Hoofdstuk 5

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1316 woorden
  • 19 juli 2015
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

§1

Beroepsbevolking: alle mensen die mogen en kunnen werken van 15 t/m 67 jaar.

Arbeid/werk: iedere menseljke bezigheid die verricht wordt:

  • Met een bepaalde inspanning
  • Met gebruik van iemands capaciteiten
  • Met behulp van eventuele gereedschappen
  • Binnen een maatschappelijk geregelde behoefte
  • Met als doel het leveren van een product of dienst

Verzorgingsstaat: een land waar de overheid zich verantwoordelijk stelt voor het welzijn van de burgers.

Piramide van Maslow onderscheidt de 5 basisbehoeften die aan het menselijk gedrag ten grondslag liggen. Werk draagt bij aan het vervullen van deze behoeften.

Arbeidsethos: de waarde die mensen aan arbeid toekennen.

Dit wordt bepaald door sociaal-culturele omstandigheden en sociaaleconomische.

Werk wordt nu gezien als een maatschappelijke plicht en mogelijkheid tot zelfontplooiing.

Werk beïnvloedt ook de maatschappelijke positie van mensen (de plaats waar iemand staat op de maatschappelijke ladder).

Sociale stratificatie: de verdeling van de samenleving in maatschappelijke klassen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat.

Sociale ongelijkheid: ongelijke verdeling van welvaart, macht en sociale privileges

Sociale mobiliteit: de mogelijkheid om te stijgen op de maatschappelijke ladder.

§2

Werkgevers en werknemers zijn afhankelijk van elkaar. Ze zijn sociale partners.

Ondernemingsraad  (or):

  • Wettelijk vastgelegde vorm van medezeggenschap (personeel mag meebeslissen)
  • Instemmingsbevoegdheid bij personele aangelegenheden (vakantie, beloning, sollicitatie)
  • Adviesbevoegdheid bij bedrijfseconomische beslissingen (fusies, overname, reorganisaties)
  • Recht op voorinformatie

Om betere arbeidsomstandigheden af te dwingen gingen de werknemers zich organiseren en richtten ze vakbonden op. Een vakbond bemiddelt tussen werkgever en werknemer. Vakbonden gingen uiteindelijk samenwerken in landelijke vakcentrales. De huidige vakcentrales zijn de FNV (Federatie Nederlandse Vakverenigingen), de CNV (Christelijk) en de Unie MHP (midden- en hoger personeel).

Het doel van de vakbeweging (vakbonden en –centrales) is belangenbehartiging van werknemers in het kader van:

  • Arbeidsvoorwaarden (loon, functie)
  • Arbeidsomstandigheden (gezondheid, veiligheid en welzijn0
  • Arbeidsverhoudingen (medezeggenschap)
  • Rechtspositie (regelingen en procedures bij ontslag)
  • Sociale zekerheid (uitkeringen)
  • Werkgelegenheid  (stimuleren van banenplannen)

Pressiemiddelen: prikacties en stiptheidsacties, staking of blokkade,  massaontslag of een gerechtelijke procedure starten.

Werkgeversorganisaties: VNO-NCW (Verbond van Nederlandse Ondernemingen – Nederlands Christelijk Werkgeversverbond) en MKB-Nederland (midden- en kleinbedrijf). Hun doelen zijn:

  • Belangenbehartiging ondernemers
  • Bevorderen van een goed ondernemersklimaat door lage kosten
  • Bevorderen van een gunstige concurrentiepositie
  • Bevorderen van de onderlinge eenheid
  • Onderlinge ondersteuning

Middelen: dreigen met werkgelegenheid of een gerechtelijke prodecure.

 Overleg op landelijk niveau tussen vakbonden en werkgeversorganisaties gebeurt in:

  1. Sociaal-Economische Raad (SER)

Hier overleggen de top van de werkgevers- en werknemersorganisaties met onafhankelijke deskundigen (Kroonleden).

  1. Stichting van de Arbeid

Hier wordt overlegd over gewenste loonsstijgingen. Als ze het met elkaar eens zijn, wordt er een centraal akkoord gesloten, wat als richtlijn dient.

Bedrijfstak: groep gelijke bedrijven. Een overleg op bedrijfstakniveau heeft als doel een collectieve arbeidsovereenkomst (cao):

Een overeenkomst tussen werkgevers en werknemers over arbeidsvoorwaarden en alle andere zaken waarover men afspraken wil maken. Een cao geldt voor alle werknemers binnen een bedrijfstak, daarvoor hoef je geen lid te zijn van een vakbond. De geldigheidsduur van een cao is meestal 1 of 2 jaar. een cao moet voorgelegd worden bij de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een cao gaat pas in werking als hij het algemeen verbindend verklaard. Een cao kan verschillen met andere bedrijven op het gebied van secundaire arbeidsvoorwaarden (auto van de zaak, gratis crèches, etc)

Harmoniemodel: partijen willen gezamenlijk naar oplossingen zoeken, uitgaande van hun wederzijdse afhankelijkheid.

Conflictmodel: benadrukken van de belangentegenstellingen tussen werknemers en werkgevers.

Poldermodel: overleggen. Sociale partners maken afspraken met de overheid.

Externe ontwikkelingen: globalisatie (nieuwe afzetmarkt, maar ook verplaatsing van werkgelegenheid) en de invloed van aandeelhouders en investeerders is toegenomen.

§3

 

Politiek links

Politiek midden

Politiek rechts

 

Sociaal democraten

Christen democraten

Liberalen

Waarde

Gelijkwaardigheid

Gespreide verantwoordelijkheid

Persoonlijke en economische vrijheid

Norm

Eerlijke verdeling van inkomen, kennis en macht. Beschermen van de zwakkeren

Samenwerken. Verantwoordelijkheid van burgers voor elkaar

Het individu is zelf verantwoordelijk.

Rol van overheid

Sturend, actief

Aanvullend

Terughoudend, passief

Markt

Gemengde economie

Gemengde economie

Vrijemarksteconomie

Politieke partijen

PvdA, GroenLinks, SP

CDA, D66

VVD, PVV

 

Adam Smith is de grondlegger van het liberalisme. De ‘onzichtbare hand’ van het prijsmechanisme zorgt er voor dat die goederen worden geproduceerd waar behoefte aan is, in precies de gewenste hoeveelheid, tegen de juiste prijs. Vrijemarkteconomie: een economie gebaseerd op een ongehinderde werking van dit prijsmechanisme.

Hieraan waren keerzijden: fabriekseigenaren verkeerden in een machtspositie waardoor ze de arbeiders gingen uitbuiten. De staat moest ingrijpen in de vrije markt. Hierdoor ontstonden sociale wetten:

1854 – Armenwet (overheidssteun voor de armen)

1874 – Kinderwetje van Van Houten (verbood kinderarbeid)

1895 – Veiligheidswet (werkomstandigheden verbeteren)

1919 – Arbeidswet (regelde de 8-urige werkdag)

Vanwege behoefte aan voorzieningen als scholing en wegen breidden ook de taken van de overheid zich uit. Zo werd de vrijemarkteconomie vervangen door een gemengde markteconomie.

In de jaren ’30 ontstond er een wereldcrisis. Hierdoor kwam de kwetsbaarheid van de samenleving naar voren. Na 1945 was er een samenwerking tussen de politiek partijen, oa doordat dit nodig was voor de wederopbouw. Na de oorlog werd een geleide loonpolitiek gevoerd (lage lonen). Daar tegenover stond dat werkgevers en werknemers hierbij betrokken werden en arbeiders een betere positie kregen. Zo ontstonden de overlegorganen en kwamen er nieuwe sociale wetten. Minister-president Willem Drees voerde in 1956 de AOW in. Ook kwam er kinderbijslag, het ziekenfonds, maatschappelijk werk en studiebeurzen. Dit is het socialezekerheidsstelsel. (de ruggegraat van de verzorgingsstaat)

 

Nachtwakersstaat

Overgansperiode

Naoorlogse opbouwfase

Periode

1815 – 1854

1854 – 1939

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

1854 – 1939

1945 – 1965

Rol van de overheid

Terughoudend

Corrigerend

Sturend

Beschrijving

sociaaleconomische situatie

Vrijemarkteconomie

Gemengde markteconomie

Helemaal gemengde economie

Wat is er tot stand gekomen?

Vrijemarkteconomie waarbij de overheid alleen de taken defensie en bescherming tegen criminaliteit hadden.

Sociale wetgeving die zwakkeren moesten beschermen

Start verzorgingsstaat

 

§4

5 belangrijke doelstellingen voor het sociaaleconomisch beleid van de overheid:

  1. Evenwichtige economische groei

Over het hele land is gespreid en niet ten koste mag gaan van andere behoeften zoals milieu.

  1. Rechtvaardige inkomensverdeling

Inkomensverschillen mogen niet te groot zijn. Dit probeert men te bereiken door:

~ progressief belastingstelsel

~ minimumloon

~ uitkeringen

~ subsidies

  1. Evenwichtige betalingsbalans

Een evenwicht tussen import en export.

  1. Stabiel prijsniveau

Prijzen en lonen staan in een directe verbinding. Om inflatie te voorkomen is er een najaarsoverleg. Loonmaatregel: dwingend opleggen van loonmatiging (alleen in extreme gevallen).

  1. Evenwichtige arbeidsmarkt

Arbeidsmarkt: plaats waar vragers naar en aanbieders van werk elkaar ontmoeten.

Als de vraag naar werk groter is dan het aanbod is er werkloosheid. Verschillende soorten:

  • Frictiewerkloosheid: overstappen van werk
  • Seizoenwerkloosheid: seizoensgebonden werkzaamheden
  • Conjuncturele werkloosheid: tijdelijke periode van afnemende vraag
  • Structurele werkloosheid: werk wat verdwijnt door vervanging/verplaatsing

Er ontsonden veranderingen in de beroepsbevolking en arbeidssectoren. Belangrijke factoren daarvoor zijn:

  • Globalisering (werk verplaatsen naar lagelonenlanden)
  • Steeds meer scholing wat zorgt werkgelegenheid in sectoren waar hoogwaardige kennis voor nodig is.
  • Europeanisering: binnen de EU geldt een vrij verkeer van personen, goederen en kapitaal. Nadeel: verdringing van Nederlandse werknemers. Voordeel: grotere afzetmarkt.
  • Beroepsbevolking verandert: jongeren beginnen later met werken, vrouwen werken (vaak deeltijd), meer mannen werken deeltijd en veel ouderen stoppen voor hun 67ste.
  • Flexibilisering: er is meer behoefte aan flexibele arbeidskrachten en werknemers zelf willen zich minder snel vastleggen.

§5

Verschillende soorten verzorgingsstaat:

  • Scandinavisch model (sociaaldemocratisch)
  • Flexicurity: flexibele arbeidsmarkt en sociale zekerheid. Makkelijk ontslagen, makkelijk nieuwe baan.
  • Goede begeleiding bij werklozen
  • Hoge uitkeringen, uitgebreide verlofregelingen, regelingen voor kinderopvang.
  • Angelsaksisch model (liberaal)
  • Liberale waarden: zelfredzaamheid, particulier initiatief en vrijheid
  • Overheid heeft een bescheiden rol
  • Korte uitkeringen met veel eisen om ze te krijgen
  • Rijnlands model
  • Gemengde economie, sociale zekerheid
  • Harmoniemodel

Vergelijking tussen deze modellen is gebeurt op 2 gebieden:

  • Efficiëntie: voldoende stimuli tot werken en hoge werkgelegenheidspercentages. Hierin scoren het Scandinavisch en Angelsaksisch model het best.
  • Rechtvaardigheid: het laag houden van armoederisico. Hierin scoren het Scandinavisch en Rijnlands model het best.

De verzorgingsstaat zorgde voor nieuwe overheidstaken:

  • Economische taken (werkgelegenheid stimuleren)
  • Ondernemerstaken (financieren en produceren van goederen en dienst, zoals openbaar vervoer)
  • Sociale taken (verstrekken van uitkeringen en subsidies)
  • Welzijnstaken (maatschappelijk werk)
  • Culturele taken  (beheren van bibliotheken en musea)

Tegenover het recht op bijstand staat de sollicitatieplicht. Iedereen die kan werken, die moet werken. Maar zij hebben vrije keuze van werk. Plus, de plicht om premies te betalen geld voor iedereen. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.