Estland.

                                       Juni,1941 : Hitler valt met 3 miljoen Duitse troepen

                                       volledig onverwacht de Sovjetunie aan. Stalin is

                                       kompleet  uit het veld geslagen. De Duitsers staan voor

                                       de poorten van Leningrad, Moskou en Stalingrad.

                                       Om elke Rus achter zich te krijgen beweert Stalin dat

                                       het Russische vaderland in gevaar is en niet dat  het

                                       communisme gered moet worden (Grote Vaderlandse

                                       Oorlog).

                                       Slag om Stalingrad,1943 : Keerpunt in de oorlog. Vanaf

                                       dit moment zijn de Duitsers op de terugtocht.

Koude Oorlog (1945 – 1991) : Om de Sovjetunie  in de toekomst te beschermen

                                       tegen een aanval uit het westen, vestigde Stalin in alle

                                       Oost-Europese landen die hij van Hitler had bevrijd een

                                       communistische regering. Officieel waren deze landen

                                       onafhankelijk, maar in werkelijkheid was de Sovjetunie

                                       er de baas. Vanuit het oosten was er geen verkeer met

                                       het westen mogelijk  (IJzeren Gordijn). Tussen het

                                       westen onder leiding van de VS en het oostblok onder

                                       leiding van de Sovjetunie ontstond wederzijds wan-

                                       trouwen met een gigantische wapenwedloop als gevolg.

                                       Deze spanning tussen de twee machtsblokken, waarbij

                                       er steeds een oorlogsdreiging was, noemt men de Koude

                                       Oorlog.

Destalinisatie (1956) : Na de dood van Stalin in 1953, wordt Chroesjtsjov de

                                     leider van de SU.. In 1956 stelt hij de terreur van Stalin

                                     aan de kaak. Hij maakt een einde aan de persoonsver-                            

                                     heerlijking van Stalin  (= destalinisatie). Niet het

                                     communisme is verantwoordelijk voor de terreur geweest

                                     maar de persoon van Stalin. Hij introduceert een beperkte

                                     vrijheid van meningsuiting. Hongarije achtte nu het

                                     moment rijp om zich van de Sovjetunie los te maken.

                                     Maar de Hongaarse Opstand (1956) werd onder leiding

                                     van de Sovjetunie  bloedig neergeslagen.                         

                                     Chroesjtsjov wilde de SU welvarender maken, maar

                                     bijna het hele staatsbudget was nodig om de wapenwed-

                                     loop met de VS te kunnen volhouden.  Als hij in de

                                     Cubacrisis (1962) door de VS (Kennedy) gedwongen

                                     wordt om de Russische atoomraketten die op de VS

                                     gericht zijn te verwijderen, betekent dit gezichts-

                                     verlies voor de SU. Als dan ook nog zijn landbouw -              

                                     politiek ( nog grotere staatsboerderijen) mislukt, wordt 

                                     Chroesjtsjov in 1964 afgezet. Na Chroesjtsjov breekt een

                                     lange tijd van stagnatie aan, waarbij de economie

                                     volledig vastloopt en de achterstand met het westen

                                     steeds groter wordt.

Michael Gorbatsjov ( 1985- 1991) : Gorbatsjov wil de planeconomie die

                                     verantwoordelijk is voor de ellende in de Sovjetunie

                                     hervormen tot een vrijemarkteconomie . Daarvoor is

                                     nodig Glasnost ( openheid, vrijheid van meningsuiting)

                                     om tot de noodzakelijke Perestroika ( hervorming van de

                                     economie) te komen. Een belangrijk gevolg hiervan was

                                     dat er voor het eerst na Stalin een oppositie (tegenstand)

                                     ontstaat tegen de Communistische Partij.

                                     Het Sovjet machtsblok staat op instorten. Eerst maken de

                                     Oost-Europese landen ( achter het IJzeren Gordijn) zich

                                     los van de Sovjetunie. Gorbatsjov maakt hiermee een

                                     einde aan de Koude Oorlog. De wapenwedloop met de

                                     VS was voor de Sovjetunie niet meer vol te houden.

                                     Als ook de SU zelf uit elkaar dreigt te vallen plegen

                                     leden van de oude communistische garde een staatsgreep.

                                     Deze mislukt door het optreden van Boris Jeltsin. Ook

                                     veel republieken van de voormalige Unie van Socialisti-

                                     sche Sovjet Republieken worden onafhankelijke staten.

                                     Hiermee hield de Sovjetunie op te bestaan en werd het de

                                     Republiek Rusland (1991).                                       

 

 

VAN REPUBLIEK NAAR CONSTITUTIONELE MONARCHIE (PAR. 6 + 7)

De Republiek ( Nederland ) was in de 18e eeuw een ingeslapen landje, dat in de wereld weinig voorstelde. Het was voornamelijk agrarisch maar er was wel kapitaal, verdiend met de handel in de Gouden Eeuw. Dit kapitaal werd echter niet geïnvesteerd in de Nederlandse economie, wel in de buitenlandse.

De Patriotten was een politieke beweging die aan Nederland weer het aanzien uit de Gouden eeuw wilde teruggeven. De macht in de Republiek was in handen van Regenten ( rijke burgerij en adel) en de stadhouder (legeraanvoerder). De Patriotten , vooral gesteund door de kleine burgerij (middenstand) willen dat meer mensen in het bestuur betrokken worden. Zij krijgen een kans als Franse troepen in de Franse Revolutie Nederland binnenvallen (1795). Stadhouder Willem V vlucht naar Engeland.

De Franse Tijd (1806-1813), In de periode van Napoleon wordt Nederland onderdeel van Frankrijk. De Fransen voeren samen met de Patriotten in dat voortaan iedereen gelijk voor de wet is en dat alle gewesten op dezelfde manier worden bestuurd.

In 1815 : wordt Nederland een constitutionele monarchie : Stadhouder Willem V ( Oranje) wordt de eerste Nederlandse koning Willem I. Nederland is dus van een Republiek een Monarchie geworden. De koning moest zich wel houden aan de Constitutie ( =grondwet). Van een democratie is nog geen sprake want de koning benoemde en ontsloeg zelf de ministers die dus alleen aan hem verantwoording schuldig waren. De koning hoefde niet naar het parlement ( = volksvertegenwoordiging) te luisteren.

In 1815:  worden ook de Zuidelijke Nederlanden ( België) samengevoegd met de Noordelijke Nederlanden tot één staat, Het Koninkrijk der Nederlanden.

( De overwinnaars van Napoleon wilden ten noorden van Frankrijk een sterke staat om toekomstige Franse dreiging te beteugelen).

In 1830 : maakt België zich los van Nederland. België is het tweede land na Engeland dat industrialiseert. Het was een modern land, katholiek en er werd Frans gesproken. Voor België was het agrarische protestantse  Neder-

land een blok aan het been.

In 1848 : Grondwetswijziging van Thorbecke

                   Het staatshoofd blijft de koning(in), maar hij is onschendbaar, dat

                   wil zeggen dat het staatshoofd niet verantwoordelijk is voor wat

                   er in Nederland gebeurt.

                   De ministers zijn verantwoordelijk (ministeriële verantwoorde-

                   lijkheid ). De ministers zijn verantwoording schuldig aan een

                   door het volk gekozen parlement ( Staten-Generaal)

                   Een door het volk gekozen parlement beslist.

                   Omdat er in 1848 nog geen algemeen kiesrecht is, is er nog geen

                   sprake van een echte democratie. Pas als in 1919 het algemeen

                   kiesrecht voor mannen en vrouwen is ingevoerd, kunnen we

                   zeggen dat Nederland een Constitutioneel geregeerde Parlemen- 

                   taire Democratie is geworden.

In de grondwet is de machtenscheiding van Montesquieu toegepast :

Uitvoerende macht :  in handen van Koning en ministers ( = regering of

                                         kabinet)

Wetgevende macht :  in handen van een door het volk gekozen parlement of

                                         volksvertegenwoordiging  ( = Staten-Generaal   

                                         bestaande uit Eerste en Tweede Kamer)

Rechterlijke macht :  in handen van onafhankelijke rechters

 

WETGEVENDE MACHT

 

Democratie betekent dat het volk regeert. Het Nederlandse volk kiest met algemeen kiesrecht het parlement en het parlement beslist.

Als je gaat stemmen maak je gebruik van het actief kierecht (18 jaar), als je je kandidaat stelt om gekozen te worden, maak je gebruik van het passief kiesrecht (18 jaar) .

Het parlement, de Staten- Generaal,  bestaat uit 2 kamers.

- De Tweede Kamer bestaat uit 150 leden (zetels), die direct door het volk worden gekozen volgens het systeem van evenredige vertegenwoordiging. Dit betekent dat het aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door 150.

De uitkomst hiervan wordt kiesdeler genoemd. Haalt een politieke partij 4 keer de kiesdeler, dan heeft het dus 4 zetels in de Tweede Kamer. In de Tweede Kamer vindt de politieke discussie plaats. De Tweede Kamer heeft het recht van amendement, dit wil zeggen dat ze een voorstel mag wijzigen.

Ook al heeft het parlement de wetgevende macht, veruit de meeste wets-voorstellen komen van de regering, de Uitvoerende Macht. Het zijn slechts voorstellen, de Tweede Kamer discussieert erover, mag het wijzigen en beslist uiteindelijk door te stemmen of het voorstel wordt aangenomen. Een enkele keer neemt de Tweede Kamer zelf het initiatief om een wet voor te stellen, omdat de regering er bijvoorbeeld niet meekomt. Dan maakt de Tweede Kamer gebruik van het recht van initiatief. Als de Tweede Kamer een voorstel heeft aangenomen, dan moet het ook nog door De Eerste Kamer worden aangenomen, wil het voorstel wet worden.

- De Eerste Kamer ( ook wel Senaat) bestaat uit 75 leden en wordt  indirect of getrapt gekozen door het Nederlandse volk. De inwoners van elke provincie kunnen  het parlement van hun provincie kiezen, de Provinciale Staten. Al die mensen die in de Provinciale Staten van alle provincies gekozen zijn, kiezen de 75 leden van de Eerste Kamer. De Eerste Kamer kan een voorstel dat is aangenomen in de Tweede Kamer alleen maar aannemen of verwerpen. Zij kan het niet wijzigen. Ook mist de Eerste Kamer het recht van initiatief.

UITVOERENDE MACHT

 

Als de Uitvoerende Macht de voorstellen doet, hoe komt in Nederland dan een regering of kabinet tot stand ? In sommige landen wordt de regering ook door het volk gekozen, zoals de Amerikaanse president. In Nederland gaat dat anders. Het Nederlandse volk beslist niet over wie er gaat regeren.

Omdat er in Nederland, o.a. als gevolg van ons kiesstelsel van evenredige vertegenwoordiging, zoveel politieke partijen zijn, haalt geen enkele partij een meerderheid in het parlement en die heb je wel nodig als je een voorstel aangenomen wilt krijgen. Dus moeten partijen met elkaar samenwerken om die meerderheid wel te halen. Een dergelijk samenwerkingsverband van politieke partijen in een regering wordt coalitie genoemd. Na de verkiezingen van de Tweede Kamer wijst de koningin een informateur aan die gaat onderzoeken welke partijen met elkaar een regering kunnen vormen. De afspraken die partijen met elkaar maken, op basis waarvan zij 4 jaar gaan samenwerken in een coalitie, wordt regeerakkoord genoemd. Als een regeerakkoord is vastgesteld, gaat een formateur een kabinet samenstellen. Welke politieke partij levert welke minister ? Als regel levert de grootste coalitiepartner de minister-president ( of premier). Hij zit als regeringsleider de ministerraad voor. Een andere belangrijke ministerspost is die van financiën. Bijna elke maatregel heeft financiële consequenties. Als de ministersposten verdeeld zijn, kan het nieuwe kabinet door de koning(in) beëdigd worden en aan de slag gaan.

De partijen in de Tweede Kamer die de regering steunen zijn de regeringspartijen, de andere partijen vormen de oppositie.

Het is de bedoeling dat een kabinet  4 jaar regeert. Maar dit gebeurt niet altijd. Er kan tussen de politieke partijen onenigheid ontstaan over de uitleg van het regeerakkoord. Het kan ook zijn dat een meerderheid van de Tweede Kamer het vertrouwen in de regering opzegt. Dan spreken we van een kabinetscrisis. De regering verliest dan haar meerderheid in de Tweede Kamer en de premier biedt dan het ontslag van de regering aan de koning(in) aan. Er volgen nieuwe verkiezingen voor de Tweede Kamer en begint er een nieuwe kabinetsformatie van vooraf aan. Zolang er nog geen nieuwe regering is, blijft het oude kabinet doorregeren. Dat kabinet is dan demissionair, dit betekent handelt de lopende zaken af maar begint niet aan iets nieuws.

Een enkele keer komt het voor dat een regering geen meerderheid in de Tweede Kamer heeft omdat er bijvoorbeeld geen andere partij te vinden is waarmee samen gewerkt kan worden. Dan wordt er een minderheidskabi-

net gevormd. Meestal houdt een dergelijke regering het niet lang vol.

 

 

RECHTERLIJKE MACHT

De rechters in Nederland zijn onafhankelijk. Zij worden benoemd door de minister van justitie maar hij kan ze niet ontslaan.

Als iemand een strafbaar feit ( diefstal, moord) pleegt, dan kom hij voor de strafrechter. De Nederlandse staat klaagt de verdachte aan in de persoon van de Openbare Aanklager ( of  Officier van Justitie). De verdachte wordt verdedigd door een advocaat. De rechter hoort beide partijen aan en doet een uitspraak ( velt een vonnis).

Als iemand een conflict heeft met bijvoorbeeld de gemeente over zijn verbouwingsplannen of met zijn werkgever omdat hij vindt dat hij onterecht ontslagen is, dan komt de zaak voor een bestuursrechter, die uitspraak doet.

Als er over een vergelijkbare zaak al eerder rechterlijke uitspraken zijn geweest, dan wordt dat jurisprudentie genoemd.

 

 

POLITIEKE PARTIJEN

De kamerleden zijn georganiseerd in politieke partijen. In Nederland zijn veel politieke partijen.

  • Voor een belangrijk deel komt dit door ons kiesstelsel. Door het systeem van evenredige vertegenwoordiging kan een politieke partij vrij gemakkelijk een zetel in de Tweede Kamer halen. Dit in tegenstelling tot het districtenstelsel, waarbij het land wordt verdeeld in kiesdistricten. Elk district levert een afgevaardigde voor het parlement. Alleen die partij die in een district de meeste stemmen heeft behaald, gaat voor dat district naar het parlement. Een kleine partij kan nooit een district winnen en komt dus ook nooit in de kamer. Het districtenstelsel bestaat o.a. in de VS en Engeland. In die landen heb je ook maar 2 tot 3 politieke partijen.
  • Voor een ander deel is de toename van het aantal partijen toe te schrijven aan de ontevredenheid van de kiezers over de partijen die tot dan toe altijd samen regeerden. Vanaf  de tweede wereldoorlog regeerden de Christen- democraten ( nu CDA)  of met de Socialisten ( nu PvdA) of met de Liberalen ( nu VVD). Deze partijen echter zijn ontstaan eind 19e eeuw en hun principes stammen ook uit die tijd. De confessionelen ( protestantse en katholieke partijen) werden groot omdat zij wilden dat hun scholen ook door de overheid werden gesubsidieerd, evenals de openbare scholen. De liberalen zijn groot geworden door hun strijd voor economische vrijheid en vrijheid van meningsuiting. De socialisten kwamen op voor de belangen van de arbeidende klasse. De problemen uit deze tijd zijn van een andere orde dan honderd jaar geleden zoals milieuvervuiling, criminaliteit, drugsmisbruik, vreemdelingenproblematiek enz. Vandaar dat er veel partijen bij zijn gekomen. Deze versplintering maakt de regeringsvorming er niet gemakkelijker op.

 

LINKS EN RECHTS IN DE POLITIEK

 

Links (of progressief) staat voor een gelijke verdeling van macht en inkomen. Links vindt dat de overheid zoveel mogelijk regelend moet optreden om de sociaal zwakkeren in de samenleving te beschermen. In de politieke praktijk komt dit neer op veel instanties, ambtenarij en een hoge belastingdruk. Linkse partijen zijn Partij van de Arbeid ( PvdA), Groen Links en Socialistische Partij (SP)

Rechts staat vooral voor een gezonde economie, dat wil zeggen een  economie met een beperkte staatsschuld. Een gezonde economie schept werkgelegenheid, waarbij iedereen gebaat is, ook de sociaal zwakken.

De overheid moet waar het kan terugtreden en het initiatief aan de burger overlaten. In de praktijk pleit rechts voor minder regelgeving en verlaging van de overheidsuitgaven. Rechtse partijen zijn Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD), Partij voor de Vrijheid (PVV).

Tussen Links en Rechts staat het Christen Democratisch Appèl (CDA), een bundeling van de katholieke en protestantse partijen. Het CDA is een typische middenpartij met zowel een linker als een rechter vleugel. Om die reden zat het CDA bijna altijd in de regering, want het kon regeren met links (PvdA) en met rechts (VVD).

Democraten 66 (D’ 66) neemt een bijzondere plaats in in de Nederlandse politiek. De partij werd opgericht in 1966 en wilde de politieke praktijk vernieuwen. Zo was men voor een gekozen minister-president, net zoals in de VS , voor een gekozen burgemeester en voor een referendum ( volks-

stemming) als het essentiële zaken betrof. D’ 66 heeft al in vele kabinetten meegeregeerd, maar haar idealen nog nooit kunnen realiseren. D’ 66 noemt zich  links-liberaal.

Omdat de regeringen  in Nederland altijd coalitiekabinetten zijn, betekent dit dat geen enkele partij volledig haar doelstellingen kan bereiken. Om mee te regeren in een coalitie zal elke partij compromissen moeten sluiten, anders zet zo’n partij zichzelf buiten spel. 

 

STAATSINRICHTING VAN DE VERENIGDE STATEN

- In 1776 maken de 13 Engelse kolonies aan de Amerikaanse oostkust zich onafhankelijk van het Engelse moederland. Elke kolonie werd een onafhankelijke staat maar op het gebied van de buitenlandse politiek en landsverdediging ( één leger) vormden ze een eenheid ( Unie).

Nog voor de Franse Revolutie worden de ideeën van de Franse verlichte denkers Rousseau (volkssoevereiniteit)  en Montesquieu (Trias Politica) toegepast in de grondwet van de nieuwe staat.

De grondwet ( Constitution)  is in 1787 gereed. De grondwet is heilig, kan niet worden veranderd, wel worden aangevuld.

- De Uitvoerende Macht is in handen van een door het volk gekozen president.

Hij wordt niet rechtstreeks gekozen. Dat wil zeggen in elke staat stemt het volk op kiesmannen en die kiezen de president. Hoe meer inwoners een staat heeft, hoe meer kiesmannen. Californië heeft de meeste inwoners en dus ook de meeste kiesmannen. Als een presidentskandidaat in een staat de meeste kiesmannen heeft gewonnen, hoe miniem ook, dan gaan al de kiesmannen van die staat naar hem toe ( “ the winner takes all”.) Zo kan het dus zijn dat de meeste Amerikanen op kandidaat A hebben gestemd, maar omdat kandidaat B de meeste kiesmannen heeft gewonnen, hij de nieuwe president wordt (districten stelsel) .

De Amerikaanse president heeft veel macht : hij benoemt en ontslaat ministers, hij is opperbevelhebber van het leger en hij kan met zijn vetorecht een voorstel van het parlement (Congres) verbieden. Hij is voor 4 jaar gekozen.

-De Wetgevende Macht is in handen van het Congres, een door het volk gekozen parlement. Evenals in Nederland bestaat het Congres uit 2 kamers, het Huis van Afgevaardigden en de Senaat. Het Congres kan een voorstel van de president aannemen of verwerpen. Als de president met zijn vetorecht een voorstel van Congres verbiedt, dan kan het Congres met 2/3e meerderheid dit vetorecht ongedaan maken.

-De Rechterlijke Macht bestaat uit onafhankelijke rechters. De hoogste rechtbank is het Hooggerechtshof . Dit Hooggerechtshof heeft het Toetsingsrecht. Dit wil zeggen dat zij een wet, die door de president is voorgesteld en aangenomen door het Congres toetst aan de grondwet. Het Hooggerechtshof kan de wet in strijd met de grondwet verklaren en alsnog verbieden. De 9 rechters worden door de president voor  het leven benoemd.

-De vraag bleef of de 13 staten een sterke eenheid moesten vormen, een bondsstaat ( federatie), waarbij de centrale regering meer macht heeft dan elke staat afzonderlijk of  dat elke staat onafhankelijk moest blijven met slechts een beperkte macht voor de centrale regering, een statenbond (confederatie).

Deze kwestie wordt uitgevochten in de Amerikaanse Burgeroorlog ( 1861- 1865) tussen de geïndustrialiseerde Noordelijke en de agrarische Zuidelijke staten van Amerika. Een van de strijdpunten was of elke staat zelf mocht bepalen of  slavernij gehandhaafd bleef of  werd afgeschaft. De Noordelijke staten waren van mening dat de centrale regering ( in Washington) het verbod van slavernij aan alle staten kon verplichten . De Zuidelijke staten vonden dat elke staat dit zelf mocht bepalen. Het Noorden  ( president Lincoln) wint de strijd. Hiermee was de eenheid ( de Unie) gered.

 

DE OPKOMST VAN ADOLF HITLER EN TWEEDE WERELDOORLOG

Het Interbellum is de periode tussen de 2 wereldoorlogen (1918 -1939).

Kenmerkend voor deze periode is de opkomst van de totalitaire staat. Hierbij maken we een onderscheid tussen de linkse totalitaire staat met als ideologie het Communisme ( Sovjetunie onder Stalin) en de rechtse totalitaire staat met als ideologie het Fascisme ( Mussolini in Italië) en het Nationaal-Socialisme (Hitler in Duitsland). Hoewel de ideologieën lijnrecht tegenover elkaar staan, het Communisme wil immers een internationale revolutie van de arbeidersklasse en zowel het Fascisme als Nationaal-Socialisme zijn extreem nationalistisch, waarbij de kracht en eenheid van het volk voorop staat, beide systemen zijn uitermate antidemocratisch en bedienen zich van terreur ( geheime politie, kampen, massale executies).

 

EINDE WERELDOORLOG EEN ( 1918)

Op 11 november 1918 eindigt de Eerste Wereldoorlog met een Wapenstil- stand. De strijdende partijen waren volledig uitgeput. Voor Duitsland was door de tussenkomst van de VS de oorlog niet meer te winnen. De VS had Frankrijk en Engeland de kapitalen geleend om de oorlog te kunnen voeren en daarmee was het de schuldeiser van Europa geworden.

De VS wenste alleen met een democratisch Duitsland te onderhandelen. De Duitse keizer Wilhelm vluchtte naar Nederland en de Duitse generaals speelden de macht toe aan de sociaal-democraten, die de Wapenstilstand ondertekenen. Hitler stelt later de socialisten dan ook verantwoordelijk voor de nederlaag ( “Novemberverrat”). Het Duitse leger had volgens hem nog kunnen winnen maar werd in de rug aangevallen door het eigen volk

( Dolkstootlegende). De sociaal-democraten slaan samen met het leger een beginnende communistische revolutie, geïnspireerd door de Russische Revolutie van Lenin, neer.

 

VREDE VAN VERSAILLES (1919)

In 1919 krijgt Duitsland een vernederende vrede opgelegd (Diktat van Versailles). Vooral Frankrijk wilde Duitsland laten boeten.

Het uitgangspunt was dat Duitsland als enige schuldige van de oorlog werd aangewezen. Op basis hiervan moest het alle oorlogsschade betalen, moest het heel veel gebied afstaan en mocht het geen eigen leger meer hebben.

 

DE GRONDWET EN DE REPUBLIEK VAN WEIMAR ( 1919 -1933)

De grondwet van het nieuwe democratische Duitsland werd vastgesteld in het rustige plaatsje Weimar, omdat het in Berlijn veel te onrustig was vanwege de straatgevechten met de communisten.

Door de grondwet werd Duitsland een parlementaire democratie. Dit hield in dat een door het volk gekozen Rijksdag ( = parlement) beslist. De leiding van de regering komt in handen van een Rijkskanselier ( = minister-president). Het staatshoofd wordt na het vertrek van de keizer de

Rijkspresident. Deze Rijkspresident had vooral een ceremoniële functie maar hij kon wel de noodtoestand uitroepen, waardoor de regering maatregelen kon nemen zonder toestemming van de Rijksdag.

De nieuwe Duitse Republiek heette officieel het Duitse Rijk, maar werd ook de Republiek van Weimar genoemd in de tijd dat het een democratie was, dus van 1919 tot aan 1933, de machtsovername van Hitler.

In de Rijksdag verschenen de bekende politieke partijen zoals liberalen, christen-democraten, socialisten en zelfs communisten, toen bleek dat een revolutie niet mogelijk was. Omdat geen enkele partij de meerderheid behaalde, ontstonden er coalities. Meestal waren dat regeringen van christen-democraten met liberalen of socialisten.

 

DE VERENIGDE STATEN EN DE VOLKENBOND

De president van de VS lanceerde bij de vredesbesprekingen in Versailles o.a. het zelfbeschikkingsrecht der volkeren. Dit wil zeggen dat volkeren het recht hebben om over hun eigen toekomst te beslissen. Zo werd na de Eerste Wereldoorlog de Dubbelmonarchie Oostenrijk- Hongarije opgeheven. In het noorden ontstond de nieuwe staat Tsjechoslowakije en in het zuiden Joegoslavië. Oostenrijk en Hongarije werden twee zelfstandige staten.

Een ander idee van Wilson was de oprichting van een Volkerenbond. Om een slachtpartij als de Eerste Wereldoorlog in de toekomst te voorkomen zouden landen hun conflicten eerst in deze  internationale organisatie moeten bespreken. De Volkerenbond werd geen succes. Elk land had het vetorecht en kon daarmee een gezamenlijk besluit blokkeren. Bovendien had de Volkerenbond geen militaire organisatie en mochten landen als Duitsland en de Sovjetunie niet meedoen. Zelfs de initiatiefnemer, de Verenigde Staten, trok zich terug. Wel moet de Volkerenbond gezien worden als de voorloper van de huidige Verenigde Naties (UN).

 

MUSSOLINI EN HET FASCISME

Benito Mussolini is het grote voorbeeld voor Hitler. Na de Eerste Wereld-

oorlog is Italië een verscheurd land. Het had de zijde van de geallieerden gekozen tegen Duitsland en Oostenrijk-Hongarije in de hoop dat er iets te halen vielen, maar dat viel tegen. Stakingen legden het land lam. Uit de chaos komt Mussolini als sterke man naar voren (1922). Met zijn fascisten maakt hij een einde aan de democratie. Hij wil als extreem nationalist Italië weer de glans geven van het oude Romeinse Rijk. Vandaar veel geld voor leger en vloot. Stakingen werden verboden. Werkgevers en werknemers werden verplicht samen te werken in corporaties, van bovenaf geleid door de staat. Als Mussolini zich door Hitler laat verleiden om deel te nemen aan de oorlog, blijkt hoe zwak de Italiaanse strijdkrachten zijn. Na de landing van de geallieerden in Italië (1943) keert het Italiaanse volk Mussolini massaal de rug toe. Hij wordt in een vluchtpoging naar Zwitserland opgepakt en vervolgens geëxecuteerd (1945).

 

INFLATIE EN STAATSGREEP (1923)

Duitsland blijkt niet in staat te voldoen aan de financiële verplichtingen om de oorlogsschade te betalen ( Herstelbetalingen). Als reactie bezet Frankrijk het Ruhrgebied om zelf de steenkool te halen.  De Duitse arbeiders weigeren medewerking en staken. De Duitse regering steunt de staking en betaalt de stakers. Als daarvoor het geld ontbreekt, laat de Duitse regering geld bijdrukken. Het gevolg is een hyperinflatie ( waardevermindering van het geld). Vooral de kleine spaarders  werden de dupe. Boeren en middenstand ( winkeliers) gingen failliet.

Dit was voor Hitler de aanleiding om met zijn extreem nationalistische NSDAP (= Nationaal Socialistische Deutsche Arbeiter Partei) een staatsgreep ( Putsch) te plegen (1923). Deze mislukt volledig en Hitler belandt in de gevangenis, waar hij zijn boek Mein Kampf , waarin hij zijn politieke ideeën uiteenzet, schrijft.

 

ECONOMISCHE  WERELDCRISIS (1929)

Met behulp van Amerikaans kapitaal herstelt de Duitse economie zich langzaam. De VS had wel bepaald dat ze het geleende geld onmiddellijk kon opeisen als ze dat zelf nodig had. Met crisis van 1929 eist de VS het kapitaal op, waardoor de economische depressie in Duitsland keihard toesloeg.

De oorzaken van die ongekende wereldcrisis zijn veelzijdig. De belangrijkste is wel dat het Amerikaanse volk te weinig verdiende om de massaal geproduceerde industrieproducten te kunnen kopen. Daarom werd veel op krediet (afbetaling) gekocht, met geld dat dus nog verdiend moest worden. Dit gebeurde ook met het kopen van aandelen in bedrijven. Vele kochten aandelen met geleend geld. Banken verschaften te gemakkelijk krediet. Toen de aandelen in waarde begonnen te dalen, volgde er een run op de banken. Deze hadden te weinig in kas, omdat het geld uitgeleend was aan mensen die er aandelen mee gekocht hadden, die niets meer waard waren. Het gevolg was het faillissement van vele banken. De economie stortte in, massale werkeloosheid.

 

MACHTSOVERNAME DOOR HITLER (1933)

Door de wereldcrisis ontstond in Duitsland een miljoenenleger van werkelozen ( 7 miljoen). De traditionele partijen die tot dan toe altijd de coalitieregeringen hadden gevormd ( christen-democraten, socialisten en liberalen) bleken geen oplossingen te kunnen bieden en schrompelden ineen. De radicale antidemocratische partijen werden steeds populairder. Aan de extreem linkse kant waren dat de Communisten ( Kommunistische Partei Deutschland) en aan de extreem rechtse zijde waren dat de Nationaal-Socialisten van Hitler (NSDAP).

Als Hitler in 1932 een grote verkiezingsoverwinning behaalt wordt hij benoemd tot Rijkskanselier (1933) , maar zijn regering heeft geen meerderheid in de  Rijksdag (=parlement).

Als een communist de Rijksdag in brand steekt, wordt dit door de Nationaal -Socialisten aangegrepen om de Rijkspresident erop te wijzen dat er een communistische revolutie dreigt en dat het Duitse vaderland in gevaar is.

De Rijkspresident ( Von Hindenburg) wordt aangespoord om de nood- toestand uit te roepen. Hiermee is de democratie buiten spel gezet. Nu heeft Hitler als Rijkskanselier de kans  om de oppositie uit te schakelen. Vooral de communisten moeten het ontgelden. Velen worden gearresteerd, anderen vluchten. Nu de oppositie is uitgeschakeld heeft Hitler in de Rijksdag de 2/3e meerderheid die nodig is om de grondwet te wijzigen. Hij laat de Rijksdag een Machtigingswet aannemen, waarmee de regering maatregelen kan nemen zonder toestemming van het parlement. Hiermee eindigt de Republiek van Weimar en daarmee de democratie (1933).

 

VOORBEREIDING OP DE OORLOG

Voordat Duitsland aan een oorlog kon beginnen, moesten wel alle neuzen in dezelfde richting wijzen. Het Duitse volk werd op alle gebieden gelijk ge- schakeld  ( Gleichschaltung). Zo werden in Duitsland alle politieke partijen verboden, behalve de Nationaalsocialistische. Zowel de radio, de krant als het verenigingsleven waren in handen van de NSDAP.  De arbeiders waren verplicht lid van het Arbeitsfront, waarin zij gedwongen werden met de werkgevers samen te werken. Stakingen waren verboden. 

De politiek van Hitler was gebaseerd op de volgende uitgangspunten :

  • Het bestrijden van de werkeloosheid. Veel werkelozen vonden werk in gigantische overheidsprojecten (autowegen, viaducten, bruggen) en de herbewapening.
  • Het ongedaan maken van de bepalingen van de Vrede van Versailles. Zo begon Duitsland aan een immense herbewapening, waarbij de nadruk kwam te liggen op snelheid (Blitzkrieg). Vandaar veel nadruk op de produktie van tanks (Panzer) en luchtmacht (Luftwaffe).
  • Alle Duitssprekende volkeren moesten ondergebracht worden in één

Duits rijk ( “Heim ins Reich”). Zo sloot Oostenrijk zich in 1938, geheel in strijd met de Vrede van Versailles, aan bij Duitsland (Anschluss).

  •  Het Duitse volk heeft recht op Lebensraum. Die leefruimte lag in het oosten. Rusland moest de graanschuur voor zijn rijk worden
  • Het Communisme/ Bolsjewisme moest worden vernietigd want met haar internationale klassenstrijd tastte het communisme de eenheid en kracht van de Duitse natie aan
  • Voor het ongeluk dat Duitsland was overkomen, was een samen- zwering van het internationale jodendom verantwoordelijk. Daarom moest het joodse volk worden vernietigd.
  • De achilleshiel van de Duitse economie was het gebrek aan grondstof- fen en delfstoffen. Hitler wilde van Duitsland een autarkie maken, dit wil zeggen een land dat zich in alles kan voorzien, dus niet afhankelijk is van het buitenland. De chemische industrie ( Bayer, IG-Farben) kreeg voorrang voor de vervaardiging van synthetische rubber, brandsof enz..

 

CONFERENTIE VAN MUNCHEN (1938)

In 1938 wil Hitler dat de Duitsers die in Tsjechoslowakije wonen (Sudeten-

Duitsers) bij Duitsland gaan horen. In München komen de leiders van Frankrijk (Daladier), Engeland (Chamberlain) en Duitsland (Hitler) onder voorzitterschap van Mussolini (Italië) bijeen om deze kwestie te bespreken.

Zowel Tsjechoslowakije als de Sovjetunie (Stalin)zijn niet uitgenodigd.

Om de vrede te bewaren wordt aan de eisen van Hitler toegegeven (Appeasement). Hitler bezet echter heel Tsjechië. De appeasementpolitiek is mislukt. Het is wachten op de oorlog.

 

NIETAANVALSVERDRAG DUITSLAND-SOVJETUNIE (1939)

Om een tweefronten oorlog te voorkomen zoals in de Eerste Wereldoorlog, sluit Hitler aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een nietaanvals- verdrag met aartsvijand Sovjetunie (Stalin). Ook voor Stalin kwam dit goed uit. Door de Conferentie van München was het voor hem duidelijk geworden dat het westen niet te vertrouwen was. Nu had hij tijd om zich op een eventuele confrontatie met Hitler in een later stadium voor te bereiden. In een geheime paragraaf verdelen Duitsland en de Sovjetunie Polen en staat Hitler toe dat de Baltische staten ( Estland, Letland en Litouwen ) voortaan aan de Sovjetunie toebehoren.

Om een tweefronten oorlog te voorkomen zoals in de Eerste Wereldoorlog, sluit Hitler aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een nietaanvals- verdrag met aartsvijand Sovjetunie (Stalin). Ook voor Stalin kwam dit goed uit. Door de Conferentie van München was het voor hem duidelijk geworden dat het westen niet te vertrouwen was. Nu had hij tijd om zich op een eventuele confrontatie met Hitler in een later stadium voor te bereiden. In een geheime paragraaf verdelen Duitsland en de Sovjetunie Polen en staat Hitler toe dat de Baltische staten ( Estland, Letland en Litouwen ) voortaan aan de Sovjetunie toebehoren.

 

BEGIN TWEEDE WERELDOORLOG ( SEPTEMBER, 1939 )

Met de aanval op Polen begint de Tweede Wereldoorlog. Frankrijk en Engeland kunnen er niet meer omheen en verklaren Duitsland de oorlog.

 

VERLOOP TWEEDE WERELDOORLOG

  • In 1940 valt Duitsland Denemarken en Noorwegen binnen
  • Vervolgens zijn Nederland, België en Frankrijk aan de beurt ( mei 1940)
  • Na de Luchtslag om Engeland (Battle of Britain) geeft Hitler voorlopig het plan op om Engeland te veroveren.
  • In juni 1941 valt Hitler met 3 miljoen soldaten de Sovjetunie aan. Ze bereiken Leningrad, Moskou en Stalingrad.
  • December 1941, verrassingsaanval van Japan op de Amerikaanse vloot in Pearl Harbour. De VS in oorlog met Japan. Hitler wordt bondgenoot van Japan en verklaart de VS de oorlog.
  • De Slag om Stalingrad (1943) is het keerpunt in de oorlog. Het Duitse leger is op de terugtocht.
  • Juni 1944, Landing in Normandië (D-Day). Een tweede front in het westen wordt geopend door Amerikanen en Engelsen.
  • April 1945 Hitler pleegt zelfmoord.
  • Mei 1945, Duitsland capituleert, einde oorlog in Europa.
  • Augustus 1945, atoombommen op Hirosjima en Nagasaki.
  • 13 Augustus 1945, capitulatie Japan, einde Tweede Wereldoorlog.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.